1. Inleiding
Inhoudelijk zijn de bepalingen over waardeoverdracht in de
Pensioenwet en de WVB grotendeels hetzelfde als die in de PSW en de
WVB (oud). Ook de uitwerking in dit besluit – en in de ministeriële
regeling – blijft inhoudelijk grotendeels hetzelfde. Een aantal bepalingen
dat in het besluit op basis van de PSW en de WVB was opgenomen, is nu
in de wet geregeld. Voorts is de terminologie aangepast. Alleen op het
punt van de te hanteren rekenrente vindt een belangrijke wijziging plaats.
2. Waarom marktwaardering bij waardeoverdracht
Op grond van dit besluit dient de berekening van de overdrachtswaarde
plaats te vinden op grond van marktwaardering in plaats van de vaste
rekenrente. Daarvoor zijn twee goede redenen.
Consistent beleid
De eerste reden is dat daarmee wordt aangesloten bij de bredere
ontwikkeling in de financiële wereld om verplichtingen op basis van
marktwaardering te waarderen. Zo moeten fondsen op grond van het
nieuwe Financieel toetsingskader (FTK) pensioenverplichtingen bij het
bepalen van de technische voorzieningen contant maken op basis van
marktwaardering. De regering vindt het vanuit het oogpunt van consistente
regelgeving voor de hand liggen dat bij waardeoverdracht eveneens
overgegaan wordt op het hanteren van een rekenrente op basis van
marktwaardering. Bij waardeoverdracht gaat het immers ook om het
contant maken van pensioenverplichtingen.
Eventueel financieel voor- of nadeel beter gespreid over uitvoerders
De tweede reden om over te stappen op marktwaardering bij waardeoverdracht
is dat voorkomen wordt dat onder het FTK-regime bepaalde
fondsen structureel baten of lasten hebben bij waardeoverdracht. Immers,
als bij waardeoverdracht een vaste rekenrente uitgangspunt zou blijven,
terwijl de technische voorzieningen op marktwaardering berekend
worden, kan er een voor- of nadeel ontstaan. Een fonds waarbij het aantal
uitgaande waardeoverdrachten voor langere periode het aantal
inkomende overtreft, heeft, indien bijvoorbeeld de bij de technische
voorzieningen gebruikte marktrente lager is dan de bij de waardeoverdracht
gebruikte rekenrente, een nadeel voor die periode: het moet
meer meegeven dan het gereserveerd heeft. Door ook bij waardeoverdracht
met marktwaardering te werken, wordt dit nadeel voorkomen.
Hooguit kan een klein voor- of nadeel ontstaan omdat de marktrente zich
kan hebben ontwikkeld in de periode tussen de overdrachtsdatum (het
moment waarop de over te dragen waarde moet worden berekend) en het
moment van feitelijke overdracht van de waarde. Omdat de rente op zo’n
relatief korte termijn zowel kan dalen als kan stijgen, komt het voor- of
nadeel niet meer eenzijdig terecht bij de uitvoerder met een structureel
inkomend of uitgaand saldo.
3. Met welke marktrente wordt gewerkt?
De te hanteren rente wordt gebaseerd op de rentetermijnstructuur die
de toezichthouder publiceert in het kader van de berekening van de
technische voorzieningen. Zowel de ontvangende als de overdragende
uitvoerder hanteren deze rente bij hun berekeningen. Bij ministeriële
regeling zal nader bepaald worden hoe de te hanteren rente exact bepaald
wordt. Uitgangspunt daarbij zal zijn dat bezien wordt wat gemiddeld
genomen de nog resterende looptijd van de verplichtingen is bij waardeoverdracht,
bijvoorbeeld 25 jaar. De daarbij behorende rente wordt
vervolgens voor alle uitvoerders in alle situaties de rekenrente. De
regering is voornemens hiervoor de rente op een vooraf vastgesteld
moment, bijvoorbeeld 1 januari, verplicht te stellen voor de periode van
één jaar.
Overigens is evenals in de PSW de zogeheten overdrachtsdatum (de
datum waarop de deelnemer aan de nieuwe pensioenregeling is gaan
deelnemen) zowel het moment waarop de oude uitvoerder de waarde
bepaalt van de oude pensioenaanspraken als het moment waarop de
nieuwe uitvoerder de omvang van de in te kopen pensioenaanspraken
moet vaststellen. Daardoor wordt voorkomen dat een deelnemer nadeel
heeft van een ontwikkeling van de rente tijdens de looptijd van de
procedure met betrekking tot het verzoek om waardeoverdracht.
4. Toeslagverlening en buffers blijven buiten beschouwing bij
waardeoverdracht
Evenals in de PSW blijven eventuele reserveringen voor toeslagen en
buffers buiten beschouwing bij waardeoverdracht. De rekenregels met
betrekking tot het bepalen van de over te dragen waarde bij waardeoverdracht
zijn minimumregels en hebben alleen betrekking op de
nominale toezegging en de daarbij behorende technische voorzieningen.
Eventuele reserveringen voor voorwaardelijke toeslagverlening hoeven
niet te worden meegegeven: het voorwaardelijke karakter van de
toezegging zou daardoor verloren gaan. Er kan dan bij de nieuwe
uitvoerder immers een vaste indexatie worden ingekocht. Het is niet goed
te verdedigen dat op ingangsdatum pensioen de toeslagverlening
voorwaardelijk is, terwijl dezelfde toeslagverlening op datum van vertrek
bij een fonds onvoorwaardelijk is. Ook is er geen verplichting een deel van
het eigen vermogen mee te geven. Dat zou problematisch zijn ten aanzien
van verzekeraars. Immers, het eigen vermogen is in het bezit van de
onderneming/aandeelhouders.
Als partijen, bijvoorbeeld fondsen, onderling wel aanvullend waarde
willen overdragen, staat dit besluit hen daarbij overigens niet in de weg.
5. Karakter
Op grond van de Pensioenwet en de WVB moet een pensioenregeling
gezien worden als ofwel een uitkeringsovereenkomst, ofwel een kapitaalovereenkomst,
ofwel een premieovereenkomst. Premieovereenkomsten
kunnen weer onderscheiden worden in diegene die na beschikbaarstelling
van de premie, deze beleggen, onmiddellijk omzetten in een kapitaalovereenkomst
of onmiddellijk omzetten in een uitkeringsovereenkomst.
Zogeheten streefregelingen zijn nog wel mogelijk, maar dienen eveneens
onderscheiden te worden naar één van de drie karakters.
Het onderscheid tussen reguliere- en niet-reguliere regelingen wordt
vervangen door de karakterindeling. Bij kapitaalovereenkomsten, evenals
bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd of omgezet in
een kapitaalovereenkomst na beschikbaarstelling, hoeft alleen de feitelijke
waarde te worden overgedragen respectievelijk de contante waarde te
worden berekend op basis van de tarieven die de uitvoerder hanteert bij
de technische voorzieningen. Bij alle andere overeenkomsten moet de
over te dragen waarde berekend worden op basis van het standaardtarief.
Als de berekende over te dragen waarde hoger is dan het gefinancierde
deel, kan dit ertoe leiden dat de uitvoerder of werkgever moet bijstorten.
Als de over te dragen waarde lager is, kan de uitvoerder of werkgever
geld behouden respectievelijk terugkrijgen.
|