Par 5.3.2 Memorie van Toelichting
Productafbakening
In het kader van de taakafbakening zijn criteria geformuleerd die waarborgen dat de traditionele wezenskenmerken van pensioenfondsen, collectiviteit en solidariteit, tot uiting komen in alle producten die pensioenfondsen aanbieden, dus zowel in de basispensioenregeling als in de vrijwillige pensioenregelingen.

Deze criteria zijn:
basispensioenregeling verplicht
Pensioenfondsen mogen niet uitsluitend vrijwillige pensioenregelingen aanbieden. Er moet altijd een (collectieve) basispensioenregeling aanwezig zijn waaraan deelneming voor alle deelnemers van het pensioenfonds in beginsel verplicht is. Vrijwillige voorzieningen bij pensioenfondsen moeten dus altijd gekoppeld zijn aan een voor de deelnemers verplichte collectieve basispensioenregeling.

solidariteitscriteria
Voor de (collectieve) basispensioenregelingen en vrijwillige pensioenregelingen van pensioenfondsen zijn vier solidariteitscriteria geformuleerd. Pensioenfondsen moeten, afhankelijk van het aangeboden pensioenproduct, aan één of meer van deze solidariteitscriteria voldoen.
Deze criteria luiden:
(1) de bijdrage van de werkgever in de premie is tenminste 10%;
(2) het fonds hanteert een doorsneepremie;
(3) de kosten van het toeslagbeleid worden door het collectief gedragen;
(4) voor een vrijwillige voorziening waarbij kapitaal wordt opgebouwd geldt dat in geval van beëindiging van de deelneming door overlijden, pensionering of ontslag, niet gevolgd door waarde-overdracht, het omgezette kapitaal wordt omgezet in een pensioenaanspraak of -recht, en dat op deze aanspraak of dit recht de voorwaarden van toepassing zijn zoals die ook gelden voor de basispensioenregeling. Uiteraard kan het beschikbare kapitaal respectievelijk de beschikbare premie alleen worden omgezet in pensioensoorten waarin de pensioenregeling voorziet. In de pensioenovereenkomst is opgenomen voor welke pensioensoorten de kapitaalregeling of premieregeling bedoeld is.

beperking van vrijwillige voortzetting tot 3 jaar
Een pensioenregeling (basispensioenregeling én vrijwillige pensioenregeling) bij een pensioenfonds mag in geval van einde deelnemerschap na ontslag gedurende maximaal 3 jaar vrijwillig worden voortgezet.
De maximumduur van 3 jaar voor vrijwillige voortzetting geldt niet voor voortzetting in geval van arbeidsongeschiktheid of voortzetting op grond van een individueel of collectief afgesproken regeling tussen werkgever en werknemer zoals afvloeiingsregelingen, wachtgeldregelingen of VUT-regelingen. De bepaling dat een vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling beperkt is tot een periode van maximaal 3 jaar geldt in dit wetsvoorstel niet alleen voor pensioenfondsen maar ook voor verzekeraars, vanuit de gedachte dat na 3 jaar het arbeidsvoorwaardelijk karakter van de pensioenregeling verdwenen is, ongeacht of de pensioenuitvoerder een pensioenfonds dan wel een verzekeraar is. Tussen pensioenfondsen en verzekeraars blijft op dit punt evenwel verschil bestaan: verzekeraars mogen wel een derdepijlerpensioen aanbieden na afloop van de vrijwillige voortzetting, en pensioenfondsen niet.

doorsneepremie
Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen moeten een doorsneepremie hanteren. Dit is geregeld in de wet Bpf 2000.

ingekocht pensioen gelijk behandelen met pensioen uit de basisregeling
Voor pensioenfondsen geldt dat de mogelijkheid van inkoop van gemiste pensioenopbouw alleen geboden mag worden indien de aanspraken die uit de inkoop voortvloeien gelijk behandeld worden aan de aanspraken op grond van de basisregeling. Inkoop over verstreken jaren wordt overigens fiscaal alleen gefacilieerd indien in die jaren sprake was van een dienstbetrekking, of een daarmee in de fiscale wetgeving gelijkgestelde situatie. Inkoop is alleen mogelijk indien de pensioenovereenkomst en het pensioenreglement voorzien in een inkoopmogelijkheid. Voor de mogelijkheid van inkoop zijn de solidariteitscriteria van toepassing zoals die gelden voor vrijwillige voorzieningen.

Pensioenfondsen met verscheidene regelingen moeten één financieel geheel vormen
Pensioenfondsen kunnen meer dan één pensioenregeling uitvoeren. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om verschillende basispensioenregelingen voor verschillende groepen deelnemers of om een combinatie van een basispensioenregeling voor alle deelnemers en een vrijwillige pensioenregeling. Voor elke pensioenregeling geldt de eis van een kostendekkende premie (zie artikel 116). Dit wetsvoorstel bepaalt dat een pensioenfonds meer dan één regeling mag uitvoeren zolang er sprake is van één financieel geheel. Dat wil zeggen dat er uiteindelijk geen afgescheiden vermogens voor de diverse basis- of aanvullende (vrijwillige) pensioenregelingen mogen bestaan. Wanneer ten aanzien van één regeling – ondanks de eis van een kostendekkende premie – een tekort ontstaat, moet uiteindelijk de mogelijkheid bestaan dat dat tekort wordt aangevuld vanuit de totale reserves van het pensioenfonds (kruissubsidiëring). Dit heeft tot gevolg dat het niet mogelijk is dat in één pensioenregeling aantasting van pensioenrechten en opgebouwde pensioenaanspraken plaatsvindt omdat voor die pensioenregeling een tekort is ontstaan, terwijl het pensioenfonds nog over voldoende middelen beschikt om die aanspraken en rechten te garanderen.

« terug