4.3.1. Algemeen
Een nabestaandenlijfrente moet ingaan bij het overlijden van de
belastingplichtige, zijn partner of zijn gewezen partner (artikel 3.125, eerste
lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001). Uitstel van de ingangsdatum van de
nabestaandenlijfrente leidt in beginsel tot het in aanmerking nemen van
negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Er geldt een redelijke
termijn om de nabestaandenlijfrente vorm te geven en te doen ingaan (zie
paragraaf 4.7).
Geruisloze omzetting nabestaandenlijfrente in andere (uitgestelde)
lijfrente niet mogelijk
Tot en met 2000 kon voor de toepassing van de Wet IB 1964 een ingegane
nabestaandenlijfrente fiscaal geruisloos door de gerechtigde worden
omgezet in een andere (uitgestelde) lijfrente die op grond van artikel 45 van
de Wet IB 1964 was toegestaan. Met ingang van 1 januari 2001 geldt echter
het volgende. Als een lijfrente zodanig wordt gewijzigd of omgezet, dat de
lijfrente “beoordeeld vanuit de verzekeringnemer” niet voldoet aan de
voorwaarden van artikel 3.125 van de Wet IB 2001, worden negatieve
uitgaven in aanmerking genomen (artikel 3.133, tweede lid, onderdeel b,
van de Wet IB 2001). Dit brengt mee dat een nabestaandenlijfrente met
ingang van 2001 niet meer fiscaal geruisloos kan worden omgezet in
bijvoorbeeld een (uitgestelde) oudedagslijfrente ten behoeve van de
nabestaanden.
Hierop bestaat als uitzondering de situatie waarin de nabestaandenlijfrente
ontstaat als gevolg van het overlijden van de partner van de
verzekeringnemer en de verzekeringnemer ook de begunstigde van de
lijfrente is. De nabestaandenlijfrente kan dan fiscaal geruisloos worden
omgezet in een al dan niet uitgestelde (tijdelijke) oudedagslijfrente ten
behoeve van de verzekeringnemer.
Nabestaandenlijfrente bedongen tussen 1 januari 1992 en
1 januari 2001
Het voorgaande (geruisloze omzetting) geldt ook voor
nabestaandenlijfrenten die zijn bedongen met toepassing van artikel 45 van
de Wet IB 1964 en die na 1 januari 2001 worden of zijn omgezet. Artikel
3.133 Wet IB 2001 is namelijk ook van toepassing op dergelijke lijfrenten
(Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel T, eerste lid, van de Invoeringswet). Zie
voor Pré Brede Herwaarderinglijfrenten die zijn aangepast aan de Wet IB
2001 paragraaf 5.5.
Gerechtigden tot nabestaandenlijfrenten; niet-natuurlijk persoon
Gerechtigden tot nabestaandenlijfrenten kunnen alleen natuurlijke personen
zijn. In de praktijk doet zich de situatie voor dat “de erfgenamen” als
begunstigden in de polis van de nabestaandenlijfrente zijn vermeld. Op het
tijdstip van overlijden komt op grond van het testament vast te staan dat een
niet-natuurlijk persoon erfgenaam is. Het gaat bijvoorbeeld om een
algemeen nut beogende instelling.
Op dat ondeelbare tijdstip voldoet deze nabestaandenlijfrente niet langer
aan de voorwaarden van artikel 3.125, eerste lid, onderdeel b, van de Wet
IB 2001. Bij de overledene worden negatieve uitgaven in aanmerking
worden genomen (artikel 3.133, tweede lid, onderdeel b, van de Wet IB
2001).
4.3.2. Uitstel nabestaandenlijfrente tot tijdstip beëindiging Anw;
goedkeuring
In de praktijk bestaat behoefte aan een nabestaandenlijfrente waarvan de
termijnen ingaan bij het overlijden, dan wel eerst nadat een recht op een
Anw-uitkering is geëindigd. Gelet op de achtergrond van de
nabestaandenlijfrente keur ik op grond van artikel 63 van de AWR
(hardheidsclausule) goed dat een lijfrente waarvan de termijnen ingaan bij
het overlijden of nadat het recht op de Anw-uitkering is geëindigd, wordt
aangemerkt als een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet IB 2001.
Voor gerechtigden die zijn geboren vóór 1 januari 1950 is het hierbij
voldoende dat er een formele gerechtigdheid tot de Anw-uitkering bestaat,
die op enig tijdstip eindigt. De feitelijke Anw-uitkering hoeft dus niet te
worden ontvangen.
Situaties waarin gerechtheid tot een Anw-uitkering bestaat zijn de volgende:
- Een nabestaande echtgenoot/partner die is geboren vóór 1 januari 1950
kan recht hebben op een nabestaandenuitkering op grond van de Anw.
Die Anw-uitkering eindigt op het tijdstip waarop de gerechtigde 65 jaar
wordt.
- Een nabestaande echtgenoot/partner die is geboren na 1949 kan recht
hebben op een Anw-uitkering als deze een kind verzorgt dat jonger is
dan 18 jaar. De Anw-uitkering eindigt dan op het tijdstip waarop het
jongste kind 18 jaar wordt.
- Ook kan recht op een Anw-uitkering bestaan als de nabestaande
arbeidsongeschikt is op en sinds de dag van het overlijden van de
echtgenoot of partner.
- Een nabestaande kan ook recht hebben op een Anw-uitkering voor een
kind dat door het overlijden halfwees is geworden.
- Een kind dat door het overlijden ouderloos is geworden, kan zelfstandig
recht hebben op een Anw-uitkering. Deze uitkering eindigt, naar gelang
de omstandigheden, op het tijdstip waarop het kind de leeftijd van 16,
18 of 21 jaar bereikt.
- Een Anw-uitkering kan ook op andere gronden eindigen, bijvoorbeeld
als het inkomen te hoog wordt of als de nabestaande hertrouwt.
Het is niet toegestaan dat de nabestaandenlijfrente ingaat op een tijdstip
naar keuze van de nabestaande, bijvoorbeeld een tijdstip tussen het
overlijden en het tijdstip waarop de gerechtigdheid op de Anw-uitkering
eindigt. Wel mag de nabestaandenlijfrente ingaan op het tijdstip waarop de
Anw-gerechtigdheid daadwerkelijk is geëindigd. Hierbij is niet van belang
door welke oorzaak de Anw-gerechtigdheid is geëindigd.
Goedkeuringen in verband met verzekeringstechnische aspecten
Mede in verband met verzekeringstechnische aspecten keur ik op grond van
artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) in aanvulling op de
bovenvermelde goedkeuring het volgende goed:
- Een nabestaandenlijfrente voor de echtgenoot/partner kan op grond van
de polis ingaan op het tijdstip waarop het jongste kind 18 jaar wordt, in
plaats van een eventueel eerder tijdstip waarop de Anw-uitkering eindigt
(halfwezenuitkering).
- Een nabestaandenlijfrente voor nabestaande echtgenoten/partners die
zijn geboren vóór 1950 en die tot de 65-jarige leeftijd Anw-gerechtigd
zijn, kan op grond van de polis ingaan op 65-jarige leeftijd, ondanks een
mogelijk eerder einde van de Anw-uitkering.
- Een nabestaandenlijfrente voor een kind dat door het overlijden
ouderloos wordt (volle wezenuitkering), kan op grond van de polis
ingaan op het tijdstip waarop het kind 21 jaar wordt, in plaats van een
eventueel eerder tijdstip waarop de Anw-uitkering eindigt.
|