Memorie van Toelichting Artikel 54 Pensioenwet
Uitvoeren vrijwillige voortzetting
De mogelijkheid van een vrijwillige voortzetting is nader toegelicht in paragraaf 4.8. Daarin is ook aangegeven waarom deze bepaling zowel ten aanzien van de uitvoering door pensioenfondsen als verzekeraars geldt.

De onderhavige bepaling is gebaseerd op artikel 6 van de Regeling taakafbakening pensioenfondsen. Indien een deelnemer gebruik wil maken van de mogelijkheid om vrijwillig voort te zetten, moet die voortzetting aansluitend worden gerealiseerd. Het is niet mogelijk om eerst gewezen deelnemer te worden en dan bijvoorbeeld een half jaar later alsnog om voortzetting te verzoeken. Het eerste lid geeft een algemene maximum termijn, namelijk 3 jaar voor de voortzetting van de pensioenregeling na ontslag van een werknemer. Wanneer een werknemer bijvoorbeeld een eigen bedrijf wil starten, is gedurende een periode van maximaal drie jaar na dat ontslag ongewijzigde vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling toegestaan. In de periode dat sprake is van vrijwillige voortzetting, behoudt de deelnemer zijn status van deelnemer en wordt hij dus geen gewezen deelnemer. Het derde lid sluit voor de maximumtermijn aan bij bepaalde omstandigheden. Het gaat hierbij om de vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling in verband met ontslag dat wordt veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid van de werknemer, of indien na ontslag de werknemer een uitkering ontvangt ter vervanging van in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een individueel of collectief afgesproken regeling tussen werkgever(s) en werknemer(s). In de in het derde lid genoemde gevallen is de maximale termijn van drie jaar niet van toepassing, maar wordt de duur beperkt tot ten hoogste de duur van de arbeidsongeschiktheid of de periode waarin de uitkering wordt ontvangen. Indien er sprake is van gedeeltelijk ontslag dan is voor dit deel vrijwillige voortzetting conform het tweede lid mogelijk.

In het derde lid wordt over «deelnemer» in plaats van «gewezen deelnemer» gesproken omdat iemand die vrijwillig voortzet, deelnemer blijft.

In de Regeling taakafbakening pensioenfondsen wordt ook voorzien in een mogelijke verlenging van de termijn van de vrijwillige voortzetting wanneer de Stichting FVP middelen ter beschikking stelt. Op basis van de onderhavige wet is dat echter niet noodzakelijk omdat iemand die in aanmerking komt voor financiering door de Stichting FVP gezien wordt als een gewezen deelnemer (zie ook artikelsgewijze toelichting bij het in artikel 1 gedefinieerde begrip deelnemer). Aangezien iemand die gebruik maakt van de FVP-regeling geen deelnemer meer is, is er ook geen sprake van vrijwillige voortzetting.

De tekst opgenomen in het vierde lid is toegevoegd op 1 januari 2011.
De toelichting op lid 4:
De Fonds Voorheffing Pensioenverzekeringsregeling (FVP-regeling) was een door sociale partners op centraal niveau uitgevoerde regeling. Met de beëindiging van de FVP-regeling per 1 januari 2011 bestaat bij een aantal sectorale partners de wens een FVP-vervangende regeling aan te bieden. Dergelijke regelingen bieden werkloze werknemers de mogelijkheid de pensioenopbouw gedurende een bepaalde periode vrijwillig voort te zetten. Daarbij kunnen afspraken worden gemaakt dat een deel van de premie door het collectief (het pensioenfonds) betaald wordt. Omdat in de praktijk een deel van de werkloze werknemers binnen een halfjaar weer het werk heeft hervat, zullen de FVP-vervangende regelingen net als de FVP regeling vaak een wachttijd (van bijvoorbeeld zes maanden) hanteren.

In dit voorstel wordt geëxpliciteerd dat ook opbouw van pensioenaanspraken die uiterlijk negen maanden na einde dienstbetrekking begint vrijwillige voortzetting is. Daarbij wordt buiten twijfel gesteld dat de regeling met betrekking tot drempelperiodes of wachttijden bij aanvang van de pensioenverwerving niet van toepassing is.

Eerder kende dit artikel een aanmeldingstermijn van drie maanden. Een wettelijke aanmeldingstermijn kan bij vrijwillige regelingen die een bepaalde wachttijd kennen tot onnodige administratieve lasten leiden. Om die reden is de termijn in de wet geschrapt. Het is aan pensioenuitvoerders zelf om in de statuten of in het reglement een aanmeldingstermijn op te nemen.

« terug
Meer informatie: