|
|
|
|
|
De SER heeft in 2000 geadviseerd om aansluiting te zoeken
bij de leeftijd van het volwassenenminimumloon, dus 23 jaar. In het eerste
concept van het ontwerp Pensioenwet werd de leeftijd gesteld op 18
jaar en die is nu definitief 21 jaar geworden, geheel ook in lijn met het
voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn ‘on the portability
of supplementary pension rights’.
Door af te stappen van het aanvankelijk
voornemen om de leeftijd op 18 jaar te stellen, kan een groot deel van de
vakantiewerkers en scholieren buiten de werking van de wet blijven. Overigens
is sprake van een maximum leeftijd; de pensioenaanspraak op eerdere
leeftijd is wat de wetgever betreft dus ook mogelijk.
De Pensioenwet schrijft voor dat het ‘verwerven van ouderdomsaanspraken
op basis van een pensioenovereenkomst uiterlijk begint op de 21-
jarige leeftijd van de werknemer of op een latere datum van indiensttreding’.
Het moet dan wel gaan om een ouderdomspensioen dat levenslang
wordt uitgekeerd. De maximum leeftijd geldt niet voor overbruggingspensioen
en prepensioen. Dit betekent, dat iedere werknemer van 21 jaar en
ouder pensioen verwerft indien zijn werkgever een pensioenregeling heeft
en de werknemer behoort tot de groep werknemers voor wie deze pensioenregeling
geldt.
Van deze regel kan worden afgeweken wanneer in de overeenkomst een
wachttijd of een drempelperiode is opgenomen.
|
|
|
|