Nota van Toelichting Artikelen 18 t/m 28 Besluit uitvoering Pensioenwet
Waardeoverdracht
Direct naar:

Artikel 18 en 20. Verzoek opgave informatie aan overdragende uitvoerder en opgave informatie aan de rechthebbende
Voordat de deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht van pensioenaanspraken weloverwogen kan doen, moet hij over voldoende begrijpelijke informatie beschikken om te kunnen beoordelen of waardeoverdracht in zijn geval een verstandige beslissing is. In de opgave moet de deelnemer worden geïnformeerd over de hoogte van de aanspraken (op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en/of arbeidsongeschiktheidspensioen) vóór en na waardeoverdracht. Soms kennen de pensioenregelingen bij de oude en de nieuwe pensioenuitvoerder niet dezelfde pensioensoorten. In dat geval wordt toegelicht hoe het kapitaal dat op basis van de oude pensioenregeling wordt ingebracht, verdeeld wordt over de pensioensoorten in de nieuwe regeling. Als er géén nabestaanden- of arbeidsongeschiktheidspensioen is, wordt dit expliciet vermeld. Vermeld wordt verder hoe groot het aantal jaren is dat kan worden ingekocht ingeval er extra jaren worden toegekend en de wijze van aanpassing hiervan. Het toeslagbeleid vóór en na waardeoverdracht wordt in beeld gebracht, waarbij dat op dezelfde wijze gebeurt als bij de overige verplichtingen over het informeren over toeslagbeleid (zie artikel 4).

Dit zijn relevante gegevens voor de beoordeling van de vraag of waardeoverdracht gewenst is.
naar boven

Artikel 21. Verzoek tot waardeoverdracht
Nadat de ontvangende uitvoerder de informatie heeft verstrekt beslist de deelnemer of hij op grond van deze informatie van zijn recht op waardeoverdracht gebruik maakt. Pas dan doet hij via de ontvangende uitvoerder het daadwerkelijke verzoek tot waardeoverdracht. Vanwege de financiële consequenties is het noodzakelijk dat de deelnemer binnen een redelijke termijn beslist of hij al dan niet gebruik maakt van zijn recht op waardeoverdracht.
naar boven

Artikel 22. Verzoek opgave informatie aan ontvangende uitvoerder
De termijn waarbinnen een deelnemer het verzoek tot waardeoverdracht aan de nieuwe uitvoerder moet doen is zes maanden. Deze termijn vangt aan op de aanvangsdatum van de deelname aan de pensioenregeling van de deelnemer. Dit laat overigens onverlet dat de opname in de pensioenregeling met terugwerkende kracht kan plaatsvinden als gevolg van het hanteren van drempeltijd. Voor de start van de termijn waarbinnen het verzoek tot waardeoverdracht moet worden gemaakt heeft deze terugwerkende kracht geen gevolgen.
naar boven

Artikel 23. Afhandeling waardeoverdracht
In het eerste lid is bepaald dat de ontvangende uitvoerder de ontvangst van het definitieve verzoek om waardeoverdracht terstond meldt aan de overdragende uitvoerder. Op grond van het tweede lid draagt de ontvangende uitvoerder het verzekerde risico ten aanzien van de over te dragen aanspraken vanaf de datum van het verzoek van deelnemer en dus moeten de termijnen zo kort mogelijk worden gehouden.

Bij de specifieke situatie van een pensioenverzekering, waarvan de financiering plaatsvindt op basis van beleggingseenheden waarvoor het koersrisico bij de verzekerde ligt (een zuivere premieovereenkomst) is de overdrachtswaarde niet eerder te berekenen dan op de datum van het contant maken (verkopen) van de beleggingseenheden. Dit gebeurt pas nadat de verzekerde daadwerkelijk een verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend bij de ontvangende uitvoerder. Vanwege mogelijke koersschommelingen is het zaak op zo kort mogelijke termijn daarna tot vaststelling van de overdrachtswaarde over te gaan. Om die reden is bepaald dat de betaling van de overdrachtswaarde binnen tien werkdagen nadat de verzekerde het verzoek tot waardeoverdracht heeft gedaan moet plaatsvinden (zie het derde lid). Aangezien de overdrachtswaarde op de betaaldatum en niet op de overdrachtsdatum wordt berekend, is bepaald dat in die overdrachtswaarde de interestcompensatie is begrepen (zie het vierde lid).
naar boven

Artikel 24. Overschrijding termijnen
Overschrijding van termijnen door een uitvoeringsorgaan mag er niet toe leiden dat de waardeoverdracht om die reden geen doorgang meer kan vinden en daarmee het recht op waardeoverdracht wordt ontzegd aan een deelnemer.
naar boven

Artikel 25. Berekening overdrachtswaarde
Dit artikel bevat de regels op basis waarvan de overdrachtswaarde wordt bepaald.

Uitgangspunt bij waardeoverdracht is dat bij aansluitende overdracht tussen identieke pensioenregelingen, bij gelijke pensioengrondslag, de pensioenaanspraken na overdracht dezelfde zijn en daarmee, indien van toepassing, tevens het aantal extra pensioenjaren in de pensioenregeling, ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder, gelijk is aan het aantal in de pensioenregeling, ondergebracht bij de overdragende uitvoerder, tot de datum van het einde van het deelnemerschap. De rekensystematiek is zodanig, dat de pensioenaanspraken na overdracht in totaal actuarieel gelijkwaardig zijn aan de pensioenaanspraken die door de overdragende uitvoerder zijn meegegeven. Met pensioenaanspraken wordt gedoeld op de tot de datum van beëindiging van de deelneming opgebouwde tijdsevenredige aanspraak, dat wil zeggen de pensioenaanspraken zonder toekomstige voorwaardelijke toeslagen e.d.

Bij de omzetting van de meegekregen pensioenaanspraak naar de pensioenregeling ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder wordt uitgegaan van de totale bij beëindiging van de deelneming meegekregen pensioenaanspraak, dus van ouderdoms- en partnerpensioen tezamen. Het eerste en tweede lid hebben betrekking op de wijze waarop de overdrachtswaarde wordt bepaald bij uitkeringsovereenkomsten. Het vierde lid heeft betrekking op kapitaal- en premieovereenkomsten. De basisregel is dat de overdrachtswaarde gelijk is aan de contante waarde van de over te dragen nominale aanspraken, waarbij de overdrachtswaarde wordt berekend op basis van een door de minister te bepalen standaardtarief (eerste lid). In dit besluit is vastgelegd dat het standaardtarief wordt berekend op basis van marktwaardering (zie hoofdstuk 6, paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting).

Het tweede lid bepaalt dat als voor een bepaald pensioensysteem de overdrachtswaarde niet rechtstreeks kan worden bepaald door toepassing van de grondslagen van het standaardtarief, het betreffende pensioensysteem eerst wordt omgezet in een pensioensysteem waarop het standaardtarief wel toegepast kan worden. Aangezien de grondslagen van het standaardtarief geen bepalingen bevatten omtrent onvoorwaardelijke stijgingen en bijzondere pensioensystemen, zal in die gevallen voor dat deel van het pensioen de omzetting plaats dienen te vinden. Bijvoorbeeld indien er sprake is van tijdelijk nabestaandenpensioen vindt eerst omrekening plaats naar levenslang nabestaandenpensioen op basis van de eigen contante waardefactoren, alvorens de overdrachtswaarde wordt bepaald.

Het derde lid geeft aan welke pensioenaanspraken bij de berekening van de overdrachtswaarde buiten beschouwing blijven. Bij onderdeel a kan worden opgemerkt dat onvoorwaardelijk toegekende vaste stijgingen, in tegenstelling tot voorwaardelijk toegekende stijgingen, wel worden meegenomen bij de bepaling van de overdrachtswaarde.

Voor een partnerpensioen op risicobasis vindt geen opbouw plaats. Indien er waardeoverdracht plaatsvindt vanuit een regeling waarin partnerpensioen is opgebouwd naar een regeling waarin partnerpensioen op risicobasis is verzekerd, wordt de overdrachtswaarde in zijn geheel aangewend voor ouderdomspensioen. In het omgekeerde geval – indien dus geen partnerpensioen is opgebouwd maar dit op risicobasis is verzekerd – ontstaat dezelfde situatie die ook al geldt voor het wezenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen en wordt voor het partnerpensioen geen waarde overgedragen. Dit is expliciet in het besluit opgenomen (derde lid, onderdeel b). Hoe de waarde bij de ontvangende uitvoerder wordt aangewend is aan sociale partners. Wel moet dit op grond van artikel 35, tweede lid, onderdeel a, van de Pensioenwet en artikel 21, tweede lid, onderdeel b, van de WVB in het pensioenreglement worden vastgelegd.

De in onderdeel c bedoelde achterblijvende aanspraken op partnerpensioen ontstaan, indien een partner niet instemt met het verzoek om waardeoverdracht. Het partnerpensioen en het bijzonder partnerpensioen blijft dan bij de overdragende uitvoerder. Voor gewone regelingen moet de waardeberekening altijd plaatsvinden met behulp van de grondslagen die bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld. Voor regelingen waarvoor deze grondslagen niet toereikend zijn, kunnen, met behoud van de actuariële gelijkwaardigheid, de over te dragen pensioenaanspraken met behulp van de door de uitvoerder zelf gebruikte grondslagen eerst worden omgezet in pensioenaanspraken waarop het in dit besluit neergelegde standaardtarief wel toegepast kan worden. Op kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd of wordt aangewend voor de aankoop van een verzekerd kapitaal kan het voorgaande niet worden toegepast. Voor deze regelingen zal in een ministeriële regeling een andere berekeningswijze worden opgenomen.
naar boven

Artikel 26. Overdrachtswaarde niet gelijk aan waarde gefinancierde deel van de aanspraken
De overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken kan bij uitkeringsen kapitaalovereenkomsten meer of minder bedragen dan het tot dat moment gefinancierde deel van die aanspraken. Voor zover die aanspraken niet zijn gefinancierd, dient dit bij de waardeoverdracht alsnog te gebeuren. De overdragende uitvoerder moet die lasten alsnog opbrengen. Indien meer dan de overdrachtswaarde is gefinancierd, wordt slechts de overdrachtswaarde overgedragen. Het teveel gefinancierde deel van de aanspraken vloeit terug naar de oude werkgever of het overdragende fonds.
naar boven

Artikel 27. Aanwenden van overdrachtswaarde
Het uitgangspunt van deze bepaling is dat de totale overdrachtswaarde wordt aangewend voor het inkopen van pensioenaanspraken in de pensioenregeling, ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder. Het is afhankelijk van die regeling hoe dit gebeurt.

In het tweede lid is bepaald dat bij waardeoverdracht naar een premieovereenkomst waarbij de premie wordt belegd de afkoopsom binnen een week moet worden aangewend voor beleggingseenheden. Dit met het oog op mogelijke koersschommelingen.
naar boven

Artikel 28. Behandeling aanspraken na waardeoverdracht
Als uitgangspunt geldt dat met de overgedragen waarde in te kopen pensioenaanspraken gelijk dienen te worden behandeld als de pensioenaanspraken verworven in de pensioenregeling ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder, bij voorbeeld door het toekennen van extra pensioenjaren. Indien de overdracht leidt tot extra pensioenaanspraken die uitstijgen boven een eventueel maximum aantal dienstjaren dat in de desbetreffende pensioenregeling wordt gehanteerd, blijft het meerdere in stand en wordt op een zelfde wijze behandeld als geldt bij een aanspraak op pensioen van een gewezen deelnemer.

Ook bij de toeslagverlening moeten de aanspraken gelijk behandeld worden. Dit kan, met name bij beroepspensioenregelingen, tot een kennelijk onredelijk resultaat leiden. Er zijn beroepspensioenregelingen waarbij de opbouw van nominale aanspraken laag is, maar de voorwaardelijke toeslagverlening – waarvoor een buffer wordt gevormd – heel hoog. Deelnemers die op latere leeftijd hun elders opgebouwde aanspraken overdragen naar dit fonds zouden, zonder nadere regeling, sterk profiteren van dergelijke regelingen. Immers, men brengt een relatief hoge nominale aanspraak in die bovendien van zeer hoge toeslagen wordt voorzien. Toeslagen waar deze deelnemer niet mee hebben helpen buffers voor te vormen. Dit kan leiden tot calculerend gedrag waardoor deelnemers die hebben meebetaald aan de buffer benadeeld worden. Dit wordt voorkomen door de uitvoerder van een beroepspensioenregeling de bevoegdheid te geven een gedifferentieerd toeslagenbeleid te voeren indien het «gewone» beleid leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Het feit dat het moet gaan om een «kennelijk» onredelijk resultaat geeft aan dat afwijking van de hoofdregel niet kan worden toegepast bij een «gewone» waardeoverdracht maar alleen in individuele situaties waarbij de hoofdregel tot een evident onredelijk resultaat zou leiden. Het gaat dan bijvoorbeeld om waardeoverdracht waarbij het gerede vermoeden bestaat dat de overstap van loondienst naar zelfstandig beroepsgenootschap vooral een papieren overstap is. Aanleiding voor dit vermoeden zou kunnen zijn dat de overstap relatief kort voor de pensioneringsdatum plaatsvindt en er nauwelijks inkomsten in die periode worden verworven. In dat geval zou de uitvoerder kunnen besluiten om een afwijkende indexering te hanteren over de ingebrachte waarde. De toeslagverlening zou dan kunnen worden gerelateerd aan het aantal jaren dat de deelnemer heeft betaald ten behoeve van de toeslagverlening.
naar boven

« terug
Pensioenwet:

Besluit:

Nota van Toelichting: