|
|
|
|
|
Indien een pensioenregeling voorziet in de opbouw van een ouderdomspensioen
en een partnerpensioen, moet daarin de mogelijkheid worden
geboden om met betrekking tot perioden vanaf 1 januari 2002 in plaats
van een partnerpensioen te kiezen voor één van de volgende wijzigingen
van het ouderdomspensioen:
a. | een hoger ouderdomspensioen;
| b. | een eerder ingaand ouderdomspensioen; of
| c. | een hoger en eerder ingaand ouderdomspensioen.
|
Uit de zinsnede ‘indien een pensioenregeling voorziet in de opbouw van
een ouderdomspensioen’ blijkt dat het partnerpensioen op risicobasis niet
onder deze uitruilbepaling valt.
Het recht op uitruil heeft alleen betrekking op aanspraken die vanaf
1 januari 2002 zijn opgebouwd en geldt voor alle soorten pensioenregelingen,
dus ook voor beschikbare premieregelingen. De Pensioenwet houdt
deze datum aan, omdat toen artikel 2b PSW in werking is getreden. Sommige
reglementen voorzagen voor deze datum al in de keuzemogelijkheid.
Aan de mogelijkheid om aanspraken op basis van deze reglementen uit te
ruilen wordt niet getornd.
Het recht op uitruil is niet van toepassing op de aanspraak van de gewezen
partner. De deelnemer kan over dat bijzondere partnerpensioen niet
beschikken, omdat het een aanspraak van de gewezen partner is geworden.
Wel heeft de deelnemer het recht tot uitruil bij vrijwillige pensioenregelingen,
althans als de vrijwillige pensioenregeling voorziet in de combinatie
van ouderdoms- en partnerpensioen. Het is niet toegestaan om het
in een vrijwillige pensioenregeling opgenomen partnerpensioen uit te ruilen
met een ouderdomspensioen die in de basisregeling is opgenomen.
Van uitruil kan dus alleen sprake zijn, wanneer ouderdoms- en partnerpensioen
in dezelfde basispensioenregeling of in dezelfde vrijwillige
pensioenregeling zitten.
Ook op deze vorm van uitruil gelden de eisen van sekseneutraliteit en collectieve
actuariële gelijkwaardigheid.
Ook als de pensioenovereenkomst niet in de mogelijkheid van uitruil voorziet,
kan de (gewezen) deelnemer daar toch aanspraak op maken. De Pensioenwet
geeft hem die mogelijkheid door de bepaling ‘indien er in de pensioenovereenkomst
geen recht op keuzemogelijkheid is opgenomen, heeft
de deelnemer of de gewezen deelnemer het recht om te kiezen voor één
van deze mogelijkheden’.
|
|
|
|