Par. 6 Nota van Toelichting Besluit uitvoering Pensioenwet
Waardeoverdracht
1. Inleiding
Inhoudelijk zijn de bepalingen over waardeoverdracht in de Pensioenwet en de WVB grotendeels hetzelfde als die in de PSW en de WVB (oud). Ook de uitwerking in dit besluit – en in de ministeriële regeling – blijft inhoudelijk grotendeels hetzelfde. Een aantal bepalingen dat in het besluit op basis van de PSW en de WVB was opgenomen, is nu in de wet geregeld. Voorts is de terminologie aangepast. Alleen op het punt van de te hanteren rekenrente vindt een belangrijke wijziging plaats.

2. Waarom marktwaardering bij waardeoverdracht
Op grond van dit besluit dient de berekening van de overdrachtswaarde plaats te vinden op grond van marktwaardering in plaats van de vaste rekenrente. Daarvoor zijn twee goede redenen.

Consistent beleid
De eerste reden is dat daarmee wordt aangesloten bij de bredere ontwikkeling in de financiële wereld om verplichtingen op basis van marktwaardering te waarderen. Zo moeten fondsen op grond van het nieuwe Financieel toetsingskader (FTK) pensioenverplichtingen bij het bepalen van de technische voorzieningen contant maken op basis van marktwaardering. De regering vindt het vanuit het oogpunt van consistente regelgeving voor de hand liggen dat bij waardeoverdracht eveneens overgegaan wordt op het hanteren van een rekenrente op basis van marktwaardering. Bij waardeoverdracht gaat het immers ook om het contant maken van pensioenverplichtingen.

Eventueel financieel voor- of nadeel beter gespreid over uitvoerders
De tweede reden om over te stappen op marktwaardering bij waardeoverdracht is dat voorkomen wordt dat onder het FTK-regime bepaalde fondsen structureel baten of lasten hebben bij waardeoverdracht. Immers, als bij waardeoverdracht een vaste rekenrente uitgangspunt zou blijven, terwijl de technische voorzieningen op marktwaardering berekend worden, kan er een voor- of nadeel ontstaan. Een fonds waarbij het aantal uitgaande waardeoverdrachten voor langere periode het aantal inkomende overtreft, heeft, indien bijvoorbeeld de bij de technische voorzieningen gebruikte marktrente lager is dan de bij de waardeoverdracht gebruikte rekenrente, een nadeel voor die periode: het moet meer meegeven dan het gereserveerd heeft. Door ook bij waardeoverdracht met marktwaardering te werken, wordt dit nadeel voorkomen.

Hooguit kan een klein voor- of nadeel ontstaan omdat de marktrente zich kan hebben ontwikkeld in de periode tussen de overdrachtsdatum (het moment waarop de over te dragen waarde moet worden berekend) en het moment van feitelijke overdracht van de waarde. Omdat de rente op zo’n relatief korte termijn zowel kan dalen als kan stijgen, komt het voor- of nadeel niet meer eenzijdig terecht bij de uitvoerder met een structureel inkomend of uitgaand saldo.

3. Met welke marktrente wordt gewerkt?
De te hanteren rente wordt gebaseerd op de rentetermijnstructuur die de toezichthouder publiceert in het kader van de berekening van de technische voorzieningen. Zowel de ontvangende als de overdragende uitvoerder hanteren deze rente bij hun berekeningen. Bij ministeriële regeling zal nader bepaald worden hoe de te hanteren rente exact bepaald wordt. Uitgangspunt daarbij zal zijn dat bezien wordt wat gemiddeld genomen de nog resterende looptijd van de verplichtingen is bij waardeoverdracht, bijvoorbeeld 25 jaar. De daarbij behorende rente wordt vervolgens voor alle uitvoerders in alle situaties de rekenrente. De regering is voornemens hiervoor de rente op een vooraf vastgesteld moment, bijvoorbeeld 1 januari, verplicht te stellen voor de periode van één jaar.

Overigens is evenals in de PSW de zogeheten overdrachtsdatum (de datum waarop de deelnemer aan de nieuwe pensioenregeling is gaan deelnemen) zowel het moment waarop de oude uitvoerder de waarde bepaalt van de oude pensioenaanspraken als het moment waarop de nieuwe uitvoerder de omvang van de in te kopen pensioenaanspraken moet vaststellen. Daardoor wordt voorkomen dat een deelnemer nadeel heeft van een ontwikkeling van de rente tijdens de looptijd van de procedure met betrekking tot het verzoek om waardeoverdracht.

4. Toeslagverlening en buffers blijven buiten beschouwing bij waardeoverdracht
Evenals in de PSW blijven eventuele reserveringen voor toeslagen en buffers buiten beschouwing bij waardeoverdracht. De rekenregels met betrekking tot het bepalen van de over te dragen waarde bij waardeoverdracht zijn minimumregels en hebben alleen betrekking op de nominale toezegging en de daarbij behorende technische voorzieningen.

Eventuele reserveringen voor voorwaardelijke toeslagverlening hoeven niet te worden meegegeven: het voorwaardelijke karakter van de toezegging zou daardoor verloren gaan. Er kan dan bij de nieuwe uitvoerder immers een vaste indexatie worden ingekocht. Het is niet goed te verdedigen dat op ingangsdatum pensioen de toeslagverlening voorwaardelijk is, terwijl dezelfde toeslagverlening op datum van vertrek bij een fonds onvoorwaardelijk is. Ook is er geen verplichting een deel van het eigen vermogen mee te geven. Dat zou problematisch zijn ten aanzien van verzekeraars. Immers, het eigen vermogen is in het bezit van de onderneming/aandeelhouders.

Als partijen, bijvoorbeeld fondsen, onderling wel aanvullend waarde willen overdragen, staat dit besluit hen daarbij overigens niet in de weg.

5. Karakter
Op grond van de Pensioenwet en de WVB moet een pensioenregeling gezien worden als ofwel een uitkeringsovereenkomst, ofwel een kapitaalovereenkomst, ofwel een premieovereenkomst. Premieovereenkomsten kunnen weer onderscheiden worden in diegene die na beschikbaarstelling van de premie, deze beleggen, onmiddellijk omzetten in een kapitaalovereenkomst of onmiddellijk omzetten in een uitkeringsovereenkomst. Zogeheten streefregelingen zijn nog wel mogelijk, maar dienen eveneens onderscheiden te worden naar één van de drie karakters.

Het onderscheid tussen reguliere- en niet-reguliere regelingen wordt vervangen door de karakterindeling. Bij kapitaalovereenkomsten, evenals bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd of omgezet in een kapitaalovereenkomst na beschikbaarstelling, hoeft alleen de feitelijke waarde te worden overgedragen respectievelijk de contante waarde te worden berekend op basis van de tarieven die de uitvoerder hanteert bij de technische voorzieningen. Bij alle andere overeenkomsten moet de over te dragen waarde berekend worden op basis van het standaardtarief. Als de berekende over te dragen waarde hoger is dan het gefinancierde deel, kan dit ertoe leiden dat de uitvoerder of werkgever moet bijstorten. Als de over te dragen waarde lager is, kan de uitvoerder of werkgever geld behouden respectievelijk terugkrijgen.

« terug