Hoofdstuk 1. Definities en
toepassingsgebied
§ 1.1. Begripsbepalingen
Artikel 1. Definities
Voor
de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan
onder:
– aanspraakgerechtigde: persoon die
begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
– accountant: een accountant als bedoeld in
artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek;
– afkoop: iedere
handeling waardoor pensioenaanspraken of pensioenrechten hun
pensioenbestemming verliezen;
– arbeidsongeschiktheidspensioen: een
geldelijke, vastgestelde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid van de
werknemer of gewezen werknemer, waarop recht bestaat na afloop van de
periode bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien
de werknemer of gewezen werknemer Ziektewetuitkering ontvangt, na
afloop van de periode bedoeld in artikel 29, vijfde en negende lid, van
de Ziektewet;
– basispensioenregeling: de collectieve
pensioenregeling of het deel van de pensioenregeling waaraan de
werknemer op basis van de pensioenovereenkomst gehouden is om deel te
nemen;
– bedrijfstakpensioenfonds: een pensioenfonds
ten behoeve van een of meer bedrijfstakken of delen van een
bedrijfstak;
-
– beëindiging van de deelneming: het
beëindigen van de pensioenverwerving op basis van een
pensioenovereenkomst anders dan
door:
– bevoegde autoriteiten: de nationale
autoriteiten van andere lidstaten dan Nederland die op grond van
artikel 6, onderdeel g, van richtlijn 2003/41/EG zijn aangewezen om de
in die richtlijn vastgelegde taken te verrichten;
– bijdrage: iedere geldsom die wordt voldaan
aan een pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering van
pensioenovereenkomsten en uitvoeringsovereenkomsten;
– bijdragende onderneming: een onderneming of
ander lichaam, ongeacht of deze een of meer natuurlijke personen of
rechtspersonen die optreden als werkgever of zelfstandige, dan wel een
combinatie daarvan, omvat of hieruit bestaat, en die aan een
pensioenfonds, beroepspensioenfonds of pensioeninstelling uit een
andere lidstaat bijdragen betaalt;
– bijzonder partnerpensioen: de aanspraak op
partnerpensioen die op grond van artikel 57, eerste, tweede of derde
lid, verkregen wordt door de gewezen partner;
– buitenlandse instelling: een instelling met
zetel buiten Nederland, niet zijnde een pensioeninstelling uit een
andere lidstaat, een verzekeraar met een zetel buiten Nederland, een
van de Europese Gemeenschappen of een instelling als bedoeld in artikel
70, tweede lid;
– deelnemer: de
werknemer of gewezen werknemer die op grond van een
pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een
pensioenuitvoerder;
– dienstbetrekking: de rechtsbetrekking tussen
werkgever en werknemer;
-
– directeur-grootaandeelhouder:
a. persoonlijk houder van aandelen welke ten minste
een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de
werkgever vertegenwoordigen;
b. indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten
minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap
van de werkgever vertegenwoordigen; of
c. houder van certificaten van aandelen, uitgegeven
door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten
minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten
minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap
vertegenwoordigen;
– elektronisch: door middel van een
elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de
verstrekte informatie duurzaam te bewaren;
– gedetacheerde werknemer: een werknemer die
in een andere lidstaat wordt gedetacheerd om daar te werken en die
krachtens titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de
toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun
gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149),
onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat van
oorsprong;
– gepensioneerde:
pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is
ingegaan;
– gewezen deelnemer:
de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een
pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij
beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft
behouden jegens een pensioenuitvoerder;
– kapitaalovereenkomst: een
pensioenovereenkomst inzake een vastgesteld kapitaal dat uiterlijk op
de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering;
– lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie
alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die
partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische
Ruimte;
– nabestaandenpensioen:
partnerpensioen of wezenpensioen;
– ondernemingspensioenfonds: een pensioenfonds
verbonden aan een onderneming of aan een groep als bedoeld in artikel
24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
– ondernemingsraad: de ondernemingsraad,
bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;
– ontvangende pensioenuitvoerder: de
pensioenuitvoerder aan wie in het kader van waardeoverdracht waarde
wordt overgedragen;
– Onze
Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid;
– ouderdomspensioen: een geldelijke,
vastgestelde uitkering voor de werknemer of de gewezen werknemer bij
wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom;
– overdrachtswaarde: de ten behoeve van de
waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen
pensioenaanspraken of pensioenrechten;
– overdragende pensioenuitvoerder: de
pensioenuitvoerder die in het kader van waardeoverdracht waarde
overdraagt aan een andere pensioenuitvoerder;
– partner: echtgenoot, geregistreerde partner
of partner in de zin van de pensioenovereenkomst;
– partnerpensioen: een geldelijke,
vastgestelde uitkering voor de echtgenoot, de geregistreerde partner of
de partner, de gewezen echtgenoot, de gewezen geregistreerde partner of
gewezen partner wegens het overlijden van de werknemer of gewezen
werknemer;
– partnerrelatie:
huwelijk, geregistreerd partnerschap of partnerrelatie in de zin van de
pensioenovereenkomst;
– pensioen: ouderdomspensioen,
arbeidsongeschiktheidspensioen of nabestaandenpensioen, zoals tussen
werkgever en werknemer overeengekomen;
– pensioenaanspraak: het recht op een nog niet
ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke
toeslagverlening;
– pensioenfonds: een rechtspersoon, waarin ten
behoeve van ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun
nabestaanden gelden worden of werden bijeengebracht en worden beheerd
ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling;
– pensioengerechtigde: persoon voor wie op
grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is
ingegaan;
-
– pensioeninstelling
uit een andere lidstaat: een op basis van kapitaaldekking gefinancierde
instelling, ongeacht de rechtsvorm, die zetel heeft in een andere
lidstaat dan Nederland en die onafhankelijk van enige bijdragende
onderneming of bedrijfstak is opgericht met als doel het verstrekken
van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen op basis van een als volgt
gesloten
overeenkomst:
en die
hiermee rechtstreeks verband houdende werkzaamheden
verricht;
– pensioenovereenkomst: hetgeen tussen een
werkgever en een werknemer is overeengekomen betreffende
pensioen;
– pensioenrecht: het
recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen
voorwaardelijke toeslagverlening;
-
– pensioenregeling:
a. een pensioenregeling op grond van een
pensioenovereenkomst; of
b. indien de
bijdragende onderneming zetel heeft in een andere lidstaat dan
Nederland, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is
bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke
voorwaarden;
– pensioenreglement: de door de
pensioenuitvoerder opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding
tussen pensioenuitvoerder en deelnemer;
– pensioenuitvoerder: een
ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds of een
verzekeraar die zetel heeft in Nederland;
– pensioenverplichtingen: verplichtingen van
de pensioenuitvoerder uit hoofde van pensioenaanspraken en
pensioenrechten;
– premie: de in
geld uitgedrukte periodiek vastgestelde structurele prestatie die
verschuldigd is aan de pensioenuitvoerder en die bestemd is voor de
verzekering van pensioen en de daaraan verbonden kosten;
– premieovereenkomst: een pensioenovereenkomst
inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt
omgezet in een pensioenuitkering;
–
richtlijn 2003/41/EG: richtlijn nr.
2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht
op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEG L
235/10);
– scheiding:
echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en
bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan
door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap
in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin
van de pensioenovereenkomst;
– schriftelijk: in schrifttekens op
papier;
-
– toeslag: een verhoging
van:
a. een pensioenrecht;
b. een pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer,
mits die verhoging bij een kapitaalovereenkomst niet voortvloeit uit
rente- of winstdeling of bij een premieovereenkomst niet voorvloeit uit
behaald beleggingsrendement;
c. een
pensioenaanspraak van een deelnemer op grond van een
uitkeringsovereenkomst gebaseerd op het middelloonstelsel of gebaseerd
op een vastebedragenregeling, mits de verhoging geen verband houdt met
een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in
aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de
pensioenovereenkomst; of
d. een
pensioenaanspraak van een gepensioneerde ten behoeve van zijn
partner;
– toezichthouder: de Stichting Autoriteit
Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor
zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens
artikel 151;
– uitkeringsovereenkomst: een
pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde
pensioenuitkering;
– uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst
tussen een werkgever en een pensioenuitvoerder over de uitvoering van
een of meer pensioenovereenkomsten;
-
– uitvoeringsreglement:
a. de door een bedrijftakpensioenfonds opgestelde regeling met betrekking tot de
verhouding tussen pensioenuitvoerder en werkgever;
b. de door een pensioenuitvoerder opgestelde regeling
inzake de uitvoering van de pensioenovereenkomsten met zijn
werknemers;
– verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds: een
bedrijfstakpensioenfonds waarin de deelneming verplicht is gesteld als
bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming
in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en artikel 21, eerste lid, van de Wet
privatisering
ABP;
– verzekeraar: een verzekeraar
die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het
bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag
uitoefenen;
– voorwaarden in verband met de
partnerrelatie: huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een
geregistreerd partnerschap of voorwaarden in verband met een
partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
– vrijwillige pensioenregeling: het deel van
de pensioenregeling waaraan de werknemer op basis van de
pensioenovereenkomst de mogelijkheid heeft om deel te
nemen;
-
– waardeoverdracht:
iedere handeling waarbij de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of
pensioenrechten wordt aangewend ten behoeve
van:
– werkgever: degene die een werknemer
krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of
publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
– werkgeverspremie: het deel van de premie dat
voor rekening komt van de werkgever;
– werknemer: degene die krachtens
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke
aanstelling arbeid verricht voor een werkgever, met uitzondering van de
directeur-grootaandeelhouder en de werknemer die onder de werkingsfeer
van een verplichtgestelde beroepspensioenregeling als bedoeld in de Wet
verplichte beroepspensioenregeling valt;
– werknemerspremie: het deel van de premie dat
voor rekening komt van de werknemer;
– wezenpensioen: een geldelijke, vastgestelde
uitkering voor een kind tot wie de overleden werknemer of gewezen
werknemer als ouder in familierechtelijke betrekking stond of voor
diens stief- of pleegkind, wegens het overlijden van de werknemer of
gewezen werknemer;
– zetel: de plaats
waar een rechtspersoon volgens zijn statuten of reglementen is
gevestigd of, indien het een pensioenfonds of pensioeninstelling uit
een andere lidstaat betreft, de plaats waar deze volgens zijn statuten
of reglementen is gevestigd en zijn hoofdbestuur heeft of, indien het
een pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft die geen
rechtspersoon is of een natuurlijke persoon betreft, de plaats waar die
pensioeninstelling of persoon zijn hoofdbestuur
heeft.
Artikel 2. Nadere bepalingen
definities
3. Bij regeling van Onze Minister kan een categorie
van personen, niet zijnde werknemers, die werkt in een
arbeidsverhouding waarbij tegen beloning persoonlijke arbeid wordt
verricht, worden aangewezen die voor de toepassing van deze wet en de
daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met
werknemers.
-
4. Een geldelijke,
vastgestelde uitkering voor een gewezen werknemer die wordt gedaan bij
wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom in verband met vervroegde
uittreding is geen pensioen in de zin van deze wet, indien die
uitkering:
a. uiterlijk eindigt bij het bereiken van de
ingangsdatum van de uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet,
bij het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange
ouderdomspensioen of bij eerder overlijden en die gebaseerd is op een
overeenkomst die alleen aanspraak op een uitkering toekent aan degenen
die tijdens de looptijd van de regeling, welke ten hoogste vijf jaar
bedraagt, een bepaalde leeftijd hebben bereikt; of
b. gebaseerd is op de Wet kaderregeling Vut
overheidspersoneel.
6. Een uitkering voor een gemoedsbezwaarde als
bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering
sociale verzekeringen is geen pensioen in de zin van deze
wet.
7. Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond
waarvan aanvullingen op een loonaanvullingsuitkering of een
vervolguitkering als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen die geen arbeidsongeschiktheidspensioen
zijn als bedoeld in artikel 1 worden aangemerkt als
arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in dat
artikel.
-
9. Bij
regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking
tot kapitaalovereenkomsten of premieovereenkomsten waarbij het op de
pensioendatum beschikbaar komende kapitaal wordt gesplitst in een deel
dat wordt aangewend voor aankoop van een direct ingaande tijdelijke
uitkering en een deel dat later wordt aangewend voor de aankoop van
een, op de tijdelijke uitkering aansluitende, levenslange uitkering. In
deze regeling:
a. kunnen
dergelijke uitkeringen, en daarbij horende uitkeringen voor
nabestaanden, worden gelijkgesteld met een pensioen als bedoeld in
artikel 1;
b. kan
worden bepaald dat dit pensioen voldoet aan de artikelen 15 en
63;
c. kan worden
bepaald dat pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan
splitsing zoals beschreven in de aanhef;
en
d. kunnen regels
worden gesteld betreffende een goede
uitvoering.
10. De
regeling, bedoeld in het negende lid, is uitsluitend van toepassing
indien de pensioendatum is gelegen na 31 december 2008 en het op
de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal nog niet is aangewend
voor aankoop van een levenslange
uitkering.
§ 1.2. Toepassingsgebied
van de wet
Artikel 3. Gedeeltelijke toepasselijkheid
bij personen, niet zijnde werknemer of werkgever, die onder de
werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
vallen
1.Deze wet is met
uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op
de persoon die geen werkgever of werknemer is, die in een
arbeidsverhouding werkt waarbij tegen beloning persoonlijke arbeid
wordt verricht en die onder de werkingssfeer valt van een door een
verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde
pensioenregeling.
2.Deze wet is met
uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op
de persoon die als zelfstandige onder de werkingssfeer valt van een
door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
uitgevoerde pensioenregeling.
Artikel 4. Gedeeltelijke toepasselijkheid
bij pensioenverevening
Op een pensioenaanspraak die of
een pensioenrecht dat een tot verevening gerechtigde echtgenoot of
geregistreerde partner op grond van artikel 5 van de Wet verevening
pensioenrechten bij scheiding verwerft, zijn de artikelen 58, 61, 71
tot en met 74, 78 tot en met 80, 85 tot en met 89 niet van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 5. Relatie met
verzekeringsovereenkomsten
1.De
artikelen 929, 935, eerste lid, 936, tweede tot en met zesde lid, 941,
vijfde lid, 969, 972, 977, tweede lid, 978, 979, 980, tweede lid en 983
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op
verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met een
pensioenovereenkomst als bedoeld in deze wet of
verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met
een rechtsbetrekking die op grond van deze wet is gelijkgesteld met een
pensioenovereenkomst.
2.Het
verminderen of vervallen van een uitkering op grond van een
verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid op basis van
artikel 930, derde tot en met vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek is niet mogelijk, tenzij door een persoon met wie een
pensioenovereenkomst is gesloten of door een persoon voor wie een op
grond van deze wet met de pensioenovereenkomst gelijkgestelde
rechtsbetrekking geldt, niet is voldaan aan de in artikel 928 van Boek
7 van het Burgerlijk Wetboek omschreven mededelingsplicht betreffende
zijn risico. In dat geval beperkt de vermindering of het verval van de
uitkering zich tot het risico met betrekking tot de in de eerste zin
bedoelde persoon. Voorzover de eerste zin in de weg staat aan
vermindering dan wel verval van een uitkering, heeft het pensioenfonds
of de verzekeraar een recht van verhaal op de
werkgever.
3.Een beding als bedoeld
in artikel 941, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is
nietig wanneer dit is opgenomen in een
verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste
lid.
4.Voor zover bepalingen van de
titels 17 en 18 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in strijd zijn
met het bij of krachtens deze wet bepaalde blijven die bepalingen van
het Burgerlijk Wetboek buiten
toepassing.
Artikel 6. Relatie
met Wet op het financieel toezicht
De Wet op het
financieel toezicht is niet van toepassing op de verhouding tussen een
verzekeraar en een aanspraak- of
pensioengerechtigde, tenzij in deze wet anders is
bepaald.
Hoofdstuk 2. Pensioenovereenkomst
§ 2.1. De
totstandkoming van een pensioenovereenkomst
Artikel 7. Informatie aan werknemer en
aanbod pensioenovereenkomst
1.De
werkgever informeert de werknemer binnen een maand na aanvang van de
werkzaamheden schriftelijk of hij de werknemer al dan niet een aanbod
tot het sluiten van een pensioenovereenkomst doet, en zo ja, binnen
welke termijn het aanbod wordt gedaan en wie de pensioenuitvoerder
is.
2.Indien de werkgever de
werknemer op basis van het eerste lid heeft medegedeeld dat hem geen
aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst zal worden gedaan,
maar de werkgever op een later tijdstip alsnog een aanbod tot het
sluiten van een pensioenovereenkomst doet, informeert hij de werknemer
hierover schriftelijk.
-
3.Indien een
pensioenovereenkomst is gesloten, maar de werknemer nog geen pensioen
verwerft, informeert de werkgever de werknemer daarover en geeft de
werkgever daarbij
aan:
4.Indien de werkgever niet heeft voldaan aan het
eerste of tweede lid, wordt een werkgever geacht aan een werknemer een
onherroepelijk aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst
gedaan te hebben, indien die werknemer behoort tot dezelfde groep van
werknemers, aan wie de werkgever al een aanbod tot het sluiten van een
pensioenovereenkomst heeft gedaan.
Artikel 8. Bescherming deeltijder en jonge
werknemer
1.Ingeval een werkgever
aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten van een
pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een aanbod aan
een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het enkele feit dat
die andere werknemer minder dan de volledige arbeidstijd
werkt.
2.Indien als voorwaarde voor
het verwerven van pensioenaanspraken op basis van een
pensioenovereenkomst het overstijgen van een minimumloongrens wordt
gesteld, wordt voor de toepassing van die loongrens het loon van een
werknemer die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, herleid
naar het loon dat ingeval van een volledige arbeidstijd zou zijn
verkregen.
3.Bij de vaststelling van
aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen worden aan werknemers
die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn,
pensioenaanspraken verleend naar evenredigheid van de
pensioenaanspraken die ingeval van een volledige arbeidstijd zouden
zijn verkregen.
4.Bij de
vaststelling van aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen die aan
de pensioenovereenkomst kunnen worden ontleend, is onderscheid op grond
van het enkele feit van de omvang van de arbeidstijd niet toegestaan,
met dien verstande dat bij de vaststelling van het
arbeidsongeschiktheidspensioen rekening gehouden mag worden met een
uitkering uit hoofde van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
voorzover die uitkering verband houdt met dezelfde
dienstbetrekking.
-
5.In geval een
werkgever aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten
van een pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een
aanbod aan een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het
enkele feit dat die werknemer een bepaalde leeftijd nog niet heeft
bereikt,
tenzij:
a. de werknemer jonger is dan 21 jaar;
of
b. het een ouderdomspensioen betreft
dat uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de
pensioenleeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet of tot het
bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange
ouderdomspensioen.
Artikel 9. Pensioenovereenkomst bij
overgang van onderneming
Door de overgang van een
onderneming, bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, waarbij de vervreemder met de aan die onderneming verbonden
werknemers geen pensioenovereenkomst heeft gesloten, wordt, indien de
verkrijger met zijn werknemers vóór het tijdstip van de
overgang een pensioenovereenkomst heeft gesloten, de verkrijger geacht
op het moment van de overgang het aanbod tot het sluiten van een zelfde
pensioenovereenkomst te hebben gedaan aan de werknemers van de
vervreemder.
§ 2.2. Inhoud
pensioenovereenkomst
Artikel 10. Karakter
pensioenovereenkomst
De pensioenovereenkomst houdt
in:
a. een uitkeringsovereenkomst;
b. een kapitaalovereenkomst; of
c. een
premieovereenkomst.
Artikel 11. Vaststelling uitkering,
kapitaal of premie
De uitkering, het kapitaal en de
premie in het kader van een pensioenovereenkomst worden vastgesteld in
Nederlands wettig betaalmiddel.
Artikel 12. Betalingsvoorbehoud
1.De
werkgever kan zich bij het sluiten of bij een wijziging van de
pensioenovereenkomst het recht voorbehouden de premiebetaling,
voorzover deze betrekking heeft op de bijdrage van de werkgever, te
verminderen of beëindigen in geval van een ingrijpende wijziging
van omstandigheden.
2.Andere
bedingen dan die bedoeld in het eerste lid, waarin een voorbehoud wordt
gemaakt inzake premiebetaling, zijn
nietig.
Artikel 13. Verlening van
toeslagen
In de pensioenovereenkomst wordt bepaald of
er toeslagen worden verleend en, zo ja, wat het ambitieniveau is en
welke voorwaarden gelden bij de
toeslagverlening.
Artikel 14. Beperking onderscheid naar
leeftijd bij verwerving en
aanbod
1.Het verwerven van
ouderdomspensioenaanspraken op basis van een pensioenovereenkomst
begint uiterlijk op de 21-jarige leeftijd van de werknemer of op de
latere datum van indiensttreding, tenzij het een ouderdomspensioen
betreft dat uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van
de pensioenleeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet of tot het
bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange
ouderdomspensioen.
2.Het in
het eerste lid genoemde tijdstip waarop de verwerving begint kan,
indien in de pensioenovereenkomst is voorzien in een wachttijd of
drempelperiode, met betrekking tot ouderdompensioen worden uitgesteld
met ten hoogste twee maanden of, indien sprake is van een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, tot de werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft
verricht. Voor de berekening van de termijn van 26 weken is artikel
691, vierde en vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van
overeenkomstige toepassing. Wachttijden of drempelperioden zijn niet
toegestaan voor het nabestaandenpensioen en het
arbeidsongeschiktheidspensioen.
3.In
geval een werkgever die nog geen enkele pensioenovereenkomst heeft
gesloten of die alleen een pensioenovereenkomst heeft gesloten met
werknemers die tot een bepaalde groep behoren, over gaat tot het
sluiten van een of meer pensioenovereenkomsten, geldt ten aanzien van
zijn werknemers die bij het sluiten van de pensioenovereenkomst ouder
zijn dan 21 jaar, niet de eis dat de verwerving van pensioen op
21-jarige leeftijd moet zijn begonnen.
4.Elk beding in strijd met het eerste lid en tweede
lid is nietig.
Artikel 15. Nadere eisen
ouderdomspensioen
1.Indien een
pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, wordt in de
overeenkomst bepaald dat dat pensioen levenslang wordt uitgekeerd aan
de gepensioneerde, tenzij het ouderdomspensioen uitsluitend voorziet in
een uitkering tot het bereiken van de pensioenleeftijd op grond van de
Algemene Ouderdomswet of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor
het levenslange ouderdomspensioen.
2.Elk beding in strijd met het eerste lid is
nietig.
Artikel 16. Nadere eisen
partnerpensioen
1.Indien een
pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen ten behoeve van
een partner met wie de deelnemer niet gehuwd is, noch een geregistreerd
partnerschap heeft, gelden voor deze partner ten aanzien van de wijze
van vaststelling van het partnerpensioen dezelfde rechten en plichten
als voor een gehuwde of geregistreerde partner.
2.Elk beding in strijd met het eerste lid is
nietig.
Artikel 17. Evenredige verwerving
pensioenaanspraken
De verwerving van
pensioenaanspraken in het kader van een uitkeringsovereenkomst of een
kapitaalovereenkomst vindt gedurende de deelneming ten minste evenredig
in de tijd plaats.
Artikel 17a. Evenredig
doorberekenen van kosten
Het
doorberekenen van kosten in het kader van een premieovereenkomst vindt
evenredig in de tijd
plaats.
Artikel 18. Behoud aanspraken bij
verlaging pensioengevend
salaris
1.In geval van verlaging
van de pensioengrondslag van een werknemer worden de op grond van de
pensioenovereenkomst tot het tijdstip van verlaging opgebouwde
pensioenaanspraken niet gewijzigd.
2.In geval van verlaging van de pensioengrondslag
blijven de opgebouwde pensioenaanspraken behouden en worden de
pensioenaanspraken vastgesteld overeenkomstig artikel
55.
3.Elk beding in strijd met het
eerste of tweede lid is nietig.
§ 2.3. Wijziging
pensioenovereenkomst
Artikel 19. Wijziging
pensioenovereenkomst
Een werkgever kan de
pensioenovereenkomst zonder instemming van de werknemer wijzigen indien
de bevoegdheid daartoe schriftelijk in de pensioenovereenkomst is
opgenomen en er tevens sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang
van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging
zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid moet wijken.
Artikel 20. Gevolgen van wijziging van een
pensioenovereenkomst
In geval van een
wijziging van een pensioenovereenkomst worden de voor de
aanspraakgerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde
pensioenaanspraken niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de
artikelen 76, 78, 83 en 134.
§ 2.4. Informatie-
en hoorplicht werkgever
Artikel 21. Startbrief en melding van
wijzigingen
-
1.De werkgever draagt
er zorg voor dat de werknemer waarmee hij een pensioenovereenkomst
heeft gesloten en die pensioenaanspraken verwerft, binnen drie
maanden na de start van de
verwerving door de pensioenuitvoerder wordt geïnformeerd
over:
a. de inhoud van de
basispensioenregeling;
b. de
toeslagverlening;
c. het recht van de
werknemer om bij de pensioenuitvoerder het voor hem geldende
pensioenreglement op te vragen;
d. het
bestaan van een vrijwillige pensioenregeling;
e. omstandigheden die betrekking hebben op het
functioneren van de pensioenuitvoerder;
f. het recht van de werknemer om bij de
pensioenuitvoerder een verzoek in te dienen voor een berekening van de
effecten van uitruil op zijn
pensioenaanspraak.
2.De
werkgever informeert de pensioenuitvoerder over iedere wijziging in de
pensioenovereenkomst, bedoeld in het eerste lid. De pensioenuitvoerder
informeert de werknemer binnen drie maanden na een wijziging in de
pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om
het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de
pensioenuitvoerder.
3.Het eerste lid
is niet van toepassing indien de werkgever uiterlijk zes maanden voor
het sluiten van de pensioenovereenkomst met de werknemer een eerdere
pensioenovereenkomst met dezelfde werknemer heeft gesloten op grond
waarvan de werknemer de in het eerste lid bedoelde informatie heeft
ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd
wordt wel verstrekt.
4.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
inhoud en de wijze van verstrekking van de in dit artikel bedoelde
informatie.
Artikel 22. Hoorrecht vereniging van
pensioengerechtigden bij uitvoering door
verzekeraar
-
1.De werkgever stelt
een vereniging van pensioengerechtigden in de gelegenheid haar oordeel
uit te spreken over een voorgenomen besluit van de werkgever in het
kader van een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar
indien:
a. dit besluit van invloed is op de uitvoering of de
hoogte van pensioenrechten van gepensioneerden; en
b. de som van het aantal werknemers en het aantal
gepensioneerden dat een pensioenovereenkomst heeft gesloten met de
werkgever op dat moment gelijk is of meer bedraagt dan
250.
-
2.Een vereniging
van pensioengerechtigden als bedoeld in het eerste lid dient volledige
rechtsbevoegdheid te bezitten en tevens te voldoen aan de volgende
voorwaarden:
a. haar statutaire doel omvat in elk geval het
behartigen van de belangen van de gepensioneerden die in dienst zijn
geweest bij de werkgever;
b. ten minste
10% van alle gepensioneerden die in dienst zijn geweest bij de
werkgever is lid van de vereniging;
c. de vereniging meldt haar bestaan bij de werkgever
en de verzekeraar.
3.Het oordeel van een vereniging van
pensioengerechtigden wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van
invloed kan zijn op het in het eerste lid bedoelde
besluit.
4.Bij het vragen van een
oordeel wordt aan de vereniging van pensioengerechtigden een overzicht
verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die
het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers,
gepensioneerden en andere pensioengerechtigden zal
hebben.
5.De werkgever verstrekt
desgevraagd aan een vereniging van pensioengerechtigden tijdig alle
inlichtingen en gegevens, die deze voor het vormen van haar oordeel
redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd
schriftelijk verstrekt.
6.De
verzekeraar informeert de pensioengerechtigden, die pensioen ontvangen
op grond van een pensioenovereenkomst met de in het eerste lid bedoelde
werkgever, over het bestaan van een vereniging van pensioengerechtigden
als bedoeld in het eerste
lid.
Hoofdstuk 3. Uitvoeringsovereenkomst
§ 3.1. Sluiten
uitvoeringsovereenkomst
Artikel 23. Onderbrengingsplicht
werkgever
-
1.De werkgever brengt
een pensioenovereenkomst, uiterlijk wanneer een werknemer
pensioenaanspraken verwerft, onder door onmiddellijk een schriftelijke
uitvoeringsovereenkomst te sluiten met en in stand te houden
bij:
a. een pensioenuitvoerder;
b. een pensioeninstelling uit een andere lidstaat die
beschikt over een daartoe verleende vergunning als bedoeld in artikel
199 en de bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld overeenkomstig
artikel 199; of
c. een verzekeraar met een
zetel buiten Nederland, mits die verzekeraar op grond van de Wet op het
financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of
schadeverzekeraar mag
uitoefenen.
-
2.De in het
eerste lid opgenomen verplichting van de werkgever tot het sluiten en
instandhouden van een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst geldt niet
bij uitvoering door een
bedrijfstakpensioenfonds:
a. mits de werkgever gehouden is of zich verbonden
heeft door lid te zijn van een werkgeversvereniging tot naleving van de
statuten en reglementen van dit bedrijfstakpensioenfonds;
en
b. een uitvoeringsreglement door het
bedrijfstakpensioenfonds is opgesteld dat voldoet aan de eisen die in
artikel 25 ten aanzien van de uitvoeringsovereenkomst zijn
gesteld.
-
3.De in het
eerste lid opgenomen verplichtingen van de werkgever tot onderbrenging
en het sluiten en in stand houden van een schriftelijke
uitvoeringsovereenkomst gelden niet wanneer een
pensioenovereenkomst is gesloten door een werkgever die
tevens pensioenuitvoerder is,
mits:
4.Wanneer
een werkgever het voornemen heeft een pensioenovereenkomst
onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of
bij een pensioenfonds dat op grond van artikel 212 ontheffing heeft
gekregen van het bepaalde in de artikelen 99, 100, 101, 109 en 110, is
artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige
en, bedoeld in
het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten
minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende
collectieve actuariële waarde van dat
ouderdomspensioen.
5.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de inhoud van de keuzemogelijkheid, de wijze waarop de
keuzemogelijkheid wordt geboden en de collectieve actuariële
gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde lid.
6.De in het eerste lid omschreven mogelijkheid heeft
geen betrekking op het deel van een ouderdomspensioen waarop een recht
op uitbetaling rust als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening
pensioenrechten bij scheiding.
-
7.Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet
binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de
keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar
voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de
pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in
partnerpensioen
indien:
a. de pensioenovereenkomst niet voorziet in een
aanspraak op partnerpensioen vanaf de datum waarop het
ouderdomspensioen ingaat; en
b. de
deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde
partnerrelatie heeft.
8.In de pensioenregeling wordt bepaald wat de
verhouding is tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil
als bedoeld in het zevende lid.
9.Indien de uitruil, bedoeld in het zevende lid,
ertoe zou leiden dat het ouderdomspensioen op jaarbasis lager wordt dan
het op grond van artikel 66 bepaalde bedrag wordt de in het achtste lid
bedoelde verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig
aangepast dat het ouderdomspensioen op jaarbasis meer bedraagt dan het
op grond van artikel 66 bepaalde
bedrag.
Artikel 24. Premie aan pensioenuitvoerder
door werkgever
De werkgever voldoet de
pensioenuitvoerder de verschuldigde premie, tenzij er sprake is van
voldoening door de gewezen werknemer in geval van een vrijwillige
voortzetting als bedoeld in artikel 54.
§ 3.2. Inhoud
uitvoeringsovereenkomst
Artikel 25. Eisen inzake inhoud
uitvoeringsovereenkomst
-
1.In de
uitvoeringsovereenkomst wordt in ieder geval een regeling opgenomen met
betrekking tot de volgende
onderwerpen:
a. de wijze waarop de verschuldigde premie wordt
vastgesteld;
b. de wijze waarop en
termijnen waarin de verschuldigde premie moet worden voldaan met
inachtneming van artikel 26;
c. de
informatie welke door de werkgever aan de pensioenuitvoerder wordt
verstrekt;
d. de procedures welke
gelden bij het niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen door de
werkgever;
e. de procedures welke
gelden bij het opstellen en wijzigen van het pensioenreglement in
verband met het sluiten en wijzigen van een
pensioenovereenkomst;
f. de voorwaarden
waaronder toeslagverlening plaatsvindt;
g. de uitgangspunten en procedures welke gelden ten
aanzien van de besluitvorming over vermogenstekorten en
vermogensoverschotten dan wel winstdeling; en
-
h. de voorwaarden die gelden bij beëindiging
van een met een verzekeraar gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze
regeling worden de belangen van zowel de verzekeraar als de werkgever
vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze
gewaarborgd door rekening te houden
met:
De
regeling kan geen uitsluiting van collectieve waardeoverdracht
inhouden.
-
2.In de uitvoeringsovereenkomst wordt, voor zover
overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende
onderwerpen:
a. een voorbehoud van de werkgever als bedoeld in
artikel 12;
b. in geval van
premiekorting of terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van
premiekorting of terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte
van de premiekorting of terugstorting en de bestemming
ervan;
c. ingeval van een
bijstortingsverplichting van de werkgever: onder welke voorwaarden
sprake is van een bijstortingsverplichting en hoe de hoogte ervan wordt
bepaald;
d. de mogelijkheid tot
vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling na beëindiging
van het dienstverband;
e. de
aansluitingscriteria op grond waarvan de vrijwillige aansluiting bij
een bedrijfstakpensioenfonds heeft plaatsgevonden; of
f. de rechten en verplichtingen met betrekking tot
vrijwillige
pensioenregelingen.
Artikel 26. Eisen inzake
premiebetaling
In de uitvoeringsovereenkomst wordt
vastgelegd hoe de betaling van de premies door de werkgever aan de
pensioenuitvoerder geschiedt, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
a. een werkgever voldoet uiterlijk binnen een maand
na afloop van elk kwartaal de werkgeverspremie en de op het loon van de
werknemer ingehouden werknemerspremie, welke over dat kwartaal zijn
verschuldigd, aan de pensioenuitvoerder;
b. wanneer de premie op basis van een langere termijn
dan een kwartaal wordt vastgesteld en in rekening gebracht, is deze
termijn ten hoogste gelijk aan een jaar en voldoet de werkgever
uiterlijk binnen een maand na afloop van elk kwartaal een vierde
gedeelte van de door hem op basis van zijn eigen bijdrage verschuldigde
jaarpremie op basis van een schatting van de pensioenuitvoerder en de
op het loon van de werknemer ingehouden werknemerspremie, aan de
pensioenuitvoerder; en
c. de totale
jaarpremie, bestaande uit de werkgeverspremie en de werknemerspremies,
wordt uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar
voldaan aan de
pensioenuitvoerder.
Artikel 27. Premiebetaling bij
beëindiging deelneming
De in artikel 26
genoemde termijnen gelden niet indien sprake is van een
beëindiging van de deelneming. In dat geval wordt de ten tijde
van de beëindiging nog verschuldigde premie binnen dertien weken
voldaan.
Artikel 28. Melding door pensioenfonds
inzake premieachterstand en tekort minimaal vereist eigen
vermogen
1.Een pensioenfonds
informeert elk kwartaal schriftelijk de deelnemersraad en,
bij het ontbreken daarvan, de deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden wanneer sprake is van een premieachterstand ter
grootte van 5% van de totale door het pensioenfonds te ontvangen
jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel
131 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen
vermogen.
2.Gedurende de in het
eerste lid bedoelde situatie informeert een pensioenfonds tevens elk
kwartaal de ondernemingsraad van de onderneming die nog premie aan het
pensioenfonds verschuldigd is.
Artikel 29. Melding door verzekeraar bij
premieachterstand en gevolgen van
premieachterstand
1.Een
verzekeraar informeert de deelnemers en de werkgever wanneer de
premieachterstand het noodzakelijk maakt de opbouw van
pensioenaanspraken te beëindigen door premievrijmaking of
pensioenaanspraken zonder premievrije waarde te laten
vervallen.
2.Een verzekeraar kan de
in het eerste lid bedoelde mededeling aan de deelnemers pas doen indien
hij zich aantoonbaar heeft ingespannen om de achterstallige premie te
innen.
3.De verzekeraar kan op zijn
vroegst drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling de
opbouw van pensioenaanspraken beëindigen door premievrijmaking
of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde laten
vervallen.
4.De premievrijmaking,
bedoeld in het derde lid, vindt op zijn vroegst plaats per de datum die
vijf maanden voor het tijdstip van informeren van de deelnemers is
gelegen.
5.De dekking van het
arbeidsongeschiktheidsrisico of het overlijdensrisico blijft volledig
in stand tot drie maanden na de in het eerste lid bedoelde
mededeling.
6.Bij de
premievrijmaking wordt de verzekering premievrij voortgezet zonder
verrekening van premie en rente met de pensioenaanspraken. Kosten, voor
zover voortvloeiend uit het premievrij maken, worden evenmin verrekend
met de
pensioenaanspraken.
Artikel 30. Toepasselijk
recht
In een uitvoeringsovereenkomst met een
verzekeraar met zetel buiten Nederland waarin bij de totstandkoming of
op een later tijdstip wordt gekozen voor ander dan Nederlands recht,
wordt de volgende clausule opgenomen:
Ongeacht het gekozen
rechtsstelsel is ten aanzien van deze uitvoeringsovereenkomst in ieder
geval de Pensioenwet van toepassing.
§ 3.3. Overig
Artikel 31. Verbod verpanding en andere
handelingen
Verpanding van de uit de
uitvoeringsovereenkomst voortvloeiende rechten door de werkgever of
andere handelingen die door hem worden verricht waardoor aan anderen
dan de aanspraak- of pensioengerechtigden rechten worden verleend, is
nietig.
Hoofdstuk 4. Algemene
bepalingen met betrekking tot de pensioenuitvoerder
§ 4.1. Taken
pensioenuitvoerder
Artikel 32. Algemene
taak
Een pensioenuitvoerder heeft tot taak een
pensioenovereenkomst uit te voeren op basis van een
uitvoeringsovereenkomst of een
uitvoeringsreglement.
Artikel 33. Waarborging goed
bestuur
-
1.Een pensioenuitvoerder
richt zijn organisatie zodanig in dat een goed bestuur is gewaarborgd
waardoor er in ieder
geval:
2.Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met
betrekking tot het eerste lid regels worden gesteld. Die regels kunnen
in het bijzonder betrekking hebben op de naleving van in die algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen principes voor goed
pensioenfondsbestuur.
Artikel 34. Uitbesteding
1.Indien
een pensioenuitvoerder werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt
hij er zorg voor dat deze derde de bij of krachtens deze wet gestelde
regels, die van toepassing zijn op de uitbestedende pensioenuitvoerder,
naleeft.
-
2.Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur
kunnen:
a. werkzaamheden worden aangewezen die niet mogen
worden uitbesteed;
b. regels worden
gesteld met betrekking tot de uitbesteding in verband met het toezicht
op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde;
en
c. regels worden gesteld met
betrekking tot de beheersing van risico’s die verband houden met
de uitbesteding.
Artikel 35. Opstellen en inhoud
pensioenreglement
1.De
pensioenuitvoerder stelt een pensioenreglement vast in overeenstemming
met de pensioenovereenkomst en de uitvoeringsovereenkomst of het
uitvoeringsreglement.
-
2.In het
pensioenreglement worden in ieder geval bepalingen opgenomen
betreffende:
a. de wijze waarop de pensioenuitvoerder omgaat met
inkomende waarden in het kader van waardeoverdracht;
b. de hoogte van de ruilvoet en de opbouwkeuzevoet,
bedoeld in artikel 60 en 61, en de afkoopvoet, bedoeld in artikel 66;
en
c. de kortingsregel, bedoeld in
artikel 134.
Artikel 36. Registreren
deelnemingsjaren
1.De
pensioenuitvoerder registreert de deelnemingsjaren van de deelnemers en
verstrekt hierover informatie aan de deelnemers en gewezen
deelnemers.
2.Bij algemene maatregel
van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste
lid, waaronder de perioden die in aanmerking komen als
deelnemingsjaren.
Artikel 37. Melding
arbeidsongeschiktheid
De pensioenuitvoerder sluit een
overeenkomst met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op
basis waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
arbeidsongeschiktheid van een deelnemer aan de pensioenuitvoerder
meldt.
Artikel 38. Verstrekken informatie aan
deelnemers jaarlijks
-
1.De
pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer
jaarlijks:
a. een opgave van de verworven
pensioenaanspraken;
b. een opgave van
de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;
c. informatie over toeslagverlening; en
d. een opgave van de aan het voorafgaande
kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken
overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de
daarop berustende bepalingen.
2.De in het eerste lid bedoelde informatie wordt
verstrekt in de vorm van een door de pensioenuitvoerders op te stellen
uniform pensioenoverzicht.
3.De in
het eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van het bepaalde in
artikel 49 elektronisch ter beschikking worden gesteld indien de
verworven pensioenaanspraak minder bedraagt dan het op basis van
artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij de deelnemer hiertegen bezwaar
maakt.
4.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie
en de wijze waarop deze worden
verstrekt.
Artikel 39. Verstrekken informatie aan
deelnemers bij beëindiging
deelneming
-
1.De pensioenuitvoerder
verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de
deelneming:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken op
grond van artikel 55;
b. informatie
over toeslagverlening;
c. informatie
die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging
relevant is; en
d. informatie over omstandigheden die
betrekking hebben op het functioneren van de
pensioenuitvoerder.
2.De in het
eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van het bepaalde in
artikel 49 elektronisch ter beschikking worden gesteld indien de
verworven pensioenopbouw minder bedraagt dan het op basis van artikel
66 bepaalde bedrag, tenzij de deelnemer hiertegen bezwaar
maakt.
3.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde
opgave en informatie en de wijze waarop deze worden
verstrekt.
Artikel 40. Verstrekken informatie aan
gewezen deelnemers periodiek
Artikel 41. Verstrekken informatie aan
gewezen partner bij scheiding
-
1.De
pensioenuitvoerder verstrekt degene die gewezen partner wordt en een
aanspraak verkrijgt op bijzonder
partnerpensioen:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op
partnerpensioen;
b. informatie over
toeslagverlening; en
c. informatie die
voor de gewezen partner specifiek van belang
is.
2.Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot
de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop
deze worden verstrekt.
Artikel 42. Verstrekken informatie aan
gewezen partner periodiek
-
1.De
pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in
de vijf
jaar:
2.De
pensioenuitvoerder informeert de gewezen partner binnen drie maanden na
een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
3.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde
opgave en informatie en de wijze waarop deze worden
verstrekt.
Artikel 43. Verstrekken informatie aan
pensioengerechtigden bij
pensioeningang
-
1.De
pensioenuitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde
wordt:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op
nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet;
en
c. informatie over
toeslagverlening.
2.Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en
de wijze waarop deze worden
verstrekt.
Artikel 44. Verstrekken informatie aan
pensioengerechtigden
periodiek
-
1.De pensioenuitvoerder
verstrekt de pensioengerechtigde
jaarlijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op
nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet;
en
c. informatie over
toeslagverlening.
2.De
pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde binnen drie
maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die
wijziging.
3.Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot
de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop
deze worden verstrekt.
Artikel 45. Verstrekken informatie aan
deelnemers inzake vrijwillige
pensioenregeling
-
1.De
pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de
deelneming in de vrijwillige pensioenregeling
over:
2.Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de
wijze waarop deze worden verstrekt.
Artikel 46. Informatie op
verzoek
-
1.De pensioenuitvoerder
verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de
pensioengerechtigde op
verzoek:
a. het voor hem geldende
pensioenreglement;
b. het jaarverslag
en de jaarrekening van de pensioenuitvoerder;
c. de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement;
d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
e. informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.
2.De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de
gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die
specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk
te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieovereenkomsten
waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in
te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te
bereiken kapitaal bij kapitaalovereenkomsten en
premieovereenkomsten.
3.De
pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave
van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
4.De pensioenuitvoerder verstrekt de in het eerste
lid bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van
deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van
pensioengerechtigden.
5.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de in dit artikel bedoelde informatie en de wijze waarop
deze wordt verstrekt.
Artikel 47. Verstrekken informatie bij
vertrek naar een andere
lidstaat
1.De pensioenuitvoerder
verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in
een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en
pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de
pensioenregeling worden geboden.
2.De informatie die op grond van het eerste lid
wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt
verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in
Nederland blijven.
Artikel 48. Informatie tijdig en
duidelijk
1.De
pensioenuitvoerder verstrekt de informatie, bedoeld in de artikelen 21
en 38 tot en met 47, tijdig. De informatie, bedoeld in de artikelen 21,
38 tot en met 45, 46, eerste lid, onderdeel d, tweede tot en met vierde
lid, en 47 verstrekt de pensioenuitvoerder in duidelijke en
begrijpelijke
bewoordingen.
2.De informatie over toeslagverlening, bedoeld in de
artikelen 21 en 38 tot en met 45, wordt in ieder geval uitgedrukt in
een kwalitatieve en beeldende maatstaf.
-
3.De in het tweede lid bedoelde maatstaf houdt in
ieder geval rekening
met:
a. de verwachtingen ten aanzien van de toekomstige
toeslagverlening, zoals deze uit de continuïteitsanalyse volgen
en welke onderdeel zijn van de voorwaardelijkheidsverklaring, bedoeld
in artikel 95; en
b. de te verwachten
toeslagverlening in de pensioenovereenkomst afgezet tegen het minimale
percentage van het gemiddelde prijsindexcijfer, bedoeld in artikel 144,
eerste lid, onderdeel a.
4.Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van
het tweede en derde lid.
Artikel 49. Informatie schriftelijk
tenzij
De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie
schriftelijk, tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer,
pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische
verstrekking.
Artikel 50. Verstrekken informatie door
pensioenuitvoerder
1.De
pensioenuitvoerder kan zich voor het schriftelijk verstrekken van de
informatie, bedoeld in de artikelen 38 tot en met 44, houden aan het
laatst hem bekende adres van de deelnemer, gewezen deelnemer,
pensioengerechtigde of gewezen partner.
2.Indien dit adres onjuist blijkt te zijn doet de
pensioenuitvoerder navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in
de laatst bekende woonplaats van de deelnemer, gewezen deelnemer,
pensioengerechtigde of gewezen partner.
3.Indien de pensioenuitvoerder kosten maakt in
verband met werkzaamheden die voortvloeien uit het feit dat de
deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner
verzuimd heeft de pensioenuitvoerder omtrent een wijziging van adres te
informeren, kan de pensioenuitvoerder deze kosten bij deze in rekening
brengen, maar kunnen deze kosten niet direct in mindering worden
gebracht op de uitkering.
4.Indien
het bij de pensioenuitvoerder bekende adres voor de elektronische
verstrekking van informatie onjuist blijkt, verstrekt de
pensioenuitvoerder de informatie
schriftelijk.
Artikel 51. Pensioenregister
De
pensioenuitvoerders richten een pensioenregister in dat uiterlijk op
1 januari 2011 operationeel is.
Artikel 52. Zorgplicht pensioenuitvoerder
bij premieovereenkomsten met
beleggingsvrijheid
1.Bij de
uitvoering van een premieovereenkomst met beleggingsvrijheid is de
pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en handelt
daarbij overeenkomstig artikel 135.
2.De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer en de
gewezen deelnemer de mogelijkheid de verantwoordelijkheid voor de
beleggingen over te nemen.
3.Indien
de deelnemer of de gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de
beleggingen heeft overgenomen, adviseert de pensioenuitvoerder de
deelnemer of de gewezen deelnemer over de spreiding van de beleggingen
in relatie tot de duur van de periode tot pensioendatum, waarbij het
beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum
nadert.
4.De pensioenuitvoerder
onderzoekt ten minste een keer per jaar of de beleggingen van de
deelnemer of gewezen
deelnemer zich binnen de op basis van het derde lid
gestelde grenzen bevinden en informeert de deelnemer en de gewezen
deelnemer hierover.
5.Afdeling
4.2.3 van de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige
toepassing op de in dit artikel bedoelde premieovereenkomsten ingeval
de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid over de
beleggingen heeft
overgenomen.
6.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden
met betrekking tot dit artikel.
Artikel 53. Verstrekken uitkeringen (in
andere lidstaten)
De pensioenuitvoerder betaalt de
uitkering uit hoofde van een pensioenrecht op verzoek van de
pensioengerechtigde in een andere lidstaat van de Europese Unie dan de
lidstaat waar die pensioenuitvoerder is gevestigd, waarbij
transactiekosten op de uitkering uit hoofde van het pensioenrecht in
mindering kunnen worden gebracht.
Artikel 54. Uitvoeren vrijwillige
voortzetting
1.Een
pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die gewezen werknemer wordt
een vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling uitvoeren indien
de vrijwillige voortzetting gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de
beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt.
2.In afwijking van het eerste lid geldt een termijn
van tien jaar voor zover de genoemde gewezen werknemer, aansluitend aan
de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode
winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet
inkomstenbelasting 2001.
-
3.Van de in
het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken
indien:
a. de deelnemer ten tijde van de beëindiging
van de dienstbetrekking arbeidsongeschikt is. De periode waarin sprake
kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of
de duur van de arbeidsongeschiktheid indien deze langer is;
of
b. de deelnemer na de
beëindiging van de dienstbetrekking een periodieke uitkering
ontvangt ter vervanging van in verband met de beëindiging van de
dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een tussen
één of meer werkgevers en één of meer
werknemers afgesproken regeling. De periode waarin sprake kan zijn van
vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de periode
waarin de uitkering wordt ontvangen indien deze langer
is.
4.De deelnemer die
vrijwillig wil voortzetten doet binnen drie maanden vanaf de
beëindiging van de dienstbetrekking het verzoek daartoe bij de
pensioenuitvoerder.
§ 4.2. Behoud
aanspraak
Artikel 55. Behoud aanspraak op pensioen
bij beëindiging
deelneming
1. Bij
beëindiging van de deelneming behoudt de gewezen deelnemer de
tot dat moment opgebouwde
pensioenaanspraken indien er sprake is van een uitkeringsovereenkomst
of een kapitaalovereenkomst. Deze pensioenaanspraak dient volledig
gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van
premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, wordt daarmee bij
de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening
gehouden.
3. Indien de opzet van de premieovereenkomst zodanig
is dat de beschikbaar gestelde premie direct, en niet pas bij de
beëindiging van de deelneming, wordt aangewend voor een
uitkering of kapitaal, dan geldt het eerste lid.
5. Indien de
pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis
behoudt de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht
heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende de
periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen ten
behoeve van zijn partner. De hoogte van het partnerpensioen wordt
vastgesteld alsof hetzelfde pensioen op opbouwbasis zou zijn
overeengekomen, waarbij rekening
wordt gehouden met het partnerpensioen verkregen op grond van artikel
61. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer, die na
beëindiging van de deelneming recht heeft op
werkloosheidsuitkering van zijn
woonland.
Artikel 56. Behoud aanspraak op
partnerpensioen bij verlof
Indien de
pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen is het opnemen van
onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer
tijdens de deelneming niet van invloed op de dekking uit hoofde van het
partnerpensioen.
Artikel 57. Behoud aanspraak in geval van
scheiding
1.Indien de
partnerrelatie van een deelnemer eindigt door scheiding verkrijgt de
gewezen partner van de deelnemer een zodanige aanspraak op
partnerpensioen als
de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben behouden
indien op het tijdstip van scheiding zijn deelneming zou zijn
geëindigd.
2.Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer
eindigt door scheiding, en de gewezen deelnemer ten behoeve van die
partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij
beëindigen van de deelneming, gaat de
aanspraak over op de gewezen partner van de gewezen
deelnemer.
3.Indien de
partnerrelatie van een gepensioneerde eindigt door scheiding, en de
gepensioneerde ten behoeve van die partner een aanspraak op
partnerpensioen heeft behouden bij het ingaan van het
ouderdomspensioen, gaat die aanspraak over op de gewezen partner van de
gepensioneerde.
4.Het eerste,
tweede en derde lid vindt geen toepassing indien de partners bij
voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk
gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders
overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is
slechts geldig indien de pensioenuitvoerder zich bereid heeft verklaard
hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend
risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te
passen.
-
5.Een gewezen partner met
een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in het eerste,
tweede of derde lid, heeft het recht dit te vervreemden aan
een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen
deelnemer of gepensioneerde,
mits:
a. de pensioenuitvoerder bereid is een eventueel uit
die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te
dekken;
b. de vervreemding
onherroepelijk is; en
c. dit wordt
overeengekomen bij notarieel verleden
akte.
Artikel 58. Gelijke behandeling bij
toeslagen
1.Indien een
ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die geen gewezen
deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt
het ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die wel gewezen
deelnemer is geweest in dezelfde mate verhoogd indien zij in dezelfde
pensioenregeling hebben deelgenomen.
-
2.Indien een recht op partnerpensioen van de partner
van een overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest
wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de
partnerpensioenrechten:
a. ten behoeve van de partners van overleden
gepensioneerden die gewezen deelnemer zijn geweest;
b. ten behoeve van de partners van overleden gewezen
deelnemers;
c. ten behoeve van de
partners van overleden deelnemers; en
d. van de gewezen partners met een bijzonder
partnerpensioen;
in
dezelfde mate verhoogd, mits deze rechten voortvloeien uit een
pensioenovereenkomst die gebaseerd is op dezelfde pensioenregeling als
die van de overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is
geweest.
3.Indien een
ouderdomspensioenrecht wordt verhoogd door middel van een toeslag,
wordt de aanspraak op ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer die
in dezelfde pensioenregeling heeft deelgenomen in dezelfde mate
verhoogd.
-
4.Indien een aanspraak op
partnerpensioen van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is
geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de
partnerpensioenaanspraken:
a. ten behoeve van de partner van een gepensioneerde
die wel gewezen deelnemer is geweest;
b. ten behoeve van de partner van een gewezen
deelnemer; en
c. van de gewezen partner van de gewezen
deelnemer met een bijzonder
partnerpensioen;
in
dezelfde mate verhoogd, mits deze aanspraken voortvloeien uit een
pensioenovereenkomst die is gebaseerd op dezelfde pensioenregeling als
die van de gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is
geweest.
5.Bij de verlening van
toeslagen op partnerpensioen wordt geen onderscheid gemaakt tussen
partners.
6.Voor de toepassing van
dit artikel wordt onder gewezen deelnemer niet verstaan de werknemer
als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet privatisering FVP die
recht heeft op een bijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting
Pensioenverzekering.
Artikel 59. Geen verjaring ten gunste van
de pensioenuitvoerder
Een rechtsvordering tegen een
pensioenuitvoerder tot het doen van een uitkering verjaart niet bij
leven van de pensioengerechtigde.
§ 4.3. Beschikken
over pensioen
Artikel 60. Keuzerecht hoger of eerder
ingaand
ouderdomspensioen
-
1.Indien
een pensioenregeling op basis van een pensioenovereenkomst
voorziet in de opbouw van een ouderdomspensioen en een partnerpensioen,
biedt de pensioenregeling aan de deelnemer of gewezen deelnemer met
betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2002,
ongeacht zijn burgerlijke staat, het recht in elk geval met ingang van
de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats
van partnerpensioen te kiezen voor één van de volgende
wijzigingen van het
ouderdomspensioen:
a. een hoger ouderdomspensioen;
b. een eerder ingaand ouderdomspensioen;
of
c. een hoger en een eerder ingaand
ouderdomspensioen.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op de
aanspraak op bijzonder partnerpensioen van de gewezen
partner.
3.Indien er in de
pensioenovereenkomst geen recht op de keuzemogelijkheid als bedoeld in
het eerste lid is opgenomen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het
recht om te kiezen voor één van deze
mogelijkheden.
4.De
pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht
geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door
vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.
5.De pensioenuitvoerder waarborgt bij de
vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan
het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid
hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het
ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in
plaats van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de
datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de
op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde
van dat partnerpensioen.
6.Bij de keuze, bedoeld in het eerste of derde lid,
is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor het in
het eerste lid bedoelde partnerpensioen.
-
7.Het vierde en vijfde lid
zijn:
a. met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten en
kapitaalovereenkomsten van toepassing op
pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
opgebouwd;
b. met betrekking tot
premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die
vanaf 1 januari 2005 zijn
opgebouwd.
8.Voorzover
het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die
als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken
worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het
recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na
1 januari 2002.
9.In
afwijking van het zevende lid kunnen het vierde en vijfde lid van
toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor
1 januari 2002 respectievelijk 1 januari 2005 indien dit
is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
10.Elk beding strijdig met dit artikel is
nietig.
11.Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het
eerste tot en met het vijfde lid.
Artikel 61. Keuzerecht uitruil
ouderdomspensioen in
partnerpensioen
-
1.Indien een
pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, heeft de
deelnemer of gewezen deelnemer het recht, in plaats van
ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor
partnerpensioen in elk
geval:
waarbij de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70
percent bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil
resteert.
2.Indien een
pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, biedt de
pensioenuitvoerder de deelnemer bij beëindiging van de
deelneming en in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen
standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid,
aan.
3.De pensioenuitvoerder
waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid
gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een
ruilvoet of opbouwkeuzevoet.
4.De
pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of
opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve
actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve
actuariële waarde van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste
lid, dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen, bedoeld in
het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten
minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende
collectieve actuariële waarde van dat
ouderdomspensioen.
5.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de inhoud van de keuzemogelijkheid, de wijze waarop de
keuzemogelijkheid wordt geboden en de collectieve actuariële
gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde lid.
6.De in het eerste lid omschreven mogelijkheid heeft
geen betrekking op het deel van een ouderdomspensioen waarop een recht
op uitbetaling rust als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening
pensioenrechten bij scheiding.
-
7.Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet
binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de
keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar
voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de
pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in
partnerpensioen
indien:
a. de pensioenovereenkomst niet voorziet in een
aanspraak op partnerpensioen vanaf de datum waarop het
ouderdomspensioen ingaat; en
b. de
deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde
partnerrelatie heeft.
8.In de pensioenregeling wordt bepaald wat de
verhouding is tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil
als bedoeld in het zevende lid.
9.Indien de uitruil, bedoeld in het zevende lid,
ertoe zou leiden dat het ouderdomspensioen op jaarbasis lager wordt dan
het op grond van artikel 66 bepaalde bedrag wordt de in het achtste lid
bedoelde verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig
aangepast dat het ouderdomspensioen op jaarbasis meer bedraagt dan het
op grond van artikel 66 bepaalde
bedrag.
Artikel 62. Keuzemogelijkheden andere
vormen van uitruil
-
1.Indien de
pensioenovereenkomst de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid
biedt:
a. in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of
gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, dan het pensioen,
bedoeld in de artikelen 60 en 61;
b. de
ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen of uit te
stellen;
c. de hoogte van het
ouderdomspensioen te laten variëren; of
d. tot een keuze anders dan bedoeld in de voorgaande
onderdelen;
waarborgt de pensioenuitvoerder dat
bij gebruikmaking van de keuzemogelijkheid geen onderscheid gemaakt
wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of
opbouwkeuzevoet per keuzerecht die voldoet aan het vereiste van
collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
2.Bij gebruikmaking van een in het eerste lid
bedoelde keuzemogelijkheid is de toestemming vereist van de partner die
begunstigde is voor partnerpensioen indien de hoogte daarvan door
gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd.
-
3.Het eerste lid
is:
a. met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten en
kapitaalovereenkomsten van toepassing op
pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
opgebouwd;
b. met betrekking tot
premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die
vanaf 1 januari 2005 zijn
opgebouwd.
4.Voorzover
het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die
als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden
opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op
die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari
2002.
5.In afwijking van het derde
lid kan het eerste lid van toepassing zijn op pensioenaanspraken die
zijn opgebouwd voor 1 januari 2002 respectievelijk
1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de
pensioenovereenkomst.
6.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot het eerste lid.
Artikel 63. Variatie hoogte
pensioenuitkering
-
1.De hoogte van
een pensioen kan na ingang variëren
mits:
2.Voor de
toepassing van het eerste lid blijft in de periode tussen de
ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de 65-jarige
leeftijd, van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat
overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18d, derde lid, van de
Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 64. Verbod van vervreemding en
mogelijkheid van
volmacht
-
1.Vervreemding of elke
andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de
pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of
pensioenrechten aan een ander toekent is nietig,
tenzij:
a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van
zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in
artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990;
b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 57,
vijfde lid;
c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet
verevening pensioenrechten bij
scheiding;
d. in het kader van een
verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de
aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde diens gewezen partner
respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het
geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de
pensioenuitvoerder hiermee instemt;
of
e. in het kader van een verrekening
van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel
van het ouderdomspensioen van de aanspraakgerechtigde of de
pensioengerechtigde bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend
voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner
respectievelijk diens partner, mits de pensioenuitvoerder hiermee
instemt.
2.Een
volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een
pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is
steeds herroepelijk.
Artikel 65. Afkoop
1.Afkoop
is slechts mogelijk in bij of krachtens de artikelen 66 tot en met 69
en 134 bedoelde situaties of in geval van
toepassing van artikel 3:160 van de Wet op het financieel
toezicht.
2.Elk beding strijdig met dit artikel is
nietig.
Artikel 66. Afkoop klein ouderdomspensioen
bij beëindiging
deelneming
-
1. De pensioenuitvoerder
heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van
de deelneming pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen,
indien op basis van de tot het tijdstip van
beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen
de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere
ingangsdatum minder zal bedragen dan € 400 [Red: per 1 januari 2010: € 420,69] per jaar,
tenzij:
a. dit recht op afkoop in de pensioen- en
uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten; of
b. de gewezen deelnemer binnen twee
jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot
waardeoverdracht is gestart.
2. Indien de
reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen ligt voor het
verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar,
heeft de pensioenuitvoerder het recht om bij de ingang van het
ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en eventuele
andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn
nabestaanden af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen
op de ingangsdatum minder bedraagt dan € 400 [Red: per 1 januari 2010: € 420,69] per
jaar.
5. De pensioenuitvoerder
stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken ter beschikking aan de
gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de
afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking
wordt gesteld aan de gewezen partner.
8. Het in het eerste en tweede
lid genoemde bedrag wordt bij regeling van Onze Minister
telkens herzien met ingang van 1 januari op basis van de
consumentenprijsindex Alle Huishoudens, zoals berekend door het
Centraal Bureau voor de Statistiek. De herziening wordt bepaald door de
procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober,
voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand
oktober van het daaraan voorafgaande jaar.
Artikel 67. Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
1.De pensioenuitvoerder heeft jegens de nabestaanden het recht om een recht op partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.
2.De pensioenuitvoerder
die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert
de nabestaande hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat
binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de
nabestaande.
-
3.De pensioenuitvoerder
kan na de in het tweede lid bedoelde termijn het partnerpensioen of
wezenpensioen afkopen indien:
4.Artikel 66,
zesde en negende tot en met elfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 68. Afkoop klein bijzonder
partnerpensioen bij scheiding
1.De
pensioenuitvoerder heeft jegens de gewezen partner het recht om een
aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen indien de uitkering
van het partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal
bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij dit
recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt
of uitgesloten.
2.De
pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde
recht informeert de gewezen partner hierover binnen zes maanden na de
melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot
uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner.
-
3.De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid
bedoelde termijn afkopen
indien:
4.Artikel 66,
zesde en negende tot en met elfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 69. Bevoegdheid tot afkoop van
fiscaal bovenmatig pensioen
-
1.De
pensioenuitvoerder is bevoegd om over te gaan tot afkoop van het deel
van de
pensioenaanspraken:
a. dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan
het tijdstip van ingang van het pensioen uitgaat boven de begrenzingen,
bedoeld in de artikelen 18a, zevende lid, 18b, zevende lid, 18c,
vijfde en zesde lid, en 18e, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting
1964, met inachtneming van artikel 18d, eerste lid, onderdelen a, b en
d, van die wet;
of
b. dat op het tijdstip onmiddellijk
voorafgaand aan het tijdstip waarop de deelnemer of de gewezen
deelnemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn uitgaat boven
de
begrenzingen, bedoeld in onderdeel a.
2.De
afkoopwaarde wordt door de pensioenuitvoerder aan de deelnemer of
gewezen deelnemer ter beschikking gesteld, met uitzondering van de
afkoopwaarde voor een bijzonder partnerpensioen die ter beschikking
wordt gesteld aan de gewezen partner.
3.De pensioenuitvoerder waarborgt bij de
vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet
dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij
voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid.
4.De
vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing op pensioenaanspraken
als bedoeld in de artikelen 38d, 38e en 38f van de Wet op de
loonbelasting
1964.
5.Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
6.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen er regels worden gesteld aan het vaststellen van de
afkoopwaarde.
Artikel 70. Begrip en reikwijdte
waardeoverdracht
-
1.Voor de
toepassing van de
artikelen 71 tot en met 92 wordt onder ontvangende
pensioenuitvoerder mede
verstaan:
1°. een beroepspensioenfonds als bedoeld in
artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
en
2°. de Stichting Notarieel
pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het
notarisambt.
2.Bij
regeling van Onze Minister kunnen instellingen worden aangewezen jegens
wie een pensioenuitvoerder een verplichting tot waardeoverdracht
heeft.
3.Waardeoverdracht is slechts
mogelijk in de in de
artikelen 71 tot en met 92 bedoelde
situaties.
4.Voor de toepassing van
de artikelen 72, 80, eerste lid, onderdeel d, en 81, eerste lid, onderdeel
c, wordt onder een
pensioenfonds dat optreedt als ontvangende pensioenuitvoerder mede
verstaan een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet
verplichte beroepspensioenregeling of de Stichting Notarieel
pensioenfonds, bedoeld in artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het
notarisambt.
Artikel 71. Plicht tot waardeoverdracht op
verzoek gewezen deelnemer bij wisseling van werkgever of toetreding tot
een beroepspensioenregeling
-
1.De
pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen
deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens
pensioenaanspraken over te dragen
indien:
a. er sprake is van een individuele
beëindiging van de dienstbetrekking dan wel individuele
beëindiging van de deelneming; en
b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen
deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de
ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de
beroepspensioenregeling;
tenzij sprake is
van een van de in de artikelen 72 en 73 omschreven
situaties.
Indien
het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht
partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit
partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor
het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
2.De ontvangende
pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht
van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van
pensioenaanspraken voor die deelnemer.
3.De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder
om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de
ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat
indien de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van
pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder
uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn
pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het
verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende
pensioenuitvoerder.
4.De ontvangende
pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de
door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is
aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen
pensioenaanspraken.
5.De
overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader
van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de
gewezen deelnemer.
6.Elk beding strijdig met dit artikel is
nietig.
7.Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de
berekening van de overdrachtswaarde, de waarde van met de
overdrachtswaarde te verwerven pensioenaanspraken alsmede de in acht te
nemen procedures.
Artikel 72. Uitzondering op de plicht tot
waardeoverdracht in verband met financiële positie
pensioenuitvoerder of
werkgever
De in artikel 71 genoemde plicht
tot waardeoverdracht geldt niet
zolang:
a. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder
een pensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet meer
volledig door waarden worden gedekt;
-
b. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder
een verzekeraar
is:
c. de overdragende pensioenuitvoerder
een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever
noodzakelijk zijn maar de financiële toestand van die werkgever
blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming
van de werkgever verbonden registeraccountant of
accountant-administratieconsulent die aanvullende bijdragen niet
toelaat.
Artikel 73. Uitzondering op plicht tot
waardeoverdracht in verband met datum
De in artikel 71
genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet met betrekking tot
pensioenaanspraken ondergebracht
bij:
a. een pensioenfonds, indien de deelneming is
geëindigd vóór 8 juli 1994;
b. een verzekeraar, indien de dienstbetrekking van de
gewezen deelnemer is geëindigd vóór 8 juli
1994.
Artikel 74. Herleving van de plicht tot
waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een
beroepspensioenregeling
-
1.Indien
de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing
zijn:
a. herleven de in artikel 71 bedoelde plichten van de
overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende
pensioenuitvoerder;
b. wordt de in
artikel 71, derde lid, omschreven verplichting van de deelnemer om
binnen zes maanden een opgave te vragen en daarna een verzoek tot
waardeoverdracht te doen verlengd tot zes maanden na ontvangst van de
mededeling, bedoeld in het tweede lid.
2.Een overdragende pensioenuitvoerder die in de
periode waarin de in artikel 72 bedoelde omstandigheden op hem van
toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen,
informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn,
alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en
de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid
alsnog waarde over te dragen.
3.Een
ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel
72 genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot
waardeoverdracht heeft gekregen, informeert wanneer deze omstandigheden
niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een
verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende
pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te
dragen.
Artikel 75. Bevoegdheid tot
waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling werkgever
of toetreding tot een
beroepspensioenregeling
-
1.Indien
in de in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht
bestaat
omdat:
a. de deelnemer niet voldaan heeft aan de in artikel
71, derde lid, omschreven verplichting om binnen zes maanden een opgave
te vragen; of
b. sprake is van de in
artikel 73 bedoelde situatie;
is
de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien voldaan wordt
aan de in artikel 71, eerste en vierde
lid,
genoemde voorwaarden.
-
2.Indien in de
in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht
bestaat, omdat er geen sprake is van een individuele
beëindiging, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot
waardeoverdracht
indien:
a. wordt voldaan aan de in artikel 71, eerste lid, onderdeel b
en tweede zin, en vierde lid, genoemde voorwaarden;
b. de overdragende en de ontvangende
pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken
tot waardeoverdracht worden gedaan, dit schriftelijk hebben gemeld aan
de toezichthouder; en
c. de
toezichthouder binnen drie maanden na de melding geen verbod tot
waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van beide
pensioenuitvoerders.
3.Indien de financiering van de aanspraken van de
gewezen deelnemer bij de overdragende pensioenuitvoerder nog niet is
voltooid overeenkomstig artikel 55 kan de pensioenuitvoerder ondanks de
lagere waarde en de daaruit bij de ontvangende pensioenuitvoerder
resulterende lagere pensioenaanspraken de waarde overdragen indien de
gewezen deelnemer en zijn partner schriftelijk hiermee instemmen en
mits sprake is van de in artikel 72,
onderdeel c, of de in artikel 73 bedoelde
situatie.
Artikel 76. Plicht tot waardeoverdracht op
verzoek deelnemer bij andere pensioenovereenkomst met dezelfde
werkgever
-
1.De pensioenuitvoerder
is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot
waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over
te dragen
indien:
a. sprake is van een individuele beëindiging
van de deelneming bij een nieuwe of voortgezette dienstbetrekking bij
dezelfde werkgever; en
b. die
waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te
maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende
pensioenuitvoerder;
tenzij de
overdragende en ontvangende pensioenuitvoerder niet identiek zijn en
sprake is van de in artikel 72 omschreven situaties.
Indien
het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht
partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit
partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor
het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
2.De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht om
na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de
overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken
voor die deelnemer.
3.De plicht van
de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te
dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde
aan te wenden ontstaat indien de deelnemer binnen zes maanden na
aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de
ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave
heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende
pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan
de ontvangende pensioenuitvoerder.
4.De overdrachtswaarde wordt door de overdragende
pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te
verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van
collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde
grondslagen wordt voldaan.
-
5.Het
vierde lid
is:
a. met betrekking tot uitkeringsovereenkomsten van
toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
of worden opgebouwd;
b. met betrekking
tot premieovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten van
toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn
of worden opgebouwd.
6.In afwijking van het vijfde lid kan het vierde lid
van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor
1 januari 2002 respectievelijk 1 januari 2005 indien dit
is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
7.De overdragende en de ontvangende
pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen
kosten in rekening bij de
gewezen deelnemer.
8.Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
9.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de berekening van de
overdrachtswaarde, de waarde van met de overdrachtswaarde te verwerven
pensioenaanspraken alsmede de in acht te nemen
procedures.
Artikel 77. Herleving van de plicht tot
waardeoverdracht bij andere pensioenovereenkomst met zelfde
werkgever
Indien in de in artikel 76 bedoelde situatie
de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn
herleeft de plicht tot waardeoverdracht overeenkomstig artikel
74.
Artikel 78. Bevoegdheid tot
waardeoverdracht op verzoek deelnemer bij andere pensioenovereenkomst
met zelfde werkgever
1.Indien in
de in artikel 76 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht
bestaat omdat de deelnemer niet voldaan heeft aan de in artikel 76,
derde lid, omschreven verplichting om binnen zes maanden een opgave te
vragen, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht
indien voldaan wordt aan de in artikel 76, eerste en vierde lid,
opgenomen voorwaarden.
-
2.Indien in
de in artikel 76 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht
bestaat omdat er geen sprake is van een individuele beëindiging,
is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht
indien:
a. wordt voldaan aan de in artikel 76, eerste lid,
onderdeel b en tweede
zin, en vierde lid, genoemde voorwaarden;
b. de overdragende en de ontvangende
pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken
tot waardeoverdracht worden gedaan niet identiek zijn hetgeen zij
schriftelijk hebben gemeld aan de toezichthouder; en
c. de toezichthouder binnen drie maanden na de
melding geen verbod tot waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van
beide
pensioenuitvoerders.
Artikel 79. Plicht tot waardeaanwending
bij keuzerecht of
keuzemogelijkheid
1.De
pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de deelnemer of
gewezen deelnemer de waarde van diens pensioenaanspraken aan te wenden
in het kader van het keuzerecht overeenkomstig de artikelen 60 en 61 of
de keuzemogelijkheden overeenkomstig artikel 62.
2.De pensioenuitvoerder brengt in het kader van de
waardeoverdracht geen kosten in
rekening bij de
deelnemer of gewezen deelnemer.
Artikel 80. Bevoegdheid tot waardeoverdracht voor pensioenfondsen bij bereiken
pensioendatum op grond van de
pensioenovereenkomst
-
1. Een pensioenfonds is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit
een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst die voorziet in de
uitkering van een aan te wenden kapitaal op de
pensioendatum, per de pensioendatum
rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder
indien:
a. de pensioenovereenkomst hierin
voorziet;
b. de
overdrachtswaarde zodanig door het
overdragende
pensioenfonds wordt
vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten
gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan;
en
c. indien de ontvangende
pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde reeds
pensioenaanspraken heeft jegens dat
pensioenfonds.
Indien
het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht
partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit
partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor
het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
3. Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid
pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije
voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid,
onderdeel b, van toepassing indien het recht op die premievrije
voortzetting is ontstaan op of na 1 januari
2002.
4. In afwijking van het tweede
lid kunnen de in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen voorwaarden van
toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor
1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de
pensioenovereenkomst.
Artikel 81. Verplichting tot waardeoverdracht voor verzekeraars bij bereiken
pensioendatum
-
1. De verzekeraar is verplicht om op
verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde de waarde van zijn
pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalovereenkomst of
een premieovereenkomst die voorziet in de uitkering van een aan te
wenden kapitaal op de pensioendatum, per de pensioendatum rechtstreeks
over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder
indien:
a. de
overdrachtswaarde zodanig door de overdragende verzekeraar wordt
vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten
gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan;
en
b. indien de ontvangende
pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde reeds
pensioenaanspraken heeft jegens dat
pensioenfonds.
Indien het verzoek van de deelnemer
of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is
voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de
partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de
waardeoverdracht instemt.
3. Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid
pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije
voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid,
onderdeel a, van toepassing indien het recht op die premievrije
voortzetting is ontstaan op of na 1 januari
2002.
4. In afwijking van het tweede
lid kunnen de in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen voorwaarden van
toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor
1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de
pensioenovereenkomst.
Artikel 82. Overdracht pensioenkapitaal op
pensioendatum
2. De
overdragende pensioenuitvoerder is verplicht tot vergoeding van de
schade die de deelnemer,
gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde ondervindt ten gevolge van de aan die
pensioenuitvoerder toerekenbare niet tijdige overdracht; de schade is
ten minste gelijk aan de wettelijke rente op het over
te dragen
pensioenkapitaal.
Artikel 83. Bevoegdheid tot collectieve
waardeoverdracht op verzoek
werkgever
-
1.De pensioenuitvoerder
is op verzoek van de werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht
indien:
a. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met de
beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever
en de overdragende pensioenuitvoerder de waarde onder te brengen bij de
ontvangende pensioenuitvoerder met wie de werkgever een
uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;
b. de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een
overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek, en de overnemende onderneming een
uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten of gaat sluiten met een andere
pensioenuitvoerder of dezelfde pensioenuitvoerder; of
c. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met
een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten de waarde van
pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij dezelfde
pensioenuitvoerder overeenkomstig die gewijzigde
pensioenovereenkomsten.
-
2.Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld
in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a. de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen
partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens de
pensioenuitvoerder kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij
over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd;
b. de overdrachtswaarde wordt door de overdragende
pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te
verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van
collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde
grondslagen wordt voldaan; en
c. het
voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de
overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde
datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en
de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot
waardeoverdracht opgelegd.
-
3.Het tweede lid, onderdeel b, is met betrekking
tot:
a. uitkeringsovereenkomsten van toepassing op
pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
opgebouwd;
b. premieovereenkomsten en
kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf
1 januari 2005 zijn opgebouwd.
4.Op pensioenaanspraken die voor de in het derde lid
genoemde data zijn opgebouwd is de eis van individuele
actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid,
van toepassing, tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat
de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van toepassing
zijn.
5.Voorzover het bij de
toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg
van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden
opgebouwd is onderdeel b van het tweede lid van toepassing indien het
recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na
1 januari 2002.
6.Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
7.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de
overdrachtswaarde.
Artikel 84. Verplichting tot collectieve
waardeoverdracht bij liquidatie van de
pensioenuitvoerder
1.De
pensioenuitvoerder is verplicht tot waardeoverdracht aan een andere
pensioenuitvoerder bij liquidatie van de eerstgenoemde
pensioenuitvoerder.
-
2.In geval van
een waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende
voorwaarden:
a. het voornemen tot waardeoverdracht aan een
pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder
uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht
schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft
binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht
opgelegd;
b. de
overdrachtswaarde wordt zodanig door de overdragende pensioenuitvoerder
vastgesteld dat
de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn,
waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt
voldaan.
-
3.Het tweede
lid, onderdeel b, is met betrekking
tot:
a. uitkeringsovereenkomsten van toepassing op
pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn
opgebouwd;
b. premieovereenkomsten en
kapitaalovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf
1 januari 2005 zijn opgebouwd.
4.Op pensioenaanspraken die voor de in het derde lid
genoemde data zijn opgebouwd is de eis van individuele
actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid,
van toepassing tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat
de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van toepassing
zijn.
5.Voorzover het bij de
toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg
van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden
opgebouwd is onderdeel b van het tweede lid van toepassing
indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na
1 januari 2002.
6.Elk beding
strijdig met dit artikel is nietig.
7.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de
overdrachtswaarde.
Artikel 85. Plicht tot waardeoverdracht
aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met
zetel buiten Nederland op verzoek gewezen
deelnemer
-
1.De pensioenuitvoerder
is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot
waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over
te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een
verzekeraar met een zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23,
eerste lid, indien voldaan wordt aan de in artikel 71 genoemde
voorwaarden, met dien verstande
dat:
a. de in artikel 72 gestelde eis inzake de
ontvangende pensioenuitvoerder niet van toepassing is; en
mits
b. de mogelijkheden tot afkoop van
de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht
niet ruimer zijn dan op basis van deze
wet.
2.Indien op grond
van de in artikel 72 genoemde omstandigheden tijdelijk geen plicht tot
waardeoverdracht bestaat, maar deze plicht overeenkomstig artikel 74
herleeft, is artikel 74, derde lid, niet van
toepassing.
3.De overdragende
pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen
kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.
Artikel 86. Plicht tot waardeoverdracht
aan een van de Europese Gemeenschappen of aangewezen
instelling
-
1.De pensioenuitvoerder
is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot
waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over
te dragen aan een van de Europese Gemeenschappen of aan een op grond
van artikel 70, tweede lid, door Onze Minister aangewezen instelling,
indien:
a. er sprake is van beëindiging van de
dienstbetrekking dan wel beëindiging van de
deelneming;
b. die waardeoverdracht
ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken
pensioenaanspraken te verwerven bij een van de Europese Gemeenschappen
of de aangewezen genoemde instelling; en
c. de
waarde rechtstreeks wordt overgedragen aan de betrokken Europese
Gemeenschap of de aangewezen instelling.
Indien het verzoek van de gewezen
deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de
waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner
die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
2.De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het
kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de
gewezen deelnemer.
3.De op grond van artikel 71, zevende lid, bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien
van de berekening van de overdrachtswaarde zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 87. Bevoegdheid tot
waardeoverdracht aan een andere
instelling
1.De pensioenuitvoerder
die een verzoek tot waardeoverdracht ontvangt van een gewezen deelnemer
waarbij beoogd wordt de waarde over te dragen aan een buitenlandse
instelling, meldt dit aan de toezichthouder.
-
2.Waardeoverdracht aan een buitenlandse instelling
is alleen mogelijk wanneer ten genoegen van de toezichthouder wordt
aangetoond
dat:
a. voldaan wordt aan de in artikel 71, eerste lid, genoemde voorwaarden;
b. de in artikel 72 bedoelde omstandigheden op de
overdragende pensioenuitvoerder niet van toepassing zijn;
c. de buitenlandse instelling de pensioenregeling
uitvoert van de nieuwe werkgever;
d. de
buitenlandse instelling in het land van vestiging is onderworpen aan
een vorm van overheidstoezicht;
e. de
vermogens van de instelling en de werkgever juridisch zijn gescheiden
door het bestaan van een aparte juridische entiteit van de instelling,
door een speciale preferentieregeling ten gunste van
pensioengerechtigden of anderszins; en
f. de mogelijkheden tot afkoop van de overgedragen
pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis
van deze wet.
Artikel 88. Bevoegdheid tot
waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of
verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek gewezen deelnemer bij
wisseling werkgever of toetreding tot een
beroepspensioenregeling
De pensioenuitvoerder is
bevoegd om op verzoek van de gewezen deelnemer de waarde van zijn
pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een
andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland
als bedoeld in artikel 23, eerste lid, indien wordt voldaan aan de in
artikel 75 opgenomen voorwaarden.
Artikel 89. Bevoegdheid tot
waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of
een verzekeraar met zetel buiten Nederland bij bereiken pensioendatum
op grond van de pensioenovereenkomst
De
pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van
de deelnemer, gewezen deelnemer of andere
aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit
een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst per de pensioendatum
rechtstreeks over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere
lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in
artikel 23, eerste lid, indien wordt voldaan aan de in artikel 80
opgenomen voorwaarden.
Artikel 90. Collectieve waardeoverdracht
naar pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met
zetel buiten Nederland
1.De
pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de werkgever over te
gaan tot collectieve waardeoverdracht overeenkomstig artikel 83 indien
de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met een
pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel
buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid.
2.Aan de in artikel 84 geformuleerde verplichting
tot waardeoverdracht in geval van liquidatie kan ook worden voldaan
door waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere
lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in
artikel 23, eerste lid, in plaats van aan een
pensioenuitvoerder.
Artikel 91. Verplichting tot medewerking
aan inbreng van waarde
-
1.Indien
een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van
waardeoverdracht een waarde van een pensioeninstelling uit een andere
lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland aan te nemen die
verband houdt met een pensioenovereenkomst waarop deze wet tot het
tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de
pensioenuitvoerder gehouden daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder
op te treden,
mits:
a. die waardeoverdracht ertoe strekt het de
verzoekende werknemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven
bij de ontvangende pensioenuitvoerder;
b. op de
pensioenuitvoerder de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet van
toepassing zijn; en
c. aan de
pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht
worden gesteld die in strijd zijn met deze
wet.
Indien het verzoek tot
waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht
van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde
is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
2.De ontvangende
pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen
kosten in rekening bij de
deelnemer.
Artikel 92. Bevoegdheid tot medewerking
aan inbreng van waarde
Indien een pensioenuitvoerder
het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van
een buitenlandse instelling aan te nemen die verband houdt met een
pensioenovereenkomst waarop deze wet tot het tijdstip van
waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder
bevoegd daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden,
mits:
a. die waardeoverdracht ertoe strekt het de
verzoekende werknemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven
bij de ontvangende pensioenuitvoerder;
b. op de
pensioenuitvoerder de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet van
toepassing zijn; en
c. aan de
pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht
worden gesteld die in strijd zijn met deze
wet.
Indien het verzoek tot
waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht
van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde
is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht
instemt.
§ 4.4. Rechten van
de pensioenuitvoerder in het kader van de
uitvoering
Artikel 93. Informatie uit de
gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens
Inlichtingen uit de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens en inlichtingen en uittreksels uit
de registers van de burgerlijke stand, die de pensioenuitvoerder nodig
heeft met het oog op de uitvoering van zijn taak, zijn vrij van
leges.
Artikel 94. Burgerservicenummer of,
bij het ontbreken daarvan, sociaal-fiscaalnummer
1.Het
burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaalnummer kan door de pensioenuitvoerder in een door hem
beheerde persoonsregistratie worden opgenomen en bij het verstrekken
van gegevens daaruit worden
gebruikt.
-
2.De pensioenuitvoerder
gebruikt dit burgerservicenummer of,
bij het ontbreken daarvan, dit sociaal-fiscaalnummer
uitsluitend:
a. in het verkeer met de persoon op wie het nummer
betrekking heeft; of
b. in contacten
met personen en instanties voor zover deze zelf gemachtigd zijn tot het
opnemen van het burgerservicenummer of,
bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaalnummer in een
persoonsregistratie.
§ 4.5. Overige
bepalingen
Artikel 95. Voorwaardelijke
toeslagverlening
1.Bij
voorwaardelijke toeslagverlening dient er een consistent geheel te zijn
tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van
voorwaardelijke toeslagen.
2.Bij
regeling van Onze Minister wordt invulling gegeven aan het begrip
consistentie, bedoeld in het eerste lid. Een regeling als bedoeld in de
eerste volzin kan worden vastgesteld vier weken nadat het ontwerp is
overgelegd aan de beide kamers der
Staten-Generaal.
3.Een
toeslag is alleen voorwaardelijk indien in de
pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst, het
pensioenreglement, de opgaven op grond van de artikelen 21, 38 tot en
met 46 en in de overige informatieverstrekking door de
pensioenuitvoerder een voorwaardelijkheidsverklaring is
opgenomen.
4.Bij regeling van Onze
Minister worden regels gesteld over de inhoud van de
voorwaardelijkheidsverklaring.
Artikel 96. Informatie in jaarverslag over
dwangsommen en bestuurlijke
boeten
Een pensioenuitvoerder vermeldt
in zijn jaarverslag of in het afgelopen
boekjaar:
a. aan de pensioenuitvoerder dwangsommen en bestuurlijke
boeten
zijn opgelegd, en zo ja, hoeveel deze in totaal hebben
bedragen;
b. een aanwijzing als bedoeld
in artikel 171 aan de pensioenuitvoerder is gegeven;
c. een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 is
aangesteld;
d. een
kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 van toepassing
is;
e. een langetermijnherstelplan als
bedoeld in artikel 138 van toepassing is;
f. de beëindiging van de situatie, bedoeld in
artikel 172, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle of bepaalde
organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van de
toezichthouder.
Artikel 97. Deelneming tijdens
detachering
1.Een gedetacheerde
werknemer kan tijdens de detachering blijven deelnemen aan de
pensioenregeling.
2.Indien tijdens
detachering in Nederland de betaling van bijdragen in een andere
lidstaat wordt voortgezet, worden de in Nederland gedetacheerde
werknemer en diens werkgever vrijgesteld van de verplichting tot het
betalen van bijdragen in Nederland.
3.Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op
detacheringen die op of na 25 juli 2001 zijn
aangevangen.
Artikel 98. Overlijden ten gevolge van een
uitgesloten oorzaak
Overlijdt een deelnemer, gewezen
deelnemer of gepensioneerde ten gevolge van een van het risico
uitgesloten oorzaak en betrof het een partnerpensioen op opbouwbasis,
dan keert de pensioenuitvoerder aan de partner een periodieke uitkering
van partnerpensioen uit die gebaseerd is op de premievrije waarde
berekend naar de dag voorafgaande aan het
overlijden.
Hoofdstuk 5. Algemene
bepalingen met betrekking tot pensioenfondsen
§ 5.1. Pensioenfondsen
algemeen
Artikel 99. Samenstelling bestuur
pensioenfonds
1.In het bestuur van
een bedrijfstakpensioenfonds bezetten de vertegenwoordigers van
werkgeversverenigingen en de vertegenwoordigers van
werknemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken
evenveel zetels.
2.Indien de
statuten van een bedrijfstakpensioenfonds voorzien in stemgerechtigde
vertegenwoordigers in het bestuur van anderen dan werknemers- of
werkgeversverenigingen binnen de betrokken bedrijfstak of
bedrijfstakken, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van
het eerste lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van
werknemersverenigingen.
3.In het
bestuur van een ondernemingspensioenfonds bezetten de
werknemersvertegenwoordigers ten minste evenveel zetels als de
werkgeversvertegenwoordigers, met dien verstande dat indien
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden zetels bezetten, zij
tezamen met werknemersvertegenwoordigers ten minste evenveel zetels
bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers.
-
4.De benoeming van de werknemersvertegenwoordigers
in het bestuur van een ondernemingspensioenfonds vindt
plaats:
a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door en
uit de deelnemers;
b. op voordracht van
de vertegenwoordigers van de deelnemers in een deelnemersraad als
bedoeld in artikel 110;
c. op
voordracht van de ondernemingsraad; of
d. op een andere wijze, mits de ondernemingsraad
heeft ingestemd met deze benoemingswijze.
5.Indien de statuten van een
ondernemingspensioenfonds voorzien in stemgerechtigde
vertegenwoordigers in het bestuur van anderen dan werknemers of de
werkgever, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het
derde lid gelijkgesteld met de
werknemersvertegenwoordigers.
6.Het derde, vierde en vijfde lid, zijn niet van
toepassing indien de onderneming waaraan het pensioenfonds verbonden
was heeft opgehouden te bestaan.
Artikel 100. Keuze medezeggenschap bij
ondernemingspensioenfonds
-
1.Een
ondernemingspensioenfonds
waarvan:
a. het aantal pensioengerechtigden ten minste 10%
bedraagt van de som van het aantal deelnemers en het aantal
pensioengerechtigden en waarvan het aantal pensioengerechtigden ten
minste 25 personen bedraagt; of
b. het
aantal pensioengerechtigden ten minste 1000 personen bedraagt;
stelt een deelnemersraad in waarin vertegenwoordigers
van pensioengerechtigden zitting hebben of heeft een bestuur waarin
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden zitting
hebben.
2.Het
ondernemingspensioenfonds raadpleegt schriftelijk de
pensioengerechtigden over de wijze waarop de medezeggenschap van
pensioengerechtigden, bedoeld in het eerste lid, wordt vorm gegeven,
tenzij bij het ondernemingspensioenfonds al is voorzien in een
deelnemersraad en een bestuur waarin vertegenwoordigers van
pensioengerechtigden zitting hebben.
3.Het ondernemingspensioenfonds volgt met betrekking
tot de wijze waarop de medezeggenschap van pensioengerechtigden vorm
wordt gegeven de wens van de meerderheid van de responderende
pensioengerechtigden, mits ten minste de helft van het aantal
pensioengerechtigden zijn voorkeur kenbaar heeft gemaakt, tenzij er
zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van de door de meerderheid
van de pensioengerechtigden gemaakte
keuze.
Artikel 101. Vertegenwoordigers van
pensioengerechtigden in bestuur
ondernemingspensioenfonds
1.De
verdeling van de zetels van werknemersvertegenwoordigers en
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden vindt plaats op basis van
de onderlinge getalsverhoudingen, met dien verstande dat de
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden ten hoogste de helft van
het aantal zetels in het bestuur van een ondernemingspensioenfonds
bezetten dat werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van
pensioengerechtigden gezamenlijk bezetten.
2.In afwijking van het eerste lid kunnen
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden meer zetels bezetten dan
werknemersvertegenwoordigers, indien het aantal deelnemers
minder bedraagt dan 10% van de som van het aantal deelnemers en
pensioengerechtigden.
3.In
afwijking van het eerste lid kunnen vertegenwoordigers van
pensioengerechtigden minder zetels bezetten dan het aantal op basis van
de onderlinge getalsverhoudingen, bedoeld in het eerste lid, indien
pensioengerechtigden bij de raadpleging, bedoeld in artikel 100, tweede
lid, hebben gekozen voor een deelnemersraad en de vertegenwoordigers
van pensioengerechtigden al voor die raadpleging zetels in het bestuur
bezetten.
4.De benoeming
van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het bestuur van
een ondernemingspensioenfonds vindt plaats na verkiezing van de
vertegenwoordigers door en uit de
pensioengerechtigden.
Artikel 102. Melding oprichting van een
pensioenfonds
1.Het pensioenfonds
meldt binnen drie maanden na zijn oprichting deze oprichting aan de
toezichthouder door middel van een door de toezichthouder vastgesteld
formulier.
-
2.Bij de melding, bedoeld
in het eerste lid, worden
gevoegd:
a. een authentiek afschrift van de akte van
oprichting van het pensioenfonds;
b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het
reglement of de reglementen van het pensioenfonds;
c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de
uitvoeringsovereenkomst;
d. een
actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel
145; en
e. een eventuele overeenkomst
tot herverzekering, overdracht of
onderbrenging.
Artikel 103. Toezending wijziging
officiële stukken
Het pensioenfonds
zendt:
a. een authentiek afschrift van de akte houdende
wijziging van de statuten;
b. een door
het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijziging van de
reglementen;
c. een door het bestuur
gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de
uitvoeringsovereenkomst;
d. een door
het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de
actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel
145; en
e. een door het bestuur
gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de eventuele overeenkomst
tot
herverzekering, overdracht of
onderbrenging;
binnen twee
weken na totstandkoming van die wijziging aan de
toezichthouder.
Artikel 104. Bescherming leden
pensioenfondsbestuur, deelnemersraad en
verantwoordingsorgaan
1.De
werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers die staan of gestaan
hebben op een kandidatenlijst voor de deelnemersraad of het
verantwoordingsorgaan alsmede de leden en de gewezen leden van het
pensioenfondsbestuur, de deelnemersraad of het verantwoordingsorgaan
niet uit hoofde van hun kandidaatstelling voor of hun lidmaatschap van
het pensioenfondsbestuur, de deelnemersraad of het
verantwoordingsorgaan worden benadeeld in hun positie als
werknemer.
2.Indien het
pensioenfonds in zijn hoedanigheid als werkgever aan de deelnemersraad
of het verantwoordingsorgaan een secretaris heeft toegevoegd is het
eerste lid op die secretaris van overeenkomstige
toepassing.
3.Op degene die het
initiatief neemt of heeft genomen tot het instellen van een
deelnemersraad is het eerste lid van overeenkomstige
toepassing.
4.De deelnemersraad, het
verantwoordingsorgaan en een werknemer als bedoeld in het eerste tot en
met derde lid kunnen de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de
werkgever gevolg dient te geven aan hetgeen in deze leden is
bepaald.
5.De werkgever kan de
arbeidsovereenkomst niet opzeggen met de werknemer die lid is van een
bestuur van een pensioenfonds, een deelnemersraad of van een
verantwoordingsorgaan. Indien de werkgever aan een pensioenfonds,
deelnemersraad of een verantwoordingsorgaan een secretaris heeft
toegevoegd, is de eerste volzin op die secretaris van overeenkomstige
toepassing.
6.De werkgever kan
zonder voorafgaande toestemming van de kantonrechter de
arbeidsovereenkomst niet opzeggen met een werknemer die geplaatst is op
een kandidatenlijst voor een bestuur van een pensioenfonds, een
deelnemersraad of een verantwoordingsorgaan of die korter dan twee jaar
geleden lid is geweest van een bestuur van een pensioenfonds, een
deelnemersraad of een verantwoordingsorgaan.
7.De toestemming van de kantonrechter wordt gevraagd
bij verzoekschrift. De kantonrechter verleent de toestemming slechts
indien de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat opzegging geen
verband houdt met een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid. Van
de uitspraak staat geen hoger beroep of beroep in cassatie
open.
8.Ten aanzien van personen die
krachtens publiekrechtelijke aanstelling bij de werkgever werkzaam
zijn, treedt een andere sector van de rechtbank in de plaats van de
kantonrechter.
9.Het vijfde tot en
met achtste lid zijn niet van toepassing bij een opzegging gedurende de
proeftijd, wegens een dringende reden, indien de werknemer schriftelijk
met de opzegging instemt of indien de opzegging geschiedt wegens de
beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van het
onderdeel van de onderneming, waarin de werknemer uitsluitend of in
hoofdzaak werkzaam is.
Artikel 105. Eisen ten aanzien van beleid,
deskundigheid en
betrouwbaarheid
1.Ten minste twee
natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een
pensioenfonds.
2.De personen die het
beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij
de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het
pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere
aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige
wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
3.Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of
mede bepaald door personen die deskundig zijn in verband met de
uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds.
4.Iedere bestuurder van een pensioenfonds is bevoegd
een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit,
waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich
daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te
laten bijstaan.
5.Het bestuur van
een pensioenfonds draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de
personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen
buiten twijfel staat.
6.Het bestuur
van het pensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de
personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen
vooraf aan de toezichthouder.
-
7.Een
wijziging als bedoeld in het zesde lid wordt niet doorgevoerd
indien:
a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst
van de melding van de wijziging aan het pensioenfonds bekend maakt dat
het niet met de voorgenomen wijziging instemt; of
b. de toezichthouder om nadere gegevens of
inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die
gegevens of inlichtingen aan het pensioenfonds bekend maakt dat het
niet met de voorgenomen wijziging instemt.
8.Indien zich een wijziging voordoet van de
antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen,
bedoeld in het vijfde lid, stelt het pensioenfonds de toezichthouder
daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
9.De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten
twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing
van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante
feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe
beoordeling.
10.Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot
het derde en het vijfde tot en met het achtste
lid.
Artikel 106. Statuten
-
1.In
de statuten van een pensioenfonds worden bepalingen opgenomen
betreffende:
a. het doel van het pensioenfonds, waaronder een
omschrijving van de werkingssfeer;
b. de bestemming van de middelen van het
pensioenfonds;
c. het beheer van het
pensioenfonds;
d. de inkomsten van het
pensioenfonds;
e. de belegging van de
gelden;
f. de wijze waarop de
bestuursleden worden benoemd;
g. de
wijze waarop de leden van de deelnemersraad worden
gekozen;
h. de wijziging van de
statuten;
i. de liquidatie van het
pensioenfonds, waaronder begrepen de verplichtingen van de
liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het
pensioenfonds;
j. de wijze waarop het
intern toezicht is georganiseerd; en
k. de wijze waarop de leden van het
verantwoordingsorgaan worden benoemd en
ontslagen.
2.De
omschrijving van de werkingssfeer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a, vindt ten aanzien van een bedrijfstakpensioenfonds plaats door het
omschrijven van de bedrijfsactiviteiten van de
bedrijfstak.
3.Een
bedrijfstakpensioenfonds dat aan werkgevers de mogelijkheid biedt om
zich vrijwillig aan te sluiten bepaalt in zijn statuten onder welke
voorwaarden deze vrijwillige aansluiting mogelijk
is.
Artikel 107. Verbod
leeftijdsgrens
Iedere bepaling die het lidmaatschap
van het bestuur, een
deelnemersraad of een
verantwoordingsorgaan onmogelijk maakt op
grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is
nietig.
Artikel 108. Instemmingrecht
Iedere
bepaling die een instemmingsrecht inhoudt van een partij, die geen
orgaan is van het pensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen
besluit van het pensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is
bepaald.
§ 5.2. Deelnemersraad
Artikel 109. Instelling deelnemersraad bij
bedrijfstakpensioenfonds
1.Een
bedrijfstakpensioenfonds stelt een deelnemersraad in.
2.In de deelnemersraad zijn de deelnemers en de
pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge
getalsverhoudingen vertegenwoordigd.
3.Op grond van door het bestuur van het
pensioenfonds vast te stellen criteria kunnen naast de in het tweede
lid bedoelde vertegenwoordigers ook één of meer
vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in de deelnemersraad zitting
hebben.
-
4.In geval van verkiezing
van de leden van de deelnemersraad door deelnemers, gewezen deelnemers
en pensioengerechtigden worden kandidaten voorgedragen door een of meer
verenigingen van
wie:
a. ten minste 1% van de geleding, voor welke die
vereniging een kandidaat voordraagt, lid is; of
b. ten minste 250 personen van die geleding, voor
welke die vereniging een kandidaat voordraagt, lid
zijn.
5.Voor zover geen
verkiezing door de deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden plaatsvindt, zijn verenigingen, die voldoen aan de
in het vierde lid bedoelde criteria, evenredig aan hun ledentallen
binnen het pensioenfonds vertegenwoordigd in de deelnemersraad binnen
de betreffende geleding.
6.Een
vereniging als bedoeld in het vierde en vijfde lid, bezit volledige
rechtsbevoegdheid. Haar statutair doel omvat mede het behartigen van de
belangen van haar leden als belanghebbenden bij een
bedrijfstakpensioenfonds.
7.Bij regeling van Onze Minister kunnen verenigingen
worden aangewezen op wie het vierde, vijfde en zesde lid, voor een bij
die aanwijzing te bepalen periode niet van toepassing
zijn.
Artikel 110. Instelling deelnemersraad bij
ondernemingspensioenfonds
-
1.Het
bestuur van een ondernemingspensioenfonds gaat over tot het instellen
van een
deelnemersraad:
a. op eigen initiatief van het
ondernemingspensioenfonds;
b. indien
dit wordt verzocht door ten minste 5% van de deelnemers, gewezen
deelnemers en pensioengerechtigden; of
c. indien de pensioengerechtigden in de raadpleging,
bedoeld in artikel 100, zich overeenkomstig artikel 100, tweede en
derde lid, hebben uitgesproken voor instelling van een
deelnemersraad.
2.In de
deelnemersraad zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig
op basis van onderlinge getalsverhoudingen
vertegenwoordigd.
3.Op grond van
door het bestuur van het pensioenfonds vast te stellen criteria kunnen
naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers ook
één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in
de deelnemersraad zitting hebben.
4.In geval van verkiezing van de leden van de
deelnemersraad door deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden kunnen kandidaten worden voorgedragen door
verenigingen en door individuele deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden.
5.Voor zover
geen verkiezing door de deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door
verenigingen, zijn deze verenigingen evenredig aan hun ledenaantallen
binnen hun geleding binnen het ondernemingspensioenfonds
vertegenwoordigd in de deelnemersraad.
6.Een vereniging als bedoeld in het vierde en vijfde
lid bezit volledige rechtsbevoegdheid; haar statutair doel omvat mede
het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij
een ondernemingspensioenfonds.
Artikel 111. Adviesrecht
deelnemersraad
1.De deelnemersraad
adviseert het pensioenfonds desgevraagd of uit eigen beweging over
aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen.
-
2.Het pensioenfonds stelt de deelnemersraad in ieder
geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen
besluit van het pensioenfonds
tot:
a. het nemen van maatregelen van algemene
strekking;
b. wijziging van de statuten
en reglementen van het pensioenfonds;
c. vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening,
de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145
en een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel
138;
d. vermindering van de verworven
pensioenaanspraken en pensioenrechten indien toepassing wordt gegeven
aan artikel 134;
e. het vaststellen en
wijzigen van het toeslagbeleid;
f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de
verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen
door het pensioenfonds;
g. liquidatie
van het pensioenfonds;
h. het sluiten,
wijzigen of beëindigen van een
uitvoeringsovereenkomst;
i. het
terugstorten van premie of geven van premiekorting, bedoeld in artikel
129.
3.Het advies van
de deelnemersraad wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van
wezenlijke invloed kan zijn op de in het tweede lid bedoelde
besluiten.
4.Het pensioenfonds stelt
de deelnemersraad na de in artikel 114, aanhef en onderdeel a, bedoelde
mededeling over het kortetermijnherstelplan in de gelegenheid advies
uit te brengen over dit kortetermijnherstelplan.
5.Bij het vragen van advies wordt aan de
deelnemersraad een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het
besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de
deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal
hebben.
-
6.Het bestuur van het
pensioenfonds en de deelnemersraad komen ten minste tweemaal per
kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden
de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het
pensioenfonds of de deelnemersraad
overleg wenselijk
acht.
7.Het pensioenfonds verstrekt
desgevraagd aan de deelnemersraad tijdig alle inlichtingen en gegevens,
die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft.
De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk
verstrekt.
Artikel 112. Verdere bevoegdheden
deelnemersraad
In de statuten van het pensioenfonds
kunnen aan de deelnemersraad verdere bevoegdheden dan de in deze wet
genoemde worden toegekend.
Artikel 113. Informatie omtrent
advies
Het pensioenfonds deelt de deelnemersraad zo
spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies niet of niet
geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of
van een daarin vervat minderheidsadvies wordt
afgeweken.
Artikel 114. Informatie aan
deelnemersraad
Een pensioenfonds informeert de
deelnemersraad onverwijld schriftelijk
over:
a. de verplichting tot opstelling van een
kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140;
b. de verplichting tot opstelling van een
langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138;
c. de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld
in artikel 173; en
d. de
beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172, waarin de
bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een
pensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de
toezichthouder aangewezen
personen.
Artikel 115. Voorzieningen
deelnemersraad
1.Een
bedrijfstakpensioenfonds en een ondernemingspensioenfonds staan de
leden van een deelnemersraad het gebruik toe van de voorzieningen
waarover het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de
vervulling van hun taken nodig is.
2.Ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van een
deelnemersraad in verhouding tot het bestuur van het
bedrijfstakpensioenfonds en ondernemingspensioenfonds zijn de artikelen
10, 16, 17, 18, 22 van de Wet op de ondernemingsraden van
overeenkomstige toepassing.
§ 5.3. Taakafbakening
Artikel 116. Verbod van
nevenactiviteiten
1.Een
pensioenfonds verricht slechts activiteiten in verband met pensioen en
werkzaamheden die daarmee verband houden.
2.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld ter zake van activiteiten die door
pensioenfondsen kunnen worden
verricht.
Artikel 117. Uitvoering vrijwillige
pensioenregeling
Een pensioenfonds kan uitsluitend een
vrijwillige pensioenregeling uitvoeren indien dit een aanvulling op een
door datzelfde pensioenfonds uitgevoerde basispensioenregeling
betreft.
Artikel 118. Eisen
uitkeringsovereenkomsten
-
1.Een
basispensioenregeling in de vorm van een
uitkeringsovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een
pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a. de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
actuariële kosten van de basispensioenregeling bij;
of
b. de werknemerspremie voor de
basispensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt een
gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon
dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien
verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor verschillende
pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden
vastgesteld.
-
2.Een
vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een uitkeringsovereenkomst
welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a. de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
actuariële kosten van de vrijwillige pensioenregeling
bij;
b. de werknemerspremie voor de
vrijwillige pensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt
een gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het
loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met
dien verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor
verschillende pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden
vastgesteld; of
c. de kosten verbonden
aan het toeslagbeleid worden niet ten laste gebracht van de individuele
deelnemers, maar ten laste van de collectiviteit van het pensioenfonds
en voor de toeslagverlening gelden dezelfde voorwaarden die van
toepassing zijn op de
basispensioenregeling.
3.Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan
de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het
pensioenfonds dit schriftelijk aan de deelnemers en de toezichthouder
mee.
4.Het eerste lid is niet van
toepassing op een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds.
Artikel 119. Eisen
kapitaalovereenkomsten
-
1.Een
basispensioenregeling in de vorm van een kapitaalovereenkomst welke
wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a. de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
actuariële kosten van de basispensioenregeling bij;
of
b. de werknemerspremie voor de
basispensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt een
gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon
dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien
verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor verschillende
pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden
vastgesteld.
-
2.Een
vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een kapitaalovereenkomst
welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a. de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
actuariële kosten van de vrijwillige pensioenregeling bij;
of
b. indien de deelnemer overlijdt dan
wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het opgebouwde
kapitaal omgezet in een pensioenrecht of pensioenaanspraak in de vorm
van een periodieke uitkering indien dat ook met betrekking tot de
basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een
uitkeringsovereenkomst betreft en zijn daarop overeenkomstige
voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de
basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door
deze omstandigheden.
3.Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan
de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het
pensioenfonds dit schriftelijk mee aan de deelnemers en de
toezichthouder.
4.Het eerste lid is
niet van toepassing op een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds.
Artikel 120. Eisen
premieovereenkomsten
1.Voor een
basispensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst
welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds geldt dat de
werkgeverspremie ten minste 10 procent van de premie van de
basispensioenregeling bedraagt.
-
2.Een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van
een premieovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een
pensioenfonds voldoet aan de volgende
voorwaarden:
a. de werkgever draagt ten minste 10 procent van de
premie van de vrijwillige pensioenregeling bij;
b. indien de deelnemer overlijdt dan wel
gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het kapitaal dat is
ontstaan uit de som van de beschikbaar gestelde premies en de daarop
behaalde rendementen omgezet in een pensioenrecht of pensioenaanspraak
in de vorm van een periodieke uitkering, indien dat ook met betrekking
tot de basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een
uitkeringsovereenkomst betreft en zijn daarop overeenkomstige
voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de
basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door
deze omstandigheden; of
c. indien de
deelnemer overlijdt dan wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt,
wordt het kapitaal dat is ontstaan uit de som van de beschikbaar
gestelde premies en de daarop behaalde rendementen omgezet in een
verzekerd kapitaal, indien dat ook met betrekking tot de
basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een
kapitaalovereenkomst betreft en zijn daarop overeenkomstige
voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de
basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door
deze omstandigheden.
3.Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan
de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het
pensioenfonds dit schriftelijk mee aan de deelnemers en de
toezichthouder.
4.Het eerste lid is
niet van toepassing op een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds.
Artikel 121. Vrijwillige aansluiting bij
een bedrijfstakpensioenfonds
Een
bedrijfstakpensioenfonds kan een uitvoeringsovereenkomst sluiten met
een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het
bedrijfstakpensioenfonds valt, maar die zich op vrijwillige basis bij
het bedrijfstakpensioenfonds wil aansluiten,
indien:
a. de loonontwikkeling bij deze werkgever ten minste
gelijk is aan die in een bedrijfstak waarin het
bedrijfstakpensioenfonds werkzaam is en de werkgever deelneemt in de
sociale fondsen van dezelfde bedrijfstak;
b. er sprake is van een groepsverhouding tussen de
werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een andere werkgever
die onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt;
of
c. dit aansluitend gebeurt aan een
periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het
bedrijfstakpensioenfonds
viel.
Artikel 122. Beëindiging
verbondenheid met groep
Indien een onderneming niet
langer deel uitmaakt van een groep waaraan een
ondernemingspensioenfonds verbonden is, of een groep die valt onder de
werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds, kan dit pensioenfonds
blijven optreden als pensioenuitvoerder voor deze onderneming, tenzij
de onderneming onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds valt.
Artikel 123. Uitvoeren van meerdere
pensioenregelingen
Indien een pensioenfonds meerdere
pensioenregelingen uitvoert vormen deze pensioenregelingen financieel
één geheel.
Artikel 124. Inkoop van
pensioenopbouw
Een pensioenfonds kan de mogelijkheid
bieden tot verhoging van de pensioenaanspraken indien het deel van de
pensioenaanspraken dat voortvloeit uit deze inkoop overeenkomstig de
pensioenaanspraken op grond van de basispensioenregeling wordt
behandeld.
Artikel 125. Vergunning en kennisgeving
grensoverschrijdende activiteit
-
1.Het is een
pensioenfonds verboden bijdragen te ontvangen van een bijdragende
onderneming die zetel heeft in een andere lidstaat dan
Nederland:
a. zonder een daartoe door de toezichthouder
verleende vergunning; en
b. zonder de
toezichthouder van het voornemen daartoe in kennis te hebben gesteld,
op de wijze, bedoeld in artikel 194, en met inachtneming van artikel
196.
2.Voor de
toepassing van het eerste lid, artikel 140, derde lid, onderdeel b,
artikel 141, tweede lid, en de paragrafen 7.4.2 en 7.4.3 wordt onder
het ontvangen van bijdragen verstaan het ontvangen van bijdragen voor
de uitvoering van een pensioenregeling die afkomstig is uit een andere
lidstaat dan de lidstaat waar het pensioenfonds gevestigd
is.
Hoofdstuk 6. Financieel
toetsingskader inzake pensioenfondsen
Artikel 126. Vaststelling technische
voorzieningen
1.Een pensioenfonds
stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het
geheel van pensioenverplichtingen.
-
2.De berekening wordt uitgevoerd met inachtneming
van de volgende
beginselen:
a. de technische voorzieningen worden berekend op
basis van marktwaardering;
b. de voor
de berekening van de technische voorzieningen gebruikte grondslagen
inzake overlijden of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting worden
gebaseerd op prudente beginselen; en
c. de methode en de grondslag van de berekening van
de technische voorzieningen blijven van boekjaar tot boekjaar
ongewijzigd, tenzij wijzigingen daarin gerechtvaardigd zijn als gevolg
van een verandering van de juridische, demografische of economische
omstandigheden die aan de hypothesen ten grondslag
liggen.
3.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
wijze van berekening van het minimum bedrag van de technische
voorzieningen, de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges en
kunnen regels worden gesteld over de frequentie waarmee de technische
voorzieningen worden berekend.
Artikel 127. Financiering
ouderdomspensioen
Ouderdomspensioen wordt gefinancierd
op basis van kapitaaldekking.
Artikel 128. Hoogte kostendekkende
premie
-
1.Een pensioenfonds stelt
een kostendekkende premie vast die bestaat
uit:
a. de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de
pensioenverplichtingen;
b. de
opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen
behorende vereist eigen
vermogen als bedoeld in artikel 132;
c. de opslag die nodig is voor de
bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende
uitvoeringskosten van
het pensioenfonds; en
d. de premie die
actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagverlening indien gekozen
is voor financiering op de wijze, bedoeld in artikel 137, onderdeel a,
b of d;
2.De
kostendekkende premie kan worden gedempt.
3.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld inzake het eerste en het tweede
lid.
Artikel 129. Terugstorting of
premiekorting
1.Het pensioenfonds
kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de
gedempte premie indien ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt
voldaan aan de artikelen 126, 132 en 133 en de eventuele
voorwaardelijke toeslagen kunnen worden nagekomen
overeenkomstig de artikelen 95 en 137.
-
2.Het pensioenfonds kan uitsluitend terugstorten
indien:
a. ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt
voldaan aan de artikelen 126, 132 en 133;
b. de voorwaardelijke toeslagen met betrekking tot de
voorgaande tien jaar zijn verleend en kunnen worden verleend
overeenkomstig de artikelen 95 en 137;
c. de korting op de pensioenaanspraken en
pensioenrechten op grond van artikel 134 in de voorgaande tien jaar
gecompenseerd is.
Artikel 130. Vermelding premie in
jaarrekening en jaarverslag
Een pensioenfonds vermeldt
in zijn jaarrekening en
jaarverslag:
Artikel 131. Minimaal vereist eigen
vermogen
-
1.Een pensioenfonds
beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen,
tenzij:
a. een pensioenfonds tot volledige overdracht,
herverzekering of onderbrenging is overgegaan; en
b. de toezichthouder heeft ingestemd met het feit dat
het pensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen
vermogen.
2.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden de omvang en de
samenstelling van het minimaal vereist eigen vermogen
bepaald.
Artikel 132. Vereist eigen
vermogen
1.Een pensioenfonds
beschikt over een vereist eigen vermogen.
2.Een pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen
zodanig vast dat met een zekerheid van 971/2 procent wordt voorkomen
dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar
over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische
voorzieningen.
3.Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de
berekening en de samenstelling van het vereist eigen vermogen, bedoeld
in het eerste lid, en het bepaalde in het tweede
lid.
Artikel 133. Dekking door
waarden
De technische voorzieningen en de aan het
pensioenfonds verstrekte leningen worden volledig door waarden
gedekt.
Artikel 134. Korting pensioenaanspraken en
pensioenrechten door
pensioenfonds
-
1.Een pensioenfonds
kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend
verminderen
indien:
a. de technische voorzieningen en het minimaal
vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn
gedekt;
b. het pensioenfonds niet in
staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en
het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat
de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden,
andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden
geschaad; en
c. alle overige
beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het
beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan,
bedoeld in artikel 140.
2.Een
pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers,
pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot
vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3.De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op
zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers,
pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouder hierover
geïnformeerd zijn, worden
gerealiseerd.
Artikel 135. Eisen ten aanzien van
beleggingen
-
1.Een pensioenfonds
voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de
prudent-person regel en met name gebaseerd is op de volgende
uitgangspunten:
a. de waarden worden belegd in het belang van
aanspraak- en pensioengerechtigden; en
b. beleggingen in de bijdragende onderneming worden
beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel, en ingeval
de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in
de ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming
behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille. Wanneer een
groep van ondernemingen aan het pensioenfonds premies betaalt,
geschieden beleggingen in deze bijdragende ondernemingen prudent,
waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke
diversificatie;
c. de beleggingen
worden gewaardeerd op basis van
marktwaardering.
2.Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter waarborging van
het prudente beleggingsbeleid nadere regels gesteld.
3.De eisen die zijn opgenomen in het eerste lid,
aanhef en onderdeel b, en de regels die op grond van het tweede lid
worden gesteld ten aanzien van de diversificatie van waarden zijn niet
van toepassing op beleggingen in
staatsobligaties.
Artikel 136. Leningen
1.Een
pensioenfonds gaat geen leningen aan, tenzij de lening tijdelijk wordt
aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen en treedt niet namens derde
partijen op als garant.
2.Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
ten aanzien van het eerste lid met betrekking tot de tijdelijkheid van
de lening en de
liquiditeitsdoelstellingen.
Artikel 137. Financiering voorwaardelijke
toeslagverlening
Artikel 138. Langetermijnherstelplan
1.Wanneer
een pensioenfonds voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet
meer voldoet of zal voldoen aan de bij of krachtens artikel 132
gestelde vereisten ten aanzien van het eigen vermogen, meldt het
pensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder.
2.In de in het eerste lid bedoelde situatie dient
het pensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de
toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een
concreet en haalbaar langetermijnherstelplan in. In dit
langetermijnherstelplan werkt het pensioenfonds uit hoe het uiterlijk
binnen 15 jaar zal voldoen aan artikel 132.
3.Het pensioenfonds handelt onverwijld
overeenkomstig het langetermijnherstelplan.
-
4.Het pensioenfonds rapporteert gedurende de
uitvoering van het langetermijnherstelplan de toezichthouder jaarlijks
of het herstel verloopt overeenkomstig de doelstellingen van het
langetermijnherstelplan; waarbij wordt
aangegeven:
a. welke activiteiten het pensioenfonds in het
afgelopen jaar heeft uitgevoerd;
b. welke resultaten deze activiteiten tot dan toe
hebben gehad; en
c. hoe de actuele
positie van het pensioenfonds is.
5.De toezichthouder beoordeelt ten minste eenmaal
per drie jaar of aanvullende maatregelen nodig zijn zodat het
langetermijnherstelplan ook daadwerkelijk kan worden
gerealiseerd.
6.Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de inhoud
en opstelling van een
langetermijnherstelplan.
Artikel 139. Ingrijpende wijzigingen
tijdens uitvoering
langetermijnherstelplan
-
1.Wanneer
gedurende de looptijd van het langetermijnherstelplan, bedoeld in
artikel 138, ingrijpende wijzigingen plaatsvinden
in:
a. de samenstelling van de technische voorzieningen;
of
b. de samenstelling, de omvang en de
waarde van de beleggingen;
meldt het
pensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder.
-
2.De toezichthouder geeft aan
of:
a. het bestaande langetermijnherstelplan kan worden
gehandhaafd;
b. het bestaande
langetermijnherstelplan binnen drie maanden dan wel eerder moet worden
vervangen door een nieuw langetermijnherstelplan, waarbij rekening
gehouden wordt met de reeds verstreken looptijd van het te vervangen
langetermijnherstelplan. Dit nieuwe langetermijnherstelplan wordt ter
instemming bij de toezichthouder ingediend; dan wel
c. het bestaande langetermijnherstelplan kan worden
ingetrokken en niet vervangen hoeft te worden door een nieuw
langetermijnherstelplan.
Artikel 140. Kortetermijnherstelplan
1.Wanneer
een pensioenfonds voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet
meer voldoet of niet zal voldoen aan de bij of krachtens artikel 131
gestelde vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen,
meldt het pensioenfonds dit onverwijld aan de
toezichthouder.
-
2.In de in het
eerste lid bedoelde situatie dient het pensioenfonds binnen twee
maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt, een concreet en
haalbaar kortetermijnherstelplan ter instemming bij de toezichthouder
in. In dit kortetermijnherstelplan werkt het pensioenfonds uit hoe het
uiterlijk binnen drie jaar zal voldoen aan artikel 131
waarbij:
a. de kans op herstel verbetert;
b. de risico’s voor de aanspraak- en
pensioengerechtigden niet toenemen; en
c. de kans op toeslagverlening niet negatief wordt
beïnvloed.
-
3.In
afwijking van het tweede lid geldt voor het kortetermijnherstelplan een
termijn van een jaar
indien:
a. niet is voldaan aan de voorwaarden in het tweede
lid, sub a, b en c; of
b. het
pensioenfonds bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat
gevestigde bijdragende onderneming.
4.Het pensioenfonds handelt onverwijld
overeenkomstig het kortetermijnherstelplan.
5.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld omtrent de inhoud en opstelling van een
kortetermijnherstelplan.
Artikel 141. Mogelijkheid tot
ontheffing
1.De toezichthouder
kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het pensioenfonds
en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, op aanvraag
van een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van
het bij of krachtens de artikelen 131, 132, 134, eerste lid, onderdeel
a, 137 en 138 bepaalde, indien het pensioenfonds aantoont dat daaraan
redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze
artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
2.De toezichthouder kan in bijzondere gevallen,
rekening houdend met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in
het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, op aanvraag van
een pensioenfonds dat geen bijdragen ontvangt van een in een andere
lidstaat gevestigde bijdragende onderneming, geheel of gedeeltelijk,
ontheffing verlenen van het bij of krachtens artikel 140
bepaalde.
3.Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de
houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het
verlenen van de ontheffing.
Artikel 142. Langere termijnen bij
uitzonderlijke situatie
Onze Minister kan na overleg
met de toezichthouder vrijstelling verlenen van de in artikel 138 en
140 genoemde termijnen van 15 jaar respectievelijk drie en een jaar,
indien er sprake is van een uitzonderlijke economische situatie
waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij
of krachtens deze wet gestelde vereisten inzake het vereiste eigen
vermogen en het minimaal vereist eigen
vermogen.
Artikel 143. Beheerste en integere
bedrijfsvoering
1.Een
pensioenfonds richt zijn organisatie zodanig in dat deze een beheerste
en integere bedrijfsvoering waarborgt.
-
2.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. De regels
hebben in ieder geval betrekking
op:
a. het beheersen van bedrijfsprocessen en
bedrijfsrisico’s;
b. integriteit;
-
c. de
soliditeit van het pensioenfonds, waaronder wordt
verstaan:
d. het beheersen van de financiële positie
over de lange termijn door periodiek een continuïteitsanalyse te
maken.
Artikel 144. Parameters
-
1.Bij
algemene maatregel van bestuur worden, ten behoeve van de berekeningen,
bedoeld bij de artikelen 126, 128, 138, 140 en 143,
regels gesteld
over:
a. het minimale percentage van het gemiddelde loon-
of prijsindexcijfer;
b. het maximaal te
hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden; en
c. de maximaal te hanteren risicopremies op onder
andere aandelen en onroerend goed.
2.De in het eerste lid bedoelde regels worden iedere
drie jaren getoetst, rekening houdend met financieel-economische
ontwikkelingen in het verleden en realistische inzichten ten aanzien
van toekomstige financieel-economische verwachtingen.
3.Voordat de voordracht van de in het eerste lid
bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze
Minister het oordeel van een commissie bestaande uit een
vertegenwoordiger van De Nederlandsche Bank N.V., van het Centraal
Planbureau, twee leden op voordracht van de Stichting van de Arbeid en
een door Onze Minister aan te wijzen lid.
4.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld met betrekking tot de in het derde lid bedoelde
commissie.
5.De voordracht voor een
krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur
wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide
kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.
Artikel 145. Actuariële en
bedrijfstechnische nota
1.Het
pensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota
vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze
waarop uitvoering wordt gegeven aan het bij of krachtens de artikelen
25, 95, 126 tot en met 137 en 143 bepaalde. De actuariële en
bedrijfstechnische nota bevat voorts een verklaring inzake
beleggingsbeginselen en een beschrijving van de
sturingsmiddelen.
2.Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de
actuariële en bedrijfstechnische nota.
3.Voorzover risico’s zijn overgedragen,
herverzekerd of ondergebracht kan de omschrijving, bedoeld in het
eerste lid, beperkt blijven tot een verwijzing naar hetgeen daarover in
de betreffende overeenkomsten is opgenomen.
4.De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt om
de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging van
het beleggingsbeleid herzien.
Artikel 146. Jaarrekening en
jaarverslag
Een pensioenfonds met zetel in Nederland
stelt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening en
het jaarverslag overeenkomstig titel 9, Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek vast, met dien verstande dat artikel 390 van genoemd
wetboek niet van toepassing is
en dat de in artikel 360,
derde lid, 396 en 397 van genoemd wetboek geformuleerde uitzonderingen
niet van toepassing zijn.
Artikel 147. Staten
1.Een
pensioenfonds doet het boekjaar gelijk lopen met het
kalenderjaar.
2.Een pensioenfonds
verstrekt periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan
de toezichthouder die de toezichthouder nodig heeft voor de juiste
uitoefening van zijn taak, bedoeld in artikel 151.
-
3.De staten omvatten
uitsluitend:
a. informatie over de organisatie van het
pensioenfonds;
b. een
bestuursverslag;
c. een
balans;
d. informatie over
financiële relaties en transacties van het
pensioenfonds;
e. een rekening van
baten en lasten;
f. informatie inzake
de dekkingsgraad;
g. informatie inzake
het vereist eigen vermogen;
h. actuariële staten, gewaarmerkt door een
bevoegde actuaris, waaronder een actuarieel verslag voorzien van een
verklaring van een actuaris;
i. informatie over het
deelnemersbestand;
j. informatie inzake
de uitgevoerde pensioenregeling en eventueel andere door het
pensioenfonds uitgevoerde regelingen;
k. premiegegevens;
l. informatie inzake herverzekering;
m. informatie inzake verplichtingen van het
pensioenfonds voor risico van de
deelnemers.
4.Met zijn
verklaring bedoeld in het derde lid, onderdeel h, bevestigt de actuaris
dat hij zich ervan heeft overtuigd dat voldaan is aan de artikelen 126
tot en met 140. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of
op enig punt een voorbehoud te maken.
5.De staten zijn periodiek voorzien van een
verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. Ten
bewijze dat de staten door hem zijn onderzocht, waarmerkt de accountant
de staten.
-
6.Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot:
a. de inhoud en de modellen van de staten;
en
b. de wijze, de periodiciteit en de
termijnen van de
verstrekking.
Artikel 148. Onafhankelijkheid
actuaris
1.De bevoegde actuaris
die het actuarieel verslag waarmerkt, is onafhankelijk van het
pensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het
pensioenfonds.
2.Het is de
waarmerkende actuaris niet toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in
artikel 147, vierde lid, uit te oefenen voor een pensioenfonds wanneer
een andere actuaris of andere deskundige die behoort tot dezelfde
organisatie als de waarmerkende actuaris, andere werkzaamheden verricht
voor hetzelfde pensioenfonds, tenzij de organisatie van de waarmerkende
actuaris een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode heeft over
de onafhankelijkheid van de waarmerkende
actuaris.
Artikel 149. Verplichting tot overdracht,
herverzekering of onderbrenging
De toezichthouder kan
een pensioenfonds de verplichting opleggen om binnen een door de
toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot herverzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een
verzekeraar of onderbrenging bij een
pensioenfonds indien dit naar het oordeel van de
toezichthouder noodzakelijk is in verband
met:
Artikel 150. Overdracht, herverzekering of
onderbrenging bij eindigen pensioenregeling
Wanneer
een pensioenregeling eindigt tijdens de periode waarin een
kortetermijnherstelplan van kracht
is:
a. stelt het pensioenfonds de toezichthouder hiervan
op de hoogte;
b. gaat het pensioenfonds
binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over tot het herverzekeren bij een
verzekeraar, overdragen aan een verzekeraar of onderbrengen bij een
pensioenfonds van de pensioenverplichtingen
op basis van een procedure welke ter kennis en instemming van de
toezichthouder wordt gebracht; en
c. stelt het pensioenfonds een algemeen overzicht van
de procedure, bedoeld in onderdeel b, beschikbaar voor de deelnemers,
gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of de vertegenwoordigers van
de genoemde personen in overeenstemming met het
vertrouwelijkheidbeginsel.
Hoofdstuk 7. Toezicht,
handhaving en overige taken toezichthouder
§ 7.1. De
toezichthouder
Artikel 151. Toezichthouders
1.De
Stichting Autoriteit Financiële Markten is belast met het
gedragstoezicht.
2.Gedragstoezicht is
toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van
voorlichting door pensioenuitvoerders aan deelnemers, gewezen
deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden en de normen ten
aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de
uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid waarbij de
deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de
beleggingen heeft
overgenomen.
3.De
Nederlandsche Bank N.V. is belast met het prudentieel toezicht en het
materieel toezicht.
4.Prudentieel
toezicht is toezicht gericht op de normen ten aanzien van de
financiële soliditeit van pensioenfondsen en het bijdragen aan
de financiële stabiliteit van de sector van
pensioenfondsen.
5.Materieel
toezicht is toezicht gericht op alle normen in deze wet die geen
onderdeel uitmaken van gedrags- of prudentieel
toezicht.
6.Met het toezicht op de
naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn de bij besluit
van de toezichthouder aangewezen personen belast. Van een besluit als
bedoeld in de eerste volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in
de Staatscourant.
-
7.Bij algemene
maatregel van
bestuur:
a. worden regels gesteld omtrent de toedeling van de
taken en bevoegdheden met betrekking tot het prudentieel toezicht, het
gedragstoezicht en het materieel toezicht van deze wet aan de
toezichthouders;
b. worden regels
gesteld over de wijze waarop de toezichthouders samenwerken;
en
c. worden eisen gesteld aan de
toezichthouders, waaronder voorschriften gericht op een
zodanige besluitvorming binnen de toezichthouder dat een onafhankelijke
vervulling van de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden is
gewaarborgd.
Artikel 152. Geen beoordeling individuele
gevallen
-
1.De toezichthouder
treedt bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van deze wet
niet in de beoordeling van de individuele rechtsverhouding
tussen:
a. een werkgever en een werknemer;
b. een pensioenuitvoerder en een werkgever;
en
c. een pensioenuitvoerder en een
aanspraak- of pensioengerechtigde.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op de
uitvoeringsovereenkomst en het
pensioenreglement.
Artikel 153. Kwaliteitseisen
-
1.De
toezichthouder draagt met betrekking tot de uitoefening van zijn taken
en bevoegdheden uit hoofde van deze wet zorg
voor:
a. een tijdige voorbereiding en een voor de onder
toezicht staanden kenbare, transparante en consistente
uitvoering;
b. de kwaliteit van de
daarbij gebruikte procedures;
c. de
zorgvuldige behandeling van een ieder die met hem in aanraking
komt;
d. de zorgvuldige behandeling van
bezwaarschriften en klachten die worden
ontvangen.
2.De
toezichthouder treft voorzieningen, waardoor een ieder die met hem in
aanraking komt in de gelegenheid is voorstellen tot verbetering van
werkwijzen en procedures te doen.
3.In het jaarverslag, bedoeld in artikel 156, doet
de toezichthouder verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en
het tweede lid is verricht.
§ 7.2. Rekening en
verantwoording
Artikel 154. Begroting
1.De
toezichthouder stelt jaarlijks een begroting op van de in het
daaropvolgende jaar te verwachten baten en lasten, investeringsuitgaven
alsmede inkomsten en uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de
bij en krachtens deze wet opgedragen taken en de daaruit voortvloeiende
werkzaamheden. De begroting wordt op een zodanige wijze opgesteld dat
de lasten en de uitgaven structureel worden gedekt door de baten en de
inkomsten.
2.De begrotingsposten
worden van een toelichting voorzien.
3.Tenzij de werkzaamheden waarop de begroting
betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, bevat de begroting
een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatste
jaarrekening of verantwoording waarmee Onze Minister heeft
ingestemd.
4.Indien gedurende het
jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen
de werkelijke en de begrote baten en lasten, dan wel inkomsten en
uitgaven, of in het in de begroting vervatte beleid, doet de
toezichthouder daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder
vermelding van de verschillen en hun oorzaak en zonodig onder indiening
van een gewijzigde of aanvullende
begroting.
Artikel 155. Instemming met
begroting
1.De toezichthouder
zendt de begroting, bedoeld in artikel 154, eerste lid, voor
1 december van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar, en
de begroting, bedoeld in artikel 154, vierde lid, onverwijld ter
instemming aan Onze Minister.
2.De
instemming met de begroting kan worden onthouden wegens strijd met het
recht of het algemeen belang. Ingeval van gebleken strijdigheid wordt
instemming niet onthouden dan nadat de toezichthouder in de gelegenheid
is gesteld de begroting aan te passen, binnen een door Onze Minister te
stellen redelijke termijn.
3.De
toezichthouder doet onverwijld na instemming mededeling van de
begroting in de Staatscourant en houdt deze gedurende ten minste twee
jaren na instemming op elektronische wijze ter inzage.
4.Wanneer Onze Minister niet voor 1 januari
van het jaar waarop deze betrekking heeft met de begroting heeft
ingestemd, kan de toezichthouder, in het belang van een juiste
uitvoering van zijn taak, voor het aangaan van verplichtingen en het
verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste vier twaalfde
gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen in de
begroting van het voorafgaande jaar waren
toegestaan.
Artikel 156. Jaarverslag
1.De
toezichthouder stelt jaarlijks een jaarverslag op. Het jaarverslag
beschrijft de taakuitoefening en het daartoe gevoerde beleid uit hoofde
van deze wet in het voorafgaande jaar. Het jaarverslag beschrijft
voorts het gevoerde beleid met betrekking tot de
kwaliteitszorg.
2.De toezichthouder
zendt het jaarverslag voor 1 mei van het op het boekjaar
volgende jaar aan Onze Minister.
3.De toezichthouder houdt het jaarverslag gedurende
ten minste twee jaren op elektronische wijze ter
inzage.
Artikel 157. Jaarrekening of
verantwoording
1.De toezichthouder
stelt jaarlijks een jaarrekening of verantwoording op van de bij of
krachtens deze wet opgedragen taken en de daaruit voortvloeiende
werkzaamheden. De jaarrekening van de Stichting Autoriteit
Financiële Markten wordt zoveel mogelijk met overeenkomstige
toepassing van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
ingericht.
2.De jaarrekening of
verantwoording gaat vergezeld van een verklaring omtrent de
getrouwheid, afgegeven door een door de toezichthouder aangewezen
accountant.
3.De accountant voegt
bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, een verslag van zijn
bevindingen omtrent de rechtmatige inning en besteding van de middelen
door de toezichthouder uit hoofde van deze wet.
4.De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in
het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag
of het beheer en de organisatie van de toezichthouder uit hoofde van
deze wet voldoen aan eisen van doelmatigheid.
5.De toezichthouder zendt de jaarrekening of
verantwoording voor 1 mei van het op het boekjaar volgende jaar
ter instemming aan Onze Minister.
6.De instemming kan worden onthouden wegens strijd
met het recht of het algemeen belang.
7.De toezichthouder houdt, na instemming, de
jaarrekening of verantwoording gedurende ten minste twee jaren op
elektronische wijze ter inzage.
Artikel 158. Nadere
regelgeving
Bij regeling van Onze Minister worden
regels gesteld over de inhoud en indiening van de begroting, het
jaarverslag en de jaarrekening of
verantwoording.
Artikel 159. Exploitatiesaldo
1.Het
verschil tussen de aan het eind van een begrotingsjaar gerealiseerde
baten en inkomsten van de toezichthouder en de gerealiseerde lasten en
uitgaven van de toezichthouder vormt het
exploitatiesaldo.
2.Indien in enig
boekjaar een exploitatiesaldo ontstaat en de toezichthouder dit
exploitatiesaldo wil betrekken bij de in het lopende jaar in rekening
te brengen kosten, bedoeld in artikel 160, doet de toezichthouder
daaromtrent een voorstel in de jaarrekening of
verantwoording.
Artikel 160. Kosten
toezicht
1. De toezichthouder
brengt de kosten van de werkzaamheden die hij verricht in verband met
de uitvoering van de taken op grond van deze wet in rekening bij de
pensioenuitvoerders ten aanzien waarvan die werkzaamheden worden
verricht, voor zover deze kosten niet ten laste komen van de
Rijksbegroting. Tot de kosten behoren onder meer de kosten die hij ter
voorbereiding op de uitvoering van nieuwe onderdelen van zijn taak
heeft gemaakt, voordat deze aan hem werden opgedragen. De kosten voor
verzekeraars en pensioenfondsen worden gescheiden in rekening
gebracht.
2. De kosten worden
gebaseerd op de begroting waarmee Onze Minister heeft ingestemd en op
het exploitatiesaldo, indien Onze Minister heeft ingestemd met de
jaarrekening of verantwoording waarin een voorstel als bedoeld in
artikel 159, tweede lid, is opgenomen.
3. Op de begrote kosten worden de opbrengsten uit
bestuurlijke boeten en verbeurde lasten onder
dwangsom, voor zover de hieraan ten grondslag
liggende besluiten van de toezichthouder in het voorafgaande jaar
onherroepelijk zijn geworden, in mindering gebracht.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel waarbij
onderscheid kan worden gemaakt tussen incidenteel en jaarlijks in
rekening te brengen kosten. De nadere regels hebben onder meer
betrekking op de wijze waarop de toezichtkosten worden berekend, de
toerekening van toezichthandelingen en -kosten aan pensioenuitvoerders
en de doorberekening van de toezichtkosten aan de
pensioenuitvoerders.
Artikel 161. Overleg kosten
toezicht
-
1.De toezichthouder
organiseert overleg
over:
a. de door de toezichthouder op te stellen
begroting;
b. de door de toezichthouder
gerealiseerde baten en lasten alsmede inkomsten en uitgaven, en
verrichte werkzaamheden;
c. de kosten
voor de pensioenuitvoerders die verband houden met de uitvoering van de
taken op grond van deze wet en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden;
en
d. de jaarrekening of
verantwoording.
2.Het
overleg wordt gevoerd door de toezichthouder en een daarvoor in
aanmerking komende representatieve vertegenwoordiging van de onder zijn
toezicht staande pensioenuitvoerders. Onze Minister kan ambtenaren
aanwijzen die namens hem het overleg bijwonen.
3.Het overleg vindt minimaal twee maal per jaar
plaats.
4.De toezichthouder maakt
het verslag van het overleg binnen een redelijke termijn na het overleg
openbaar.
Artikel 162. Uitsluiting
beroep
Tegen besluiten van Onze Minister inzake
instemming met de begroting of de jaarrekening of verantwoording kan
geen beroep worden ingesteld als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene
wet bestuursrecht.
§ 7.3. Bevoegdheden
Onze Minister
Artikel 163. Uitvoeringstoezicht:
Inspectie Werk en Inkomen
-
1.Onze
Minister houdt toezicht
op:
2.Het
toezicht, bedoeld in het eerste lid, wordt onder gezag van Onze
Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in
hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, onder leiding van het hoofd van die inspectie. De artikelen
37, 38 en 44 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 164. Verstrekking informatie ten
behoeve van toezicht door Onze
Minister
1.Onze Minister is
bevoegd aan de toezichthouder de gegevens of inlichtingen te vragen die
naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de wijze waarop de
toezichthouder de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden
uitvoert of heeft uitgevoerd.
2.De
toezichthouder verstrekt kosteloos aan Onze Minister de in het eerste
lid bedoelde gegevens of inlichtingen. Indien Onze Minister de
toezichthouder vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken
die op grond van deze wet omtrent afzonderlijke pensioenuitvoerders,
werkgevers of natuurlijke personen zijn verstrekt of zijn verkregen, is
de toezichthouder niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te
verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot
een afzonderlijke pensioenuitvoerder, werkgever of natuurlijke persoon,
met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op
of herleidbaar zijn tot een pensioenuitvoerder of werkgever ten aanzien
waarvan surséance van betaling is verleend, die in staat van
faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak
is ontbonden.
3.Onze Minister kan
een derde opdragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het
tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te
brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht
handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in
welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing
zijn.
4.Onze Minister gebruikt de
gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid
heeft verkregen uitsluitend voor het vormen van zijn oordeel over de
toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder de bij
of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden
uitoefent of heeft uitgeoefend.
5.Onze Minister en degenen die in zijn opdracht
handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het
tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of
inlichtingen.
6.Niettegenstaande het
vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of
inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies
aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit
het onderzoek openbaar maken.
7.De
Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet
van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens
of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde
onder zich heeft.
Artikel 165. Aanwijzing door Onze
Minister
1.Onze Minister kan aan
de toezichthouder een aanwijzing geven over de uitoefening van de aan
de toezichthouder bij of krachtens deze wet opgedragen taken en
toegekende bevoegdheden wanneer de toezichthouder hierin naar het
oordeel van Onze Minister tekort schiet. Onze Minister treedt daarbij
niet in individuele gevallen.
2.De
toezichthouder is gehouden overeenkomstig de aanwijzing te
handelen.
Artikel 166. Taakverwaarlozing
1.Indien
naar het oordeel van Onze Minister de toezichthouder een of meerdere
van zijn bij of krachtens deze wet opgedragen taken ernstig
verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen
treffen.
2.Ter uitvoering van het
eerste lid kan Onze Minister besluiten een of meer onderdelen van de
taken van de toezichthouder zelf uit te voeren of door een andere
organisatie te laten uitvoeren. Alsdan komen de desbetreffende
bevoegdheden van de toezichthouder toe aan Onze Minister
onderscheidenlijk de andere toezichthouder.
3.De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen
uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de toezichthouder in de
gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen
termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
4.Onze Minister stelt beide kamers der
Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen
voorzieningen als bedoeld in het eerste
lid.
§ 7.4. Handhaving
§ 7.4.1. Algemeen
– in Nederland zetel hebbende
pensioenuitvoerders
Artikel 167. Kosteloze
informatieverstrekking
De pensioenuitvoerder, de
werkgever, de accountant en de actuaris verstrekken aan de
toezichthouder kosteloos de door deze gevorderde inlichtingen, gegevens
en bescheiden.
Artikel 168. Inlichtingenbevoegdheid
toezichthouder
1.De toezichthouder
kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet van een
ieder inlichtingen vorderen.
2.De
artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van
overeenkomstige toepassing.
3.Voorzover de toezichthouder voor het uitoefenen
van het gedragstoezicht ten aanzien van pensioenfondsen waaraan de
andere toezichthouder een vergunning heeft verleend of welke in het
register is opgenomen, gegevens nodig heeft over aspecten van de
bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 143, tweede lid, onderdeel a en b,
vordert de eerstgenoemde toezichthouder geen inlichtingen, dan nadat de
andere toezichthouder is verzocht deze gegevens te verstrekken en is
gebleken dat de andere toezichthouder niet aan dit verzoek tegemoet kan
komen.
4.Van het derde lid kan, na
overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is
van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of
krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken
belangen, dat vereist.
Artikel 169. Bewaarplicht gegevens ten
behoeve van toezichthouder
1.De
pensioenuitvoerder en de werkgever zijn verplicht de zakelijke gegevens
en bescheiden die betrekking hebben op pensioenregelingen en andere bij
of krachtens deze wet geregelde onderwerpen in Nederland beschikbaar te
hebben en deze gedurende ten minste zeven jaren na het boekjaar waarop
ze betrekking hebben beschikbaar te houden.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op een
verzekeraar met zetel in een andere lidstaat van de Europese
Unie.
Artikel 170. Informatie- en
meldingsverplichting accountant en
actuaris
-
1.Een accountant die het
onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 147, vijfde lid, uitvoert
meldt de toezichthouder zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan
hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en
die:
a. in strijd is met deze wet;
b. de nakoming van de door het pensioenfonds
aangegane verplichtingen bedreigt; of
c. leidt tot de weigering van het afgeven van de
verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van
voorbehouden.
2.Het
eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is van overeenkomstige
toepassing op de actuaris die het onderzoek naar de staten, bedoeld in
artikel 147, vierde lid, uitvoert.
3.De accountant of actuaris verstrekt zo spoedig
mogelijk kosteloos alle inlichtingen aan de toezichthouder die deze
redelijkerwijs nodig heeft voor het toezicht op de naleving van deze
wet. De toezichthouder stelt het betrokken pensioenfonds in de
gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door
de accountant of actuaris.
4.De
accountant of actuaris biedt desgevraagd de toezichthouder inzicht in
zijn controlewerkzaamheden.
5.De
accountant of actuaris die op grond van dit artikel tot een melding of
het verstrekken van inlichtingen aan de toezichthouder is overgegaan,
is niet aansprakelijk voor schade die een derde als gevolg daarvan
lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en
omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding of het verstrekken van
inlichtingen had mogen worden
overgegaan.
Artikel 171. Aanwijzing
1.De
toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die niet voldoet aan
hetgeen bij of krachtens deze wet is
bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen
een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn ten aanzien van
in de aanwijzingsbeschikking aangegeven punten een bepaalde gedragslijn
te volgen.
2.De toezichthouder kan
een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid eveneens aan een
pensioenfonds geven indien hij tekenen ontwaart van een ontwikkeling
die het eigen vermogen, de solvabiliteit, de liquiditeit of de
bedrijfsvoering van het pensioenfonds in gevaar kunnen
brengen.
Artikel 172. Benoeming
curator
1.De toezichthouder kan
besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van
alle of bepaalde organen van het pensioenfonds indien dat pensioenfonds
niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.
-
2.Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts
genomen:
a. nadat door het pensioenfonds niet of niet volledig
binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel
171 gevolg is gegeven;
b. indien de in
het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van het
pensioenfonds ernstig in gevaar brengt en dat pensioenfonds voorafgaand
in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over
het voorgenomen besluit; of
c. indien
de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van de aanspraak-
en pensioengerechtigden ernstig in gevaar brengt en dat pensioenfonds
voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te
brengen over het voorgenomen besluit.
3.Onverminderd het eerste en tweede lid kan de
toezichthouder besluiten een of meer personen te benoemen als curator
ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een
pensioenfonds indien hij bij dat pensioenfonds tekenen ontwaart van een
ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, of de
liquiditeit van dat pensioenfonds in gevaar kunnen
brengen.
4.Het benoemingsbesluit
bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator
zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor
ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens
voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond
van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot
benoeming van de curator aan het pensioenfonds is bekendgemaakt mogen
de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden
slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met
inachtneming van de opdrachten van de curator.
-
5.Na de benoeming van een
curator:
a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van
het pensioenfonds de curator alle medewerking;
b. kan de toezichthouder de betrokken organen of
vertegenwoordigers van het pensioenfonds toestaan bepaalde
rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;
c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem
aangewezen curator vervangen;
d. is
voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd
met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon
die deel uitmaakt van het orgaan van het pensioenfonds dat deze
handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover het
pensioenfonds, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem
is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van
maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;
e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d,
voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de
wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring
ontbrak.
6.Zodra de
omstandigheid, bedoeld in het eerste of derde lid niet langer aanwezig
is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator
in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld
bekend aan het pensioenfonds.
-
7.De
toezichthouder kent aan een op grond van het eerste lid aangewezen
persoon een bezoldiging toe. De bezoldiging komt ten laste
van:
a. het pensioenfonds of, wanneer de financiële
omstandigheden van het pensioenfonds dit niet toestaan;
b. de werkgever of, wanneer de financiële
omstandigheden van de werkgever dit niet toestaan;
c. de
toezichthouder.
Artikel 173. Bewindvoerder over een
pensioenfonds
-
1.Op verzoek van de
toezichthouder kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te
Amsterdam over een pensioenfonds een bewindvoerder aanstellen,
indien:
2.De
toezichthouder dient zijn verzoekschrift tot aanstelling van een
bewindvoerder in tweevoud in. De griffier doet een exemplaar van het
verzoekschrift onverwijld aan het pensioenfonds
toekomen.
-
3.Indien de
ondernemingskamer het verzoek toewijst, bepaalt zij de duur waarvoor de
bewindvoerder wordt aangesteld. Zij kan deze duur op verzoek van de
toezichthouder of van de bewindvoerder verlengen dan wel verkorten. De
ondernemingskamer kent de bewindvoerder een bezoldiging toe ten laste
van:
a. het pensioenfonds of, wanneer de financiële
omstandigheden van het pensioenfonds dit niet toestaan;
b. de werkgever of, wanneer de financiële
omstandigheden van de werkgever dit niet toestaan;
c. de toezichthouder.
4.De bewindvoerder treedt in de plaats van het
bestuur of een of meerdere door de ondernemingskamer aangewezen leden
van het bestuur van het pensioenfonds.
5.De voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking
tot aanstelling van een bewindvoerder kan worden bevolen, indien het
verzoek daartoe is gedaan op een van de gronden, genoemd in het eerste
lid, onderdelen a en b.
Artikel 174. Onbevoegd verklaring
accountant of actuaris
1.Indien
een accountant of actuaris niet of niet meer de nodige waarborgen biedt
dat deze zijn taak met betrekking tot het pensioenfonds naar behoren
zal kunnen vervullen, kan de toezichthouder ten aanzien van deze
accountant of actuaris bepalen dat hij niet langer bevoegd is de in
deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot dat pensioenfonds af
te leggen.
2.De toezichthouder doet
mededeling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, aan het
pensioenfonds.
Artikel 175. Last onder
dwangsom
1. De toezichthouder kan
een last onder dwangsom opleggen ter zake van een overtreding van de
voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet en van artikel 5:20
van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Bij regeling van Onze
Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van
de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder
dwangsom.
Artikel 176. Bestuurlijke
boete
1. De toezichthouder kan een
bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van
voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 21, eerste lid,
tweede lid, tweede volzin en vierde lid, 23, 25, 26, 28, 29, eerste
lid, 34 tot en met 48, 49, 50, tweede en vierde lid, 52, 58, 60, 61,
62, 63, 66, derde tot en met zesde, negende en elfde lid, 67, tweede
lid, 68, tweede lid, 69, tweede, derde en zesde lid, 71, eerste tot en
met vijfde en zevende lid, 74, tweede en derde lid, 76, eerste tot en
met vierde en negende lid, 83, tweede en zevende lid, 84, tweede en
zevende lid, 85, eerste lid, 86, eerste en tweede lid, 87, 91, 94,
tweede lid, 95, 96, 99, 100, 101, 102, 103, 105, eerste tot en met
derde, vijfde tot en met achtste en tiende lid, 106, 109, 110, 111,
113, 114, 115, 116, 117, 118, eerste tot en met derde lid, 119, eerste
tot en met derde lid, 120, eerste tot en met derde lid, 125, 128, 129,
130, 134, tweede, vierde en vijfde lid, 135, 136, 137, 138, eerste tot
en met vierde en zesde lid, 139, 140, 143, 145, 146, 147, eerste tot en
met derde, vijfde en zesde lid, 150, 167, 169, 170, eerste tot en met
vierde lid, 171, eerste lid, 172, vijfde lid, 194, 197, 199, 203, derde
en vierde lid, 204 en van artikel 5:20 van de Algemene wet
bestuursrecht.
Artikel 177 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 178 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 179. Hoogte
bestuurlijke boete
1. Het
bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel
van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een
afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000
bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf
jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan
de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van
de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een
afzonderlijke overtreding verdubbeld.
-
2. De
algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij
elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te
leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in
categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij
behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij
wordt de volgende indeling gebruikt:
Categorie
|
Basisbedrag
|
Minimumbedrag
|
Maximumbedrag
|
1
|
€ 10 000,–
|
€ 0,–
|
€ 10 000,–
|
2
|
€ 500 000,–
|
€ 0,–
|
€ 1 000 000,–
|
3
|
€ 2 000 000,–
|
€ 0,–
|
€ 4 000 000,–
|
Artikel 180 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 181 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 182 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 183 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 184. Schorsende
werking bij bestuurlijke boete
1. Indien
tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar
of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling
van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of,
indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2. De
schorsing van een verplichting tot betaling schorst niet de berekening
van de wettelijke
rente.
Artikel 185 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 186 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 187 [Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 188. Mogelijkheid van
openbaarmaking
-
1.De toezichthouder
kan met het oog op de bescherming van de belangen van de pensioen- of
aanspraakgerechtigden ter openbare kennis brengen, indien nodig onder
vermelding van de overwegingen die tot die kennisgeving hebben
geleid:
a. overtreding van de verbodsbepalingen uit deze wet
en de overtredingen, bedoeld in artikel 201;
b. het feit ter zake waarvan een aanwijzing is
gegeven, het overtreden voorschrift, het feit dat de aanwijzing is
gegeven en de door de pensioenuitvoerder te volgen gedragslijn, alsmede
de naam, het adres en de vestigingsplaats van de pensioenuitvoerder aan
wie de aanwijzing is gegeven;
c. het
feit ter zake waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete
is opgelegd, het overtreden voorschrift, het feit dat de last onder
dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, alsmede de naam, het
adres en de vestigingsplaats van de overtreder aan wie de last onder
dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd;
d. het feit dat een herstelplan als bedoeld in
artikel 138 of artikel 140 is ingediend, alsmede de naam, het adres en
de vestigingsplaats van het pensioenfonds dat het herstelplan heeft
ingediend.
2.Bij
regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de
uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste
lid.
Artikel 189. Kennisgeving openbaarmaking
en inhoud beschikking
1.De
toezichthouder stelt, indien hij besluit een openbare kennisgeving uit
te zullen vaardigen als bedoeld in artikel 188 de betrokken
pensioenuitvoerder in kennis van het besluit.
2.De beschikking vermeldt in ieder geval de
geconstateerde overtreding, de inhoud van de kennisgeving, de
gronden waarop het besluit berust alsmede de wijze waarop en de termijn
waarna de openbare kennisgeving zal worden
uitgevaardigd.
Artikel 190. Schorsende werking bij
openbaarmaking
1.Het ter openbare
kennis brengen geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn
verstreken na de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in artikel
189, aan de betrokkene.
2.Indien de
betrokkene verzoekt om een voorlopige voorziening, bedoeld in artikel
8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de werking van de
beschikking opgeschort totdat er een uitspraak is van de
voorzieningenrechter van de
rechtbank.
Artikel 191. Verplichting tot
openbaarmaking
De toezichthouder maakt een besluit tot
het aanstellen van een bewindvoerder ingevolge deze wet na bekendmaking
openbaar, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou
kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen
toezicht op de naleving van deze wet.
§ 7.4.2. Vergunningverlening
en toezicht grensoverschrijdende activiteiten van in Nederland zetel
hebbende pensioenfondsen
Artikel 192. Vergunningverlening
De
vergunning, bedoeld in artikel 125, onderdeel a, wordt op aanvraag door
de toezichthouder verleend wanneer het
pensioenfonds:
Artikel 193. Nadere voorschriften en
intrekking vergunning
De toezichthouder kan de
vergunning, bedoeld in artikel 125, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk
intrekken of daaraan nadere voorschriften verbinden
wanneer:
a. het pensioenfonds niet langer voldoet aan artikel
192;
b. de bij de aanvraag verstrekte
gegevens onjuist of onvolledig zijn en de verstrekking van de juiste of
volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot
verlening van de vergunning zou hebben geleid;
c. de verlening van de vergunning anderszins onjuist
was en het fonds dit wist of behoorde te weten; of
d. van de vergunning gedurende twee jaren, na de
dagtekening van de beschikking waarbij de vergunning is verleend, geen
gebruik is gemaakt.
Artikel 194. Kennisgeving voornemen
grensoverschrijdende
activiteit
1.Een pensioenfonds
stelt de toezichthouder in kennis van een voornemen bijdragen te gaan
ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in een andere
lidstaat dan Nederland.
-
2.De
kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een opgave
van:
a. de lidstaat waarvan de voor
bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van
toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming
en de werknemers of op degene die een vrij beroep
uitoefent;
b. de naam van de
bijdragende onderneming; en
c. de
voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor die onderneming
zal worden uitgevoerd.
Artikel 195. Toetsing en mededeling van
kennisgeving
1.De toezichthouder
doet binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in
artikel 194, tweede lid, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor
bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van
toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming
en de werknemers, tenzij het pensioenfonds niet beschikt over de
vergunning, bedoeld in artikel 125, of de toezichthouder reden heeft te
betwijfelen dat de administratieve structuur of de financiële
positie van het pensioenfonds, of de deskundigheid en betrouwbaarheid
van de personen die het fonds besturen met de in die lidstaat
voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn.
2.De toezichthouder doet gelijktijdig mededeling aan
het fonds van de verstrekking van de gegevens aan de bevoegde
autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.
3.De toezichthouder doet mededeling aan het fonds
van informatie over de toepasselijke bepalingen van sociale en
arbeidswetgeving, ontvangen van de bevoegde autoriteiten, bedoeld in
het eerste lid.
Artikel 196. Uitvoering
grensoverschrijdende
activiteit
1.Een pensioenfonds kan
na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 195, derde lid, dan
wel nadat twee maanden zijn verstreken na ontvangst van de mededeling,
bedoeld in artikel 195, tweede lid, beginnen met het uitvoeren van de
voorgenomen pensioenregeling.
2.Het
pensioenfonds neemt bij de uitvoering van de pensioenregeling de op
bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke sociale en arbeidswetgeving
en de voorschriften die krachtens de artikelen 11 en 18, zevende lid,
van richtlijn 2003/41/EG moeten worden nageleefd, in acht. De
Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing op de
uitvoering van de pensioenregeling.
Artikel 197. Verbod uitvoering
grensoverschrijdende
activiteit
1.De toezichthouder
verbiedt een pensioenfonds bijdragen te ontvangen van een onderneming
met een zetel in een andere lidstaat wanneer de toezichthouder reden
heeft tot twijfel als bedoeld in artikel 195, eerste lid, of het fonds
niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 125, onderdeel
a.
2.De toezichthouder kan een fonds
verbieden nog langer bijdragen te ontvangen van een bijdragende
onderneming met zetel in een andere lidstaat wanneer door de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor
bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van
toepassing is, melding heeft gemaakt van een door het fonds gemaakte
inbreuk op de toepasselijke sociale en
arbeidswetgeving.
3.De
toezichthouder legt een verbod als bedoeld in dit artikel op in de vorm
van een aanwijzing als bedoeld in artikel
171.
Artikel 198. Maatregelen tegen inbreuk
sociale en arbeidswetgeving
De
toezichthouder neemt, in coördinatie met de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor
bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van
toepassing is op de pensioenregeling, de nodige maatregelen om ervoor
te zorgen dat een pensioenfonds een einde maakt aan een vastgestelde
inbreuk op de toepasselijke regelgeving.
§ 7.4.3. Toezicht
grensoverschrijdende activiteiten pensioeninstellingen uit andere
lidstaat
Artikel 199. Voorwaarden uitvoering
Nederlandse pensioenregeling
Het is een
pensioeninstelling uit een andere lidstaat verboden bijdragen te
aanvaarden van een in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming
zonder:
a. een daartoe verleende vergunning van de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere
lidstaat haar zetel heeft; en
b. de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling zetel
heeft in kennis te hebben gesteld van het voornemen een
pensioenregeling uit te voeren voor een in Nederland gevestigde
bijdragende onderneming.
Artikel 200. Informatie over toepasselijke
sociale en
arbeidswetgeving
1.De
toezichthouder informeert, binnen twee maanden na de datum van
ontvangst van gegevens als bedoeld in artikel 194, tweede lid, de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit
een andere lidstaat haar zetel heeft en die deze gegevens hebben
verstrekt, over de bepalingen van de Nederlandse sociale en
arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de pensioenregeling waaraan
wordt bijgedragen door de in Nederland zetel hebbende bijdragende
onderneming en de artikelen 38 tot en met 46 en 52.
2.De toezichthouder stelt de bevoegde autoriteiten,
bedoeld in het eerste lid, in kennis van elke significante wijziging in
de op de pensioenregeling toepasselijke sociale en arbeidswetgeving die
gevolgen kan hebben voor de kenmerken van de pensioenregeling en voorts
van iedere wijziging in de artikelen 38 tot en met 46 en
52.
Artikel 201. Niet-naleving toepasselijke
regelgeving
Wanneer de toezichthouder blijkt dat een
pensioeninstelling uit een andere lidstaat bij de uitvoering van een
pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door een in Nederland zetel
hebbende bijdragende onderneming in strijd met de Nederlandse sociale
en arbeidswetgeving of de artikelen 38 tot en met 46 en 52 handelt,
stelt de toezichthouder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar
de pensioeninstelling haar zetel heeft hiervan onverwijld in kennis,
onder mededeling van deze kennisgeving aan de pensioeninstelling uit
een andere lidstaat.
Artikel 202. Handhavingsbevoegdheden
1.Indien
een pensioeninstelling uit een andere lidstaat inbreuk blijft maken op
de op de pensioenregeling toepasselijke Nederlandse sociale en
arbeidswetgeving, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van
de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar
zetel heeft getroffen maatregelen of omdat die bevoegde autoriteiten
geen passende maatregelen hebben getroffen, kan de toezichthouder, na
die bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld, passende
maatregelen nemen om de inbreuk op de toepasselijke regelgeving door de
pensioeninstelling te beëindigen en, voorzover zulks volstrekt
noodzakelijk is, de pensioeninstelling te beletten activiteiten te
verrichten voor de Nederlandse bijdragende onderneming.
2.De toezichthouder kan, ter uitvoering van het
eerste lid, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 171, 175 en 176
toepassen.
3.De toezichthouder kan,
na toepassing van artikel 201, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen
171, 175 en 176 toepassen wanneer een pensioeninstelling uit een andere
lidstaat artikel 199 niet
naleeft.
§ 7.5. Overige
taken en bevoegdheden
Artikel 203. Verstrekken, verzamelen en
bewerken van beleidsmatige
informatie
1.De toezichthouder
verstrekt op verzoek, kosteloos, aan Onze Minister alle gegevens en
inlichtingen die voor het door Onze Minister te voeren beleid inzake
pensioen en het onderzoek naar de toereikendheid van deze wet
noodzakelijk zijn.
2.De
toezichthouder beheert ten behoeve van de uitvoering van de in het
eerste lid bedoelde taak een databank, stelt een informatieplan en een
beheersplan op en zendt deze plannen aan Onze Minister. De
toezichthouder zendt wijzigingen in het informatieplan en het
beheersplan aan Onze Minister.
3.Pensioenuitvoerders en werkgevers verstrekken de
toezichthouder desgevraagd en kosteloos alle gegevens en inlichtingen
die deze nodig heeft voor het vervullen van de in het eerste lid
beschreven taak.
4.Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de in de
databank op te nemen gegevens en inlichtingen, de wijze waarop de
gegevens en inlichtingen worden verwerkt en beheerd en de instellingen
aan wie gegevens uit de databank worden
verstrekt.
Artikel 204. Geheimhoudingsplicht
1.Het
is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van
ingevolge deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft
vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die
ingevolge deze wet dan wel ingevolge afdeling 5.2 van de Algemene wet
bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen of van een persoon of
instantie als bedoeld in artikel 203, derde lid, onderscheidenlijk 205,
eerste lid, zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of
daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de
uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt
geëist.
2.In afwijking van
het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van
zijn taak op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet
kunnen worden herleid tot afzonderlijke
personen.
Artikel 205. Verstrekking gegevens of
inlichtingen aan andere
toezichthouders
-
1.De
toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid,
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van
zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan de andere
toezichthouder of een toezichthoudende instantie,
tenzij:
a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald
is;
b. het beoogde gebruik van de
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het
toezicht op pensioenuitvoerders;
c. de
verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet
zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de
belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander
doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
2.Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in
het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie,
verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of
aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende
instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen
uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of
inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik
voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn
verstrekt.
-
3.Indien een
toezichthoudende instantie aan de toezichthouder die de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft
verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te
mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt,
willigt de toezichthouder dat verzoek slechts
in:
a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met
het eerste of tweede lid; of
b. voorzover die toezichthoudende instantie op een
andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming
van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de
beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen;
en
c. na overleg met Onze Minister van
Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op
een onderzoek naar strafbare feiten.
4.De Autoriteit Financiële Markten dan wel
het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank N.V. dat is belast
met de in artikel 151, derde lid, genoemde taak kan vertrouwelijke
informatie of gegevens verstrekken aan het organisatieonderdeel van de
Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met het vervullen van haar
monetaire taak, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
dienstig zijn voor de uitoefening van die taak.
5.Het eerste tot en met derde lid is van
overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste
organisatieonderdelen van de
toezichthouder.
Artikel 206. Verstrekking aan anderen met
taak op grond van deze wet
-
1.De
toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid,
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van
de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een persoon
als bedoeld in de onderdelen a, b, c, d, of e voorzover de gegevens of
inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van zijn
taak:
a. een bewindvoerder die ingevolge artikel 173 is
benoemd;
b. een rechter-commissaris die
ingevolge artikel 223a van de Faillissementswet is
benoemd;
c. een bewindvoerder die
ingevolge artikel 215, tweede lid, van de Faillissementswet is
benoemd;
d. een rechter-commissaris die
ingevolge artikel 14 van de Faillissementswet is
benoemd;
e. een curator die ingevolge
artikel 14 van de Faillissementswet is
aangesteld.
-
2.De
toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
als bedoeld in het eerste
lid:
a. indien de verstrekking van de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen
komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;
b. indien de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
zijn verkregen van de andere toezichthouder of een toezichthoudende
instantie, en deze andere toezichthouder of die toezichthoudende
instantie niet instemt met het verstrekken van de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen.
3.De curator die is aangesteld in het faillissement
van een pensioenuitvoerder kan, in afwijking van artikel 204, eerste
lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste
lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben
op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een
poging de pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten
voort te zetten.
4.Artikel 204,
eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het
als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als
deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent
gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge
deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens
of inlichtingen omtrent een pensioenuitvoerder die in staat van
faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak
is ontbonden. De vorige volzin is niet van toepassing op vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op een onderneming die
betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de desbetreffende
pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te
zetten.
Artikel 207. Informatieverstrekking ten
behoeve van strafvorderlijk
onderzoek
1.De toezichthouder kan,
in afwijking van artikel 204, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen
taak, verstrekken aan een instantie die is belast met de uitoefening
van strafvorderlijke bevoegdheden of aan een deskundige die door een
dergelijke instantie met een opdracht is belast, voor zover de
verlangde gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van die opdracht.
2.Indien de
instantie, bedoeld in het eerste lid, het voornemen heeft toepassing te
geven aan de bevoegdheid tot het bij de toezichthouder vorderen van de
uitlevering van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp of aan de
bevoegdheid tot het vorderen van de inzage of een afschrift van
bescheiden als bedoeld in artikel 96a, 105 of 126a van het Wetboek van
Strafvordering, of artikel 18 of 19 van de Wet op de economische
delicten, en de vordering betreft vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen als bedoeld in artikel 204, eerste lid, stelt die
instantie voorafgaand aan de uitoefening van haar bevoegdheid de
toezichthouder in de gelegenheid zijn zienswijze hierover kenbaar te
maken.
Artikel 208. Verstrekking aan
anderen
-
1.De toezichthouder kan,
in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet
opgedragen taak, verstrekken
aan:
a. een accountant die het onderzoek naar de staten
uitvoert, bedoeld in artikel 147, vijfde lid, of die is belast met de
wettelijke controle van de jaarrekening van een pensioenuitvoerder,
voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben
op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle;
of
b. een actuaris die het onderzoek
naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 147, vierde lid, of die is
belast met de wettelijke controle van een pensioenuitvoerder, voorzover
de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die
pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de
controle.
-
2.De
toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen
op grond van het eerste lid
indien:
a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald
is;
b. het beoogde gebruik van de
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het
toezicht op pensioenuitvoerders;
c. de
verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet
zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de
belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke
gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander
doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
3.Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in
het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie,
verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of
aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende
instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen
uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of
inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik
voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn
verstrekt.
-
4.Indien een instantie of
persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft
verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te
mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt,
willigt de toezichthouder dat verzoek slechts
in:
a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met
het eerste, tweede of derde lid; of
b. voorzover die instantie of persoon op een andere
wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming van de daarvoor
geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over
die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en
c. na overleg met Onze Minister van Justitie indien
het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek
naar strafbare feiten.
Artikel 209. Periodiek overleg met
belanghebbenden
De toezichthouder organiseert ten
minste één keer per jaar een overleg met belanghebbenden
aangaande pensioenen.
Artikel 210. Beheren register
pensioenfondsen
De toezichthouder beheert een register
waarin alle pensioenfondsen met zetel in Nederland worden ingeschreven.
In het register wordt, indien van toepassing, vermeld in welke
lidstaten een fonds pensioenregelingen
uitvoert.
Artikel 211. Samenwerking met
toezichthouders andere lidstaten en Europese
Commissie
De toezichthouder is verplicht nauw samen te
werken met de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten uit andere
lidstaten dan Nederland, overeenkomstig richtlijn
2003/41/EG.
Artikel 212. Ontheffing
1.De
toezichthouder kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde
bij of krachtens artikel 147, eerste en tweede lid, ontheffing
verlenen, indien hij van oordeel is, dat de belangen van de personen
die betrokken zijn bij een pensioenregeling voldoende gewaarborgd
zijn.
2.De toezichthouder kan
desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 99, 100, 101, 109 en 110 ontheffing verlenen, indien het
pensioenfonds ook pensioenregelingen uitvoert waarop de sociale en
arbeidswetgeving van een andere lidstaat van toepassing
is.
3.De ontheffing wordt verleend
bij beschikking.
Artikel 213. Nadere voorschriften inzake
ontheffing
1.De ontheffing kan
onder beperkingen worden verleend.
2.Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden
verbonden.
-
3.De ontheffing kan
worden ingetrokken
wanneer:
a. een of meer van de redenen waarom zij is verleend
is of zijn vervallen;
b. na de
verlening zich zodanige feiten of omstandigheden hebben voorgedaan of
zijn gebleken dat, indien deze ook ten tijde van de verlening bekend
waren geweest, de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn
verleend;
c. een of meer van de daaraan
verbonden voorschriften niet wordt
nageleefd.
4.De
toezichthouder stelt beleidsregels vast over de verlening van
ontheffing.
§ 7.6. Overige
bepalingen
Artikel 214. Informatievoorziening
Staten-Generaal
1.Onze Minister
zendt jaarlijks het jaarverslag, de verantwoording en alle andere van
belang zijnde door de toezichthouder aan Onze Minister uitgebrachte
toezichtrapportages, in de vorm waarin zij aan hem zijn voorgelegd,
zonodig voorzien van zijn oordeel, aan de
Staten-Generaal.
2.Onze Minister
zendt elke vijf jaar een verslag aan de Staten-Generaal over de
doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de
toezichthouder.
Artikel 215. Strafrechtelijke
sanctionering
1.Overtreding van de
artikelen 23, 102, 167, 169, 170, eerste tot en met vierde lid, en 172,
vijfde lid, onderdeel a, wordt gestraft met een geldboete van de tweede
categorie. Overtreding van artikel 171, eerste lid, wordt gestraft met
een geldboete van de vierde categorie.
2.Met een geldboete van de tweede categorie wordt
gestraft overtreding van voorschriften, krachtens deze wet
bij algemene maatregel van bestuur gegeven, voor zover uitdrukkelijk
als strafbaar feit in de zin dezer wet aangeduid.
3.De in of krachtens dit artikel strafbaar gestelde
feiten zijn overtredingen.
Hoofdstuk 8. Gerechtelijke
procedures
§ 8.1. Burgerrechtelijke
geschillen
Artikel 216. Burgerrechtelijke geschillen
in het algemeen
Zaken betreffende vorderingen uit
hoofde van een pensioenovereenkomst, een
uitvoeringsovereenkomst, een uitvoeringsreglement of een
pensioenreglement worden door de kantonrechter behandeld en
beslist.
Artikel 217. Beroep deelnemersraad bij
ondernemingskamer
-
1.De
deelnemersraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te
Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een
aangelegenheid als bedoeld in artikel 111, eerste lid,
indien:
a. de deelnemersraad met betrekking tot dat besluit
niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te
brengen;
b. dat besluit niet in
overeenstemming is met het advies van de deelnemersraad;
of
c. feiten en omstandigheden bekend
zijn geworden die, waren zij aan de deelnemersraad bekend geweest ten
tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn
geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is
uitgebracht.
2.Het
beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat de
deelnemersraad van het besluit in kennis is gesteld.
3.Het pensioenfonds wordt van het ingestelde beroep
in kennis gesteld.
4.Het verzoek is
niet-ontvankelijk indien met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een
aanwijzing is gegeven door de toezichthouder.
5.Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld
terzake dat het pensioenfonds bij afweging van de betrokken belangen
niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.
-
6.De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de
meeste spoed. Alvorens te beslissen kan zij, ook ambtshalve,
deskundigen, alsmede bij het pensioenfonds werkzame personen horen.
Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, kan zij, indien
de deelnemersraad daarom heeft verzocht, een of meer van de volgende
voorzieningen
treffen:
a. het opleggen van de verplichting aan het
pensioenfonds om het besluit geheel of ten dele in te trekken, alsmede
om aan te wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te
maken;
b. het opleggen van een verbod
aan het pensioenfonds om handelingen te verrichten of te doen
verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen
daarvan.
7.Het
pensioenfonds moet aan de getroffen voorziening voldoen; een
voorziening kan door derden verworven rechten echter niet
aantasten.
8.De ondernemingskamer
kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van voorzieningen
voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen
daar om verzoeken, dan wel indien het pensioenfonds op zich neemt het
besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen, of
bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken.
9.Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de
ondernemingskamer, zo nodig onverwijld, voorlopige voorzieningen
treffen. De derde zin van het zesde lid en het zevende lid zijn van
overeenkomstige toepassing.
10.Van
een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in
cassatie open.
11.De kosten van het
voeren van rechtsgedingen door de deelnemersraad komen ten
laste van het pensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn
voor de vervulling van de taak van de deelnemersraad en het
pensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In
rechtsgedingen tussen het pensioenfonds en de deelnemersraad kan de
deelnemersraad niet in de proceskosten worden
veroordeeld.
Artikel 218. Beroep geleding
deelnemersraad bij
ondernemingskamer
Artikel 219. Enquêterecht
1.Het
verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel a,
kan een verzoek in het kader van het recht van enquête, bedoeld
in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,
indienen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam
indien voorafgaand aan de indiening van dat verzoek het intern
toezicht, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, zich daarover
heeft uitgesproken.
2.De artikelen
346 tot en met 359 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van
overeenkomstige toepassing.
3.De
kosten die verband houden met het indienen van het in het eerste lid
bedoelde verzoek komen ten laste van het pensioenfonds indien zij
redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het
verantwoordingsorgaan en het pensioenfonds van de te maken kosten
vooraf in kennis is gesteld.
§ 8.2. Bestuursrechtelijke
geschillen
Artikel 220. Rechtsgang bij Rechtbank
Rotterdam
Indien beroep wordt ingesteld tegen een
besluit op grond van deze wet is, in afwijking van artikel 8:7 van de
Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Rotterdam
bevoegd.
Hoofdstuk 9. Overige- en
slotbepalingen
Artikel 221. Evaluatiebepaling
Onze
Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan
de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van deze wet in de praktijk op het terrein van communicatie, toezicht
en administratieve lasten.
Artikel 222. Inwerkingtreding
De
artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit
te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen
daarvan verschillend kan worden
vastgesteld.
Artikel 223. Citeertitel
Deze
wet wordt aangehaald als:
Pensioenwet.
|