Relatie met deelnemers

Keuzerecht/uitruil
In de Pensioenwet zijn diverse keuzemogelijkheden opgenomen, zoals
Naast het recht om partnerpensioen uit te ruilen tegen ouderdomspensioen bestaat ook het recht op de omgekeerde uitruil.

De Pensioenwet laat daarnaast andere keuzemogelijkheden toe, zoals het vervroegen of uitstellen van het ouderdomspensioen of om te kiezen voor de hoog-laagvariant. Dat geldt zowel voor de basispensioenregeling als voor vrijwillige regelingen. Natuurlijk moet voor elke keuzemogelijkheid een ruilvoet of opbouwkeuzevoet worden vastgesteld. Hoe meer keuzemogelijkheden er zijn, des te meer voeten moeten worden bepaald. Zo kan een regeling bijvoorbeeld voorzien in een ruilvoet voor uitstel of vervroeging en een ruilvoet voor het omruilen van een ouderdoms- in een partnerpensioen.

Bij de hoog-laagvariant schrijft de wet een bandbreedte voor van 100:75. Voorzover bij een flexibele pensioenleeftijd sprake is van vervroeging, hoeft bij het toetsen van de hoog-laaggrenzen tot de AOW-leeftijd geen rekening te worden gehouden met het deel van het pensioen dat vervroegd wordt ter grootte van de ontbrekende AOW-uitkering. Daarbij mag een bedrag ter hoogte van tweemaal de enkele AOW voor een gehuwde buiten beschouwing worden gelaten.

Bij alle keuzemogelijkheden geldt dat de pensioenuitvoerder moet voldoen aan de eisen van sekseneutraliteit en collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

In zijn algemeenheid geldt, dat voor het gebruikmaken van een vorm van uitruil de toestemming vereist is van de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen, indien de hoogte daarvan door de uitruilkeuze wordt verlaagd.

Voor uitkerings- en kapitaalovereenkomsten gelden deze regels voor pensioenaanspraken, die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2002, en voor premieovereenkomsten wordt als begindatum 1 januari 2005 gehanteerd.
« terug

Zie ook: