|
|
|
|
|
De relatie tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder komt in de systematiek
van de wet tot stand op het moment dat de werkgever de pensioenovereenkomst
bij de uitvoerder onderbrengt.
Onderbrengingsplicht
Hoofdstuk 3 van de Pensioenwet
regelt de onderbrengingsplicht van de werkgever, die met de
pensioenuitvoerder een uitvoeringsovereenkomst moet sluiten uiterlijk op
het moment dat een werknemer pensioenaanspraken verwerft.
Startbrief
Het voorafgaande Hoofdstuk 2 van de wet behandelt de pensioenovereenkomst,
waarin de relatie tussen werkgever en werknemer dus centraal
staat. Aan het eind van dat hoofdstuk introduceert de wet de startbrief,
waarmee de werknemer uitvoerig wordt geïnformeerd over
de inhoud en de voor hem van toepassing zijnde gevolgen van de pensioenovereenkomst.
Die plaats suggereert dat de verantwoording
voor de inhoud en het tijdig verstrekken van de startbrief bij
de werkgever ligt. Maar dat is slechts zeer ten dele het geval. De taak van
de werkgever blijft ertoe beperkt dat hij er zorg voor moet dragen dat de
deelnemers via de startbrief worden geïnformeerd. De informatie zelf dient
verstrekt te worden door de pensioenuitvoerder.
De letterlijke wettekst luidt: ‘De werkgever draagt er zorg voor dat de
werknemer waarmee hij een pensioenovereenkomst heeft gesloten en die
pensioenaanspraken verwerft, na de start van de verwerving door de pensioenuitvoerder
wordt geïnformeerd (…)’. Zie verdere informatie over de startbrief in de afdeling 'Informatieregels'.
Omdat in de praktijk de relatie tussen werkgever en pensioenuitvoerder een aanvang zal nemen met een akkoord over de uitvoeringsovereenkomst,
begint deze afdeling met de onderbrengingsplicht.
|
|
|
|