|
|
|
1.Een pensioenfonds richt zijn organisatie zodanig in dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt.
2.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. De regels hebben in ieder geval betrekking op:
a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s;
b. integriteit;
c. de soliditeit van het pensioenfonds, waaronder wordt verstaan:
1°. het beheersen van financiële risico’s; en
2°. het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten;
d. het beheersen van de financiële positie over de lange termijn door periodiek een continuïteitsanalyse te maken.
| |
In onderdeel 37 van de nota Hoofdlijnen FTK is aangegeven dat uit de
verzekeringswetgeving het uitgangspunt zal worden toegevoegd dat een
pensioenfonds zorg draagt voor een goede administratieve organisatie en
voor adequate interne controleprocedures en dat de toezichthouder daarvoor
aanbevelingen en algemene richtlijnen kan geven. Daarbij zal
gebruik worden gemaakt van de nog te vormen inzichten in de internationale
discussie op dit terrein (Basel II en Solvency II).
De formulering van dit artikel is nieuw en grotendeels gebaseerd op
artikel 2:45, eerste en tweede lid, van het wetsvoorstel Wft.
Centraal in artikel 131 staan de begrippen beheerste en integere bedrijfsvoering.
Het artikel vervangt de in het wetsvoorstel ter implementatie van
richtlijn 2003/41/EG voorgestelde tekst voor artikel 9c, tweede lid, van de
PSWmet de daarin gehanteerde formulering inzake de goede administratieve
en boekhoudkundige procedures en adequate controlemechanismen
(Kamerstukken II, 2004/05, 30 104). In artikel 2:45 van het wetsvoorstel Wft
is voor een andere formulering dan «de goede administratieve en boekhoudkundige
procedures en adequate controlemechanismen» gekozen
om onderscheid te maken tussen dit begrip en het gelijkluidende, maar
qua strekking beperktere, begrip AO/IC zoals dat bijvoorbeeld door
accountants in het kader van de jaarrekeningcontrole wordt gebezigd. In
plaats daarvan wordt voorgesteld het begrip «bedrijfsvoering» te
hanteren.
Het is van belang dat het pensioenfonds zelf een analyse maakt van de
risico’s en daarnaar zijn taakuitvoering inricht. Het pensioenfonds kan zelf
bepalen welke maatregelen moeten worden getroffen gelet op de risico’s
die het loopt. Een beheerste uitvoering is ook van belang voor een efficiënte
en effectieve uitvoering van het toezicht. Een beheerste uitvoering
levert betrouwbare rapportages op: het systeem van maatregelen en
procedures waarborgt de kwaliteit van de output.
Het begrip «financiële onderneming» uit het wetsvoorstel Wft is in dit
artikel vervangen door het begrip «pensioenfonds». Evenals voor verzekeraars
geldt voor pensioenfondsen op basis van Europese richtlijnen de eis
dat zij moeten beschikken over een goede administratieve en boekhoudkundige
organisatie en adequate interne controleprocedures. Dit artikel
geeft samen met artikel 95 de toezichthouder de mogelijkheid een
continuïteitstoets uit te voeren.
Tweede lid
Evenals bij verzekeraars worden op grond van het tweede lid, onderdeel
a, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met
betrekking tot de algemene aspecten van de bedrijfsvoering die zien op
het beheersen van processen en risico’s. Beheersen omvat het gehele
traject van plannen, besturen, monitoren en bijsturen van doelstellingen
en processen. Het pensioenfonds dient voor het beheersen van processen
onder meer te beschikken over een duidelijke organisatiestructuur en
heldere rapportagelijnen.
Het tweede lid, onderdeel b, bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot een aantal
integriteitsonderwerpen. Op de naleving van deze regels zal worden
toegezien door de toezichthouder.
De regels met betrekking tot integriteit zullen onder andere betrekking
hebben op het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige belangen
van het pensioenfonds en haar bestuurders, de beoordeling van de
betrouwbaarheid van personeelsleden en de behandeling en administratieve
vastlegging van incidenten. Tot die regels behoren niet de effectentypische
gedragsregels waaraan pensioenfondsen dienen te voldoen die
op de effectenmarkten optreden, zoals regels met betrekking tot het
omgaan met koersgevoelige informatie en het tegengaan van koersmanipulatie.
Het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige
belangen komt weliswaar ook terug in de effectentypische gedragsregels,
doch ziet daar slechts op situaties die zich (kunnen) voordoen wanneer het
pensioenfonds actief is op de effectenmarkten.
Het tweede lid, onderdeel c, bepaalt verder dat een pensioenfonds de
bedrijfsvoering zodanig inricht dat de soliditeit wordt gewaarborgd.
Daarbij kan worden gedacht aan procedures voor bijvoorbeeld de beheersing
van financiële risico’s en andere risico’s die de soliditeit van het
pensioenfonds kunnen aantasten. Bij financiële risico’s valt te denken aan
kredietrisico, verzekeringsrisico en liquiditeitrisico. Naast deze financiële
risico’s zijn er andere risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds
kunnen aantasten. Bijvoorbeeld juridische risico’s zoals het risico dat
ontvangen garanties of onderpand niet afdwingbaar zijn omdat de juridische
vormgeving tekortschiet of operationele risico’s. Voor de beheersing
van de hierboven aangegeven risico’s zal in de algemene maatregel van
bestuur worden opgenomen dat het pensioenfonds over een beleid dient
te beschikken ten aanzien van de risicobeheersing. Het pensioenfonds zal
daartoe risico-analyses moeten uitvoeren en zijn beleid dienen uit te
werken in organisatorische en administratieve procedures en maatregelen.
Ook zal het pensioenfonds moeten toezien op de naleving van deze
procedures en maatregelen en voorzien in een systematische meting,
bewaking, documentatie en rapportering van de gelopen risico’s.
De in het derde lid van artikel 2:45 van het wetsvoorstel Wft opgenomen
informatieverplichting van een financiële onderneming is ten aanzien van
pensioenfondsen opgenomen in artikel 168 van deze wet.
Tevens bestaat er een relatie met artikel 105 inzake de deskundigheid en
integriteit van bestuurders en (mede) beleidsbepalers.
Derde en vierde lid
De tekst van deze leden is gebaseerd op artikel 5a, eerste en tweede lid,
van de PSW. De verplichting om een gedragscode op te stellen blijft dus
bestaan. De gedragscode heeft betrekking op een specifiek deel van de
integere bedrijfsvoering.
|
|
|