De financiële dienstverlener inventariseert van iedere (potentiële) cliënt de volgende
kenmerken:
- zijn doelstelling(en);
- zijn kennis en ervaring ten aanzien van financiële producten;
- zijn financiële positie; en
- zijn risicobereidheid.
De kenmerken samen worden ook wel het klantprofiel genoemd. De wijze
waarop de financiële dienstverlener de verschillende elementen uit het klantprofiel
inventariseert en vastlegt is vormvrij, zolang dit klantprofiel volledig en duidelijk
is en de financiële dienstverlener deze informatie meeneemt in zijn advies.
De financiële dienstverlener bewaart het ingewonnen klantprofiel ten minste
één jaar vanaf het moment van advisering. Aan de hand van dit klantprofiel kan
de financiële dienstverlener aantonen (voor zichzelf, de cliënt of de AFM) dat het
advies passend is bij de cliënt. En omgekeerd zijn de kenmerken van het advies
te herleiden naar de relevante ingewonnen informatie van de cliënt.
Er zijn verschillende vormen van inventariseren en vastleggen van het klantprofiel.
Het kan aan de hand van bijvoorbeeld een standaard inventarisatieformulier
op papier of in een geautomatiseerd systeem. In ieder geval achterhaalt de financiële
dienstverlener de relevante informatie in een uitgebreid gesprek. Soms worden
de gegevens meteen vastgelegd in een definitieve vorm en gedurende het
adviesproces bijgewerkt. Soms worden alle aantekeningen pas aan het einde van
het adviesgesprek omgezet in de definitieve vorm van vastlegging. Van belang
hierbij is in ieder geval dat er altijd voldoende ruimte is voor de financiële dienstverlener
om het klantprofiel zo specifiek mogelijk te maken en aan te vullen of te
wijzigen in de loop van het adviesgesprek.
Het adviesproces begint ermee dat de financiële dienstverlener zich verdiept in
de cliënt. Door de cliënt vragen te stellen start de financiële dienstverlener met
de inventarisatie van het klantprofiel. De cliënt is verantwoordelijk voor het geven
van een zo compleet mogelijk antwoord. Dit klantprofiel blijft tijdens het
hele proces een belangrijke rol spelen en vormt de leidraad voor het geven van
een passend advies. Gedurende het hele adviesproces wordt het klantprofiel verder
aangevuld met nieuwe relevante gegevens van de cliënt en/of wordt de informatie
van de cliënt aangescherpt, omdat de cliënt op basis van de informatieverstrekking
van de financiële dienstverlener zijn wensen en behoeften verder
prioriteert of bijstelt. De cliënt kan bijvoorbeeld zekerheid belangrijker vinden
dan lage maandlasten of andersom. Het definitieve klantprofiel is de uiteindelijke
weergave van de specifieke gegevens, kenmerken, wensen en behoeften van
de cliënt waar het gegeven advies mede op gebaseerd is. Het samenstellen van
het klantprofiel is dus geen eenmalige activiteit aan het begin, maar vindt gedurende
het gehele adviesproces plaats.
Overigens heeft de financiële dienstverlener niet altijd met slechts één cliënt te
maken, maar zitten vaak beide partners bij de financiële dienstverlener aan tafel.
De partners hebben niet altijd dezelfde kennis, ervaring of risicobereidheid. Het is
belangrijk dat de financiële dienstverlener zich daar bij zijn inventarisatie van bewust
is en dat hij zijn advies uiteindelijk baseert op de behoeften, wensen en
kenmerken van beide cliënten, als dat relevant is voor het te adviseren product.
In de volgende paragrafen worden de vier elementen van het klantprofiel verder
toegelicht.
Doelstelling(en)
De financiële dienstverlener brengt de concrete doelstelling van de cliënt in kaart
en de termijn waarbinnen de doelstelling gerealiseerd moet worden. Vaak heeft
de cliënt meerdere doelstellingen en zijn deze niet allemaal even concreet. De financiële
dienstverlener zorgt ervoor dat hij de doelstelling(en) van de cliënt juist
heel concreet maakt. Bijvoorbeeld hoe groot het percentage is dat de cliënt wil
aflossen van zijn hypotheek, de gewenste pensioenleeftijd of het bedrag dat de
cliënt in de toekomst nodig heeft voor een ander bepaald doel.
De financiële dienstverlener kijkt dus naar de wensen en behoeften van de cliënt
en vertaalt dat onder andere naar het bedrag dat daarvoor nodig is, het zogenaamde
doelvermogen. De financiële dienstverlener beperkt zich niet alleen tot
de inventarisatie van de doelstelling als het kopen van een huis of een aanvullend
pensioen, maar vraagt de cliënt ook naar de gewenste levensstijl en belangrijke
veranderingen voor de cliënt in de toekomst. Deze kunnen de financiële behoefte
van de cliënt, maar ook bijvoorbeeld het benodigde doelvermogen of de pensioenleeftijd beïnvloeden. Verder is deze informatie ook belangrijk om te bepalen
hoe flexibel het te adviseren product moet zijn, dat wil zeggen in hoeverre het
noodzakelijk is dat het product gemakkelijk, zonder (veel) kosten aan te passen
is.
De financiële dienstverlener toetst ook of de uitleg die de cliënt krijgt over de
verschillende productsoorten er bij de cliënt toe leidt dat hij van gedachten verandert
over zijn wensen en doelstellingen. De financiële dienstverlener gaat
daarbij verder in op de samenhang tussen de doelstelling(en) van de cliënt en de
andere elementen van het klantprofiel, zoals de financiële situatie en de risicobereidheid
van de cliënt. Ook wijst hij de cliënt erop als zijn doelstellingen met elkaar
conflicteren. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het volledig willen aflossen van
de hypotheek en tegelijkertijd lage maandlasten willen hebben.
Bij het inventariseren van de doelstelling(en) van de cliënt staat de financiële
dienstverlener ook stil bij de soort dienstverlening waar de cliënt behoefte aan
heeft. Hoe wil de cliënt omgaan met toekomstige veranderingen in zijn situatie
en/of het af te sluiten financiële product? Wil de cliënt zelf actief het financiële
product beheren? De meeste cliënten kunnen zelf niet (goed) inschatten waar zij
behoefte aan hebben en welke risico’s bepaalde vormen van dienstverlening met
zich meebrengen. De financiële dienstverlener zorgt er dus ook voor dat hij de
verschillende vormen van dienstverlening uitlegt aan de cliënt en zelf ook aangeeft
welke vorm hij het meest geschikt vindt voor de cliënt.
Kennis en ervaring
De financiële dienstverlener inventariseert de kennis en ervaring van de cliënt
ten aanzien van de werking en de risico’s van verschillende financiële producten.
De financiële dienstverlener vraagt niet alleen of de cliënt kennis en ervaring
heeft met alle mogelijk relevante specifieke producten. Hij controleert ook hoe
groot die kennis is door vragen te stellen over de verschillende producten, te vragen
welke ervaring de cliënt heeft en hoe lang de cliënt al ervaring heeft. Hij controleert
of de cliënt voldoende weet van de risico’s die bij de verschillende producten
horen en deze risico’s ook begrijpt. Op basis van de informatie over de
kennis en ervaring van de cliënt moet de financiële dienstverlener bij de informatieverstrekking
meer of minder uitgebreid ingaan op de verschillende financiële
producten. Ook zal hij op basis van de informatie over de kennis en ervaring van
de cliënt met betrekking tot beleggen meer of minder tijd moeten besteden aan
het inventariseren van de risicobereidheid van de cliënt. De financiële dienstverlener
stemt dus zijn inventarisatie en informatie af op de kennis en ervaring van
de cliënt.
Financiële positie
Een financieel product kan niet worden geadviseerd zonder de huidige en toekomstige financiële positie van de cliënt in kaart te brengen. Van belang voor de
financiële positie zijn bijvoorbeeld het inkomen van de cliënt en eventuele partner,
het vermogen en de schulden, eventuele alimentatieverplichtingen en de
ruimte die de cliënt heeft om de verplichtingen van een financieel product te
kunnen betalen. Hiervoor brengt de financiële dienstverlener ook de uitgaven van
de cliënt in kaart, zowel zijn vaste lasten als zijn uitgavenpatroon. Daarnaast
brengt de financiële dienstverlener de toekomstige financiële positie van de cliënt
in kaart.
De financiële dienstverlener inventariseert de financiële positie van de cliënt op
het moment van afsluiten van het product, gedurende de looptijd en op het moment
dat de doelstelling moet worden gehaald. De financiële positie gedurende
de looptijd is van belang, omdat de financiële dienstverlener wil weten of de cliënt
bijvoorbeeld de premie of andere verplichtingen van een financieel product
kan blijven betalen. De financiële positie aan het einde van de looptijd is bijvoorbeeld
belangrijk als de cliënt tegen die tijd met pensioen is of gaat. Of wanneer
een inkomen wegvalt omdat één van de partners minder gaat werken. Of wanneer
de financiële positie van de cliënt niet veel zal veranderen, maar hij mogelijk
wel (grote) financiële risico’s en verplichtingen aangaat. Het is hierbij ook belangrijk
om rekening te houden met de inflatie. De volgende gegevens kunnen bijvoorbeeld
relevant zijn: uitkeringen of vermogensopbouw uit afgesloten en/of
geopende financiële producten (levensverzekering, spaardeposito’s etc.), pensioenvoorziening,
verwachte erfenis en (verwachte) gezinssituatie.
Vaak spreken cliënten zichzelf tegen als het gaat om de risicobereidheid. Daarom
is het van belang om de risicobereidheid in minimaal twee stappen te bepalen.
– Stap 1: Is de cliënt überhaupt bereid risico te lopen en kan dit, financieel gezien,
ook?
– Stap 2: Als de cliënt risico wil en kan lopen, hoeveel risico wil de cliënt lopen?
Het is belangrijk om de mate van risicobereidheid van de cliënt door middel van
meerdere vragen te achterhalen. Op deze manier krijgt de financiële dienstverlener
eventuele tegenstrijdige verwachtingen over risico van de cliënt boven water.
Bij risico gaat het zowel om de kans dat de cliënt (een deel van) zijn inleg verliest
als om de kans dat hij zijn doel niet haalt en de volatiliteit van de rendementen
van financiële instrumenten. Volatiliteit wil zeggen dat de rendementen van de
financiële instrumenten schommelen. Bij een hoge volatiliteit nemen de kansen
op een zeer goed, maar ook op een zeer slecht beleggingsresultaat toe.
Veel cliënten hebben ‘behoefte aan zekerheid’, maar zoeken tegelijk ook ‘een hoog
rendement en lage maandlasten’. Een dergelijk financieel product bestaat niet.
Als de financiële dienstverlener merkt dat de cliënt geen eenduidig beeld laat
zien, dan bespreekt hij verschillende scenario’s waarin meer of minder risico
wordt gelopen. Hij vraagt net zo lang door tot hij een eenduidig beeld heeft van
de (mate van) risicobereidheid van de cliënt. Hij gebruikt hierbij bijvoorbeeld scenario’s
die het volgende laten zien. Hoe de mate van risico en het verwachte rendement
zich tot elkaar verhouden en welke gevolgen dit heeft voor de maandlasten
en de groei van het doelvermogen van de cliënt. Hiermee maakt de financiële
dienstverlener de risico’s concreet.
Lage maandlasten zijn voor veel cliënten heel aantrekkelijk, omdat ze dit direct in
hun portemonnee merken. Lage maandlasten zijn voor veel cliënten dan ook een
belangrijke doelstelling, waaraan dikwijls veel prioriteit wordt gegeven bij de advisering.
De financiële dienstverlener wijst de cliënt er dan wel op, dat de cliënt
aan het einde van de looptijd een groot risico loopt. En dat hij mogelijk het verschil
tussen het gewenste doelvermogen en het uiteindelijk opgebouwde vermogen
moet kunnen overbruggen.
Het kan zijn dat de wens voor lage maandlasten na de uitleg door de financiële
dienstverlener minder prioriteit krijgt bij de cliënt, waardoor de financiële dienstverlener
het klantprofiel aanpast. De financiële dienstverlener controleert daarbij
altijd of de informatie die hij aan de cliënt heeft verstrekt correct en duidelijk is
voor de cliënt en in hoeverre de cliënt zich daadwerkelijk bewust is van de gevolgen
die bepaalde producten kunnen hebben voor zijn wensen, behoeften en (financiële)
situatie.
Inventariseren risicobereidheid
De financiële dienstverlener inventariseert onder meer de risicobereidheid van de
cliënt ten aanzien van zijn eigen vermogen, het kapitaal dat hij nodig heeft voor
zijn doelstelling (doelvermogen) en de maandlasten. Daarnaast inventariseert hij
ook de risicobereidheid van de cliënt bij bepaalde situaties zoals pensionering,
arbeidsongeschiktheid en overlijden. Hier gaan we alleen in op de risicobereidheid
van de cliënt ten aanzien van de opbouw van het doelvermogen.
Het inventariseren van de risicobereidheid van de cliënt gebeurt in twee stappen.
De tweede stap, de inventarisatie van de mate van risicobereidheid, vindt alleen
plaats als de cliënt in de eerste stap heeft aangegeven bereid te zijn risico te willen
lopen en dit risico financieel gezien ook kan lopen.
Stap 1: Wil en kan de cliënt risico lopen?
Als de cliënt heeft aangegeven dat hij wel risico wil lopen ten aanzien van het
doelvermogen dat hij nodig heeft voor zijn doelstelling(en) dan controleert de
financiële dienstverlener eerst of de cliënt wel risico kan lopen, gezien de financiële positie van de cliënt nu en in de toekomst. Hij bespreekt met de cliënt een
aantal scenario’s waarbij het doelvermogen in meer of mindere mate niet wordt
gehaald. En hij bespreekt welke gevolgen dat heeft voor de verwachte financiële
situatie van de cliënt op dat moment en voor zijn doelstelling(en). Hij betrekt
daarbij de al geïnventariseerde informatie over de financiële situatie van de cliënt
in de toekomst en de aanvullende informatie die naar boven komt bij het
bespreken van de scenario’s.
De centrale vraag is in ieder geval of de cliënt een eventueel tekort in het uiteindelijk
opgebouwde vermogen kan compenseren. Als de cliënt het doelvermogen
nodig heeft voor een onzekere uitgave of bijvoorbeeld als extraatje boven op een
al voldoende pensioen, dan is het waarschijnlijk minder ernstig als het doelvermogen
niet wordt gehaald. De cliënt kan dan zijn plannen eventueel bijstellen.
Als de cliënt het doelvermogen nodig heeft voor bijvoorbeeld het aflossen van de
hypotheek of een consumptief krediet, dan kan het niet halen van het doelvermogen
ernstige financiële gevolgen hebben:
- kan de cliënt de maandlasten van een (nieuwe) lening betalen als er een
restschuld overblijft? Ook als zijn inkomen minder is?
- kan de cliënt een eventueel tekort op een andere manier aanvullen? Zo ja,
welk bedrag kan de cliënt dan aanvullen en hoe zeker is dat?
Op basis van de berekeningen van verschillende scenario’s, aanvullende informatie
over de cliënt, eventueel bijgestelde wensen, en meer in het bijzonder het
doelvermogen, bepaalt de financiële dienstverlener of de cliënt ook daadwerkelijk
financieel risico kan lopen nu en in de toekomst.
Stap 2 : De mate van risicobereidheid
Als de financiële dienstverlener heeft vastgesteld dat de cliënt risico wil en kan
lopen, dan gaat de financiële dienstverlener dieper in op de mate waarin de cliënt
risico wil lopen. Hij stelt daarbij minimaal vragen over:
- de beleggingshorizon van de cliënt;
- de afhankelijkheid van de cliënt van het doelvermogen (het antwoord komt uit
de analyse in stap 1);
- de kennis en ervaring van de cliënt met beleggingsproducten; en
- het risico dat de cliënt wil lopen met betrekking tot fluctuaties in het rendement.
De beleggingshorizon is belangrijk voor het bepalen van de mate van risicobereidheid,
omdat de risico’s van beleggen minder worden als er over een lange termijn
wordt belegd. Voor veel financiële producten betekent dit dat er minimaal
10 jaar moet worden belegd, terwijl veel financiële producten gemiddeld minder
dan 10 jaar lopen.
Meestal wordt voor het inventariseren van de mate van risicobereidheid van de
cliënt een aparte lijst met vragen gebruikt, ook wel het risicoprofiel of beleggersprofiel
genoemd. Als de financiële dienstverlener gebruik maakt van zo’n vragenlijst,
dan is aan de antwoorden op die vragen vaak een puntenscore verbonden.
Die puntenscore geeft opgeteld de mate van risicobereidheid van de cliënt
aan en leidt tot een specifiek beleggersprofiel, van (zeer) defensief tot en met
(zeer) offensief. De inhoud van de beleggersprofielen van de verschillende financiële
dienstverleners verschilt onderling sterk in de onderwerpen en de hoeveelheid
en diepgang van de gestelde vragen.
Het is van belang dat de vragen van zo’n beleggersprofiel eenduidig, neutraal en
begrijpelijk zijn geformuleerd. Verder moeten (de punten van) de antwoorden op
zo’n manier worden gewogen dat rekening wordt gehouden met de beleggingshorizon,
de afhankelijkheid van het doelvermogen, de kennis en ervaring van de
cliënt en het risico dat de cliënt wil lopen met betrekking tot de fluctuaties in
rendement. Om een eenduidig beeld te krijgen van het risico dat de cliënt wil lopen
met betrekking tot de fluctuaties in rendement worden over het algemeen
meerdere vragen gesteld of stellingen voorgelegd die betrekking hebben op:
- de inschatting door de cliënt van de kansen en risico’s van beleggen in aandelen;
- de spreiding in het rendement op het vermogen dat de cliënt maximaal acceptabel
vindt in een jaar;
- het belang dat een cliënt hecht aan de kans op hoge rendementen in verhouding
tot de daarbijbehorende kans op een waardedaling van zijn beleggingen.
Het is voor de cliënt lastig om op basis van de vragen altijd het juiste antwoord te
geven. Vooral bij de twee laatstgenoemde vragen. Het kan helpen om een aantal
situaties te schetsen waarin de beleggingen van de cliënt dalen en de reactie van
de cliënt daarop mee te nemen bij de beantwoording.
Vaak worden ook een aantal scenario’s voorgelegd waarin de rendementen van
verschillende fondsen over een bepaalde periode zijn te zien. De cliënt moet dan
kiezen welk rendementsverloop het beste aansluit bij zijn wensen. Het gaat dan
om bijvoorbeeld een grillig rendementsverloop met hoge pieken en dalen of een
stabiel koersverloop met lage, maar wel positieve, rendementen.
Uit de antwoorden die de cliënt geeft bij het inventariseren van de risicobereidheid
kan blijken dat de cliënt eigenlijk een dermate defensief profiel heeft, dat
sparen of een ander garantieproduct eigenlijk veel beter past bij de wensen en
kenmerken van de cliënt. Sommige financiële dienstverleners houden hier uitdrukkelijk
rekening mee bij het bepalen van de mate van risicobereidheid en/of in
de score van het beleggersprofiel dat ze gebruiken. Bij een bepaald aantal punten
krijgt de cliënt dan geen profiel toegekend, maar wordt aangegeven dat sparen
beter past bij de gegevens, kenmerken, wensen en behoeften van de cliënt.
Beleggersprofielen van aanbieders
Er zijn aanbieders die zelf een beleggersprofiel hebben opgesteld waar de financiële
dienstverlener gebruik van kan maken om de mate van risicobereidheid van
de cliënt te inventariseren. Soms is er meteen een bijbehorende verdeling over
verschillende beleggingsklassen (beleggingsmix) of zijn er beleggingsfondsen
gekoppeld aan de uitkomsten. Soms is het beleggersprofiel opgenomen in de offertesoftware,
waar het optioneel of verplicht moet worden ingevuld, waarna alleen
de bijbehorende beleggingsfondsen nog kunnen worden geselecteerd.
Het beleggersprofiel wordt door de meeste aanbieders vrijblijvend als hulpmiddel
ter beschikking gesteld aan financiële dienstverleners. Het doel van het beleggersprofiel
is om de financiële dienstverlener te ondersteunen bij het maken
van een keuze voor passende beleggingsfondsen bij de specifieke beleggingsverzekering
van de aanbieder. Ook worden de beleggersprofielen beschikbaar gesteld
om commerciële redenen: een (in de ogen van de financiële dienstverlener)
goed of handig profiel zorgt ervoor dat de financiële dienstverlener sneller producten
afsluit bij de betreffende aanbieder. Enkele aanbieders stellen het gebruik
van hun beleggersprofiel verplicht als hun product wordt geadviseerd.
Op een door de aanbieder beschikbaar gesteld beleggersprofiel staat aangegeven
dat de aanbieder niet adviseert. Als het beleggersprofiel in de offertesoftware
is opgenomen ontbreekt die opmerking vaak. Voor de cliënt, maar ook voor
de financiële dienstverlener, blijft het toch altijd onduidelijk wie nu verantwoordelijk
is voor de uitkomsten van dat beleggersprofiel. Heeft de financiële dienstverlener
nu het advies gegeven voor het profiel of de aanbieder? Of heeft de cliënt
het zelf bepaald op basis van de score die wordt gebruikt? En wat als de
uitkomsten niet kloppen? Deze door de aanbieder ter beschikking gestelde beleggersprofielen
zorgen in ieder geval voor veel verwarring.
Niet alle financiële dienstverleners maken gebruik van de beleggersprofielen die
ter beschikking worden gesteld door de aanbieders. Er zijn ook financiële dienstverleners,
die een eigen beleggersprofiel gebruiken of een andere manier hebben
om de mate van risicobereidheid vast te stellen. Uit het onderzoek van de AFM
blijkt wel dat financiële dienstverleners veelvuldig gebruik maken van de door
aanbieders opgestelde beleggersprofielen, of ze nu verplicht zijn of niet. Veel financiële
dienstverleners denken dat ze het beleggersprofiel van een aanbieder
wel moeten gebruiken, omdat zij niet mogen adviseren over beleggingsfondsen
of beleggingen en dit geen onderdeel is van het adviesproces. Het adviesproces
houdt volgens deze financiële aanbieders op na het advies voor de beleggingsverzekering
of beleggingsrekening alleen. Dit is onjuist. De financiële dienstverlener
is verantwoordelijk voor het adviseren van de cliënt over zowel het financiële product als de eventuele belegging in een fonds of financiële instrumenten. Andere
financiële dienstverleners gebruiken deze beleggersprofielen, omdat ze zelf
te weinig kennis hebben van beleggen.
|