Art. 168 Pensioenwet
Inlichtingenbevoegdheid toezichthouder
   1.De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.
   2.De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
   3.Voorzover de toezichthouder voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van pensioenfondsen waaraan de andere toezichthouder een vergunning heeft verleend of welke in het register is opgenomen, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 143, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de eerstgenoemde toezichthouder geen inlichtingen, dan nadat de andere toezichthouder is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de andere toezichthouder niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
   4.Van het derde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Memorie van Toelichting
Evenals in artikel 1:57a van het wetsvoorstel Wft wordt in deze wet aan de toezichthouder als bestuursorgaan de bevoegdheid tot het vorderen van inlichtingen toegekend. Dit in aanvulling op de inlichtingenbevoegdheid van artikel 5:16 van de Awb waarover de op grond van artikel 151 van deze wet door de toezichthouders aangewezen medewerkers van de toezichthouders beschikken.

Evenals in artikel 1:57a, derde lid, van het wetsvoorstel Wft is hier in het derde lid geregeld dat in beginsel alleen de vergunningverlenende toezichthouder degene is die de informatie kan opvragen.

« terug
Pensioenwet: