|
|
|
1.De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de geschiktheid en vakbekwaamheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:11, tweede en derde lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 4:13, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur; en
e. artikel 4:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering.
2.De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en derde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
|
|
|
In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald dat de AFM aan de
aanvrager een vergunning zal verlenen voor het optreden als gevolmachtigde
of ondergevolmachtigde agent indien de aanvrager aantoont dat
aan de vergunningeisen als genoemd in de onderdelen a tot en met e zal
worden voldaan. Het betreft eisen die preventief worden getoetst, dat wil
zeggen voordat de financiële onderneming de markt betreedt. Hiermee
wordt ten opzichte van de huidige wetten in de vergunningeisen geen
materiële wijziging aangebracht. Dit artikel komt in de plaats van artikel
11, eerste lid, van de Wfd.
Met de zinsnede «zal worden voldaan» wordt onderkend dat op het
moment van vergunningverlening nog niet aan (sommige) vergunningeisen
voldaan zal kunnen zijn, bijvoorbeeld omdat de financiële onderneming
nog in de oprichtingsfase zit. Dit neemt niet weg dat preventief
getoetst kan worden dat binnen korte tijd na de vergunningverlening aan
deze eisen «zal» worden voldaan. Met deze formulering wordt recht
gedaan aan het feit dat bij de vergunningverlening moet worden
«vooruitgekeken» naar de bedrijfsuitoefening – en dus alle aspecten
daarbij moeten worden beoordeeld, ook degene waaraan nog niet kan
worden voldaan – terwijl anderzijds onderscheid blijft bestaan tussen de
vergunningeisen en de lopendtoezichteisen uit het Deel Gedragstoezicht
financiële ondernemingen.
Voor de artikelsgewijze toelichting op het eerste lid, eerste volzin,
aanhef en onderdelen a tot en met e, wordt verwezen naar de toelichting
op de betreffende artikelen van deze nota van toelichting.
De tweede volzin wordt voorgesteld om te bepalen dat in de algemene
maatregel van bestuur die uitwerking geeft aan de eisen die in het eerste
lid worden genoemd, wordt geregeld welke ingevolge de wet geregelde
eisen ook vergunningeis zijn.
In het tweede lid wordt bepaald dat de aanvrager bij zijn vergunningaanvraag
aan de AFM de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
te bepalen gegevens moet overleggen. De gegevens hebben betrekking
op de vergunningeisen die zijn opgenomen in het eerste lid van dit artikel.
Uit het overleggen van de gegevens zal moeten blijken of de aanvrager
naar het oordeel van de AFM in voldoende mate zal voldoen aan de
vergunningeisen uit het eerste lid van dit artikel.
In het derde lid wordt de in artikel 18 van de Wfd bepaalde bevoegdheid
om ontheffingen te verlenen van de in het eerste lid geregelde verplichting
om bij vergunningverlening aan te tonen dat aan bepaalde eisen
wordt voldaan, zogenaamde lichte ontheffingen, overgenomen. Bij lichte
ontheffingen gaat het om ontheffingen van een voorschrift, niet zijnde een
verbod, waaraan een financiële onderneming (of een andere normadressaat),
gelet op de bijzondere omstandigheden van die persoon, redelijkerwijs
niet kan voldoen en wel op een andere wijze kan voldoen aan de
doeleinden die de wetgever met het geven van dat voorschrift beoogt te
bereiken. Voor die bijzondere omstandigheden, die voor de wetgever
onvoorzienbaar zijn, maar waarvan het wenselijk is om er aan tegemoet te
komen, kan de financiële onderneming een lichte ontheffing krijgen. Door
de woorden «geheel of gedeeltelijk» op te nemen in de bepaling kan de
ontheffing beperkt worden tot een of meer van de in het eerste lid
bedoelde eisen.
|
|
|