Artikel 4:9 Wft
1.Het dagelijks beleid van een beheerder, beleggingsmaatschappij, beleggingsonderneming, bewaarder, financiëledienstverlener of pensioenbewaarder wordt bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming. Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.

2.Een financiëledienstverlener draagt zorg voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en van andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddelen betreft, cliënten. Hiertoe beschikt in ieder geval een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden van de financiële onderneming over voldoende vakbekwaamheid dat de kwaliteit van de financiële diensten aan de consument onderscheidenlijk de cliënt kan worden gewaarborgd.

3.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vakbekwaamheid van de personen, bedoeld in het tweede lid. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister volgens daarbij te stellen regels exameninstituten erkent die bevoegd zijn tot het afgeven van diploma’s en certificaten waarmee de vakbekwaamheid wordt aangetoond en instituten voor permanente educatie erkent die bevoegd zijn tot het afgeven van certificaten waarmee de vakbekwaamheid wordt aangetoond. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot het toezicht op de naleving van die regels.

4.De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het tweede lid en het op grond van het derde lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

5.Indien het dagelijks beleid van een multilaterale handelsfaciliteit die wordt geëxploiteerd door een marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, wordt bepaald door dezelfde personen als degenen die het dagelijks beleid van de door de marktexploitant geëxploiteerde gereglementeerde markt bepalen, worden die personen geacht te voldoen aan het eerste lid.

Memorie van Toelichting
Met de introductie van een geschiktheidseis wordt beoogd aan te sluiten bij de ontwikkelingen in de maatschappij en in de praktijk waarbij steeds hogere eisen worden gesteld aan de deskundigheid van de dagelijks beleidsbepalers en commissarissen van financiële ondernemingen en trustkantoren. Het begrip “deskundig” omvat niet alleen de kennis en ervaring waarover de hiervoor bedoelde personen dienen te beschikken maar stelt tevens eisen aan de vaardigheden en het professionele gedrag van die personen. Deze elementen vallen reeds onder de ruime betekenis die in de bestaande toetsingpraktijk aan het begrip “deskundig” wordt toegekend. Er zijn situaties denkbaar waarbij een persoon over gedegen kennis beschikt maar zich niet professioneel gedraagt omdat hij bijvoorbeeld slecht bereikbaar is of onvoldoende beschikbare tijd heeft vanwege veel nevenfuncties en daardoor niet in staat is zijn functie van beleidsbepaler of commissaris op een adequate wijze uit te oefenen. In dergelijke situaties is het oordeel “niet geschikt” beter op zijn plaats dan “niet deskundig”. Ten slotte geeft het (nieuwe) begrip “geschikt” beter weer dat de samenstelling van het beleidbepalende of toezichthoudende orgaan waarvan de getoetste persoon onderdeel uitmaakt of beoogt onderdeel van uit te gaan maken een element is dat de toezichthouder in aanmerking neemt bij de toetsing van die persoon. De individuele kennis en vaardigheden van de getoetste persoon worden dan ook altijd bezien in samenhang met de kennis en vaardigheden van de andere “zittende” leden van het betrokken beleidbepalende of toezichthoudende orgaan.

Zorgplicht vakbekwaamheid medewerkers
Het tweede lid bevat een zorgplicht voor een financiëledienstverlener, financiële instelling met verklaring van ondertoezichtstelling, kredietinstelling en verzekeraar met betrekking tot de inhoudelijke vakbekwaamheid van werknemers, maar bijvoorbeeld ook van uitzendkrachten en gedetacheerden die werkzaam zijn bij de financiële onderneming of van verbonden bemiddelaars. In het tweede lid is uitdrukkelijk bepaald dat de eis zich beperkt tot de vakbekwaamheid van personen die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten of, in het geval van verzekeringen, cliënten. De verplichting wordt overgenomen uit artikel 27, tweede lid, in samenhang met artikel 6 van de Wfd. Zie voor een toelichting op de uitbreiding van de reikwijdte tot cliënten bij advies over financiële instrumenten de toelichting op het begrip «adviseren» in artikel 1:1.
Voorgesteld wordt om de bestaande reikwijdte van verplichting te handhaven. Deze verplichting geldt op grond van artikel 27, tweede lid, van de Wfd alleen voor financiëledienstverleners, financiële instellingen, kredietinstellingen en verzekeraars. De Wte 1995 en het Bte 1995 kennen een dergelijke verplichting niet en deze specifieke verplichting is niet opgenomen in de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten.

Zoals in paragraaf 6.2 van het algemeen deel van de toelichting op deze nota van wijziging is aangegeven, worden wijzigingen in de regelgeving voor beleggingsdiensten alleen doorgevoerd indien aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan: de wijziging (a) draagt bij aan de harmonisatie met de regels die voor andere financiële diensten gelden en (b) is consistent met de nieuwe richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten. Daarom wordt voorgesteld om deze verplichting niet te laten gelden voor beleggingsondernemingen. Ook onder de Wtb bestaat een dergelijke verplichting niet. Clearinginstellingen bedienen alleen professionelen zodat het uit oogpunt van bescherming niet nodig is om te eisen dat medewerkers deskundig zijn.

Deskundigheid klantmedewerkers
De deskundigheid van de medewerkers, bedoeld in het tweede lid, kan op verschillende wijzen worden georganiseerd. Zo kunnen personen zelf deskundig zijn op een bepaald werkterrein. Kennis kan echter ook toegankelijk worden gemaakt door deze in een computersysteem of handleiding te vatten. Wordt voor dit laatste gekozen, dan dienen de instructies zo te zijn geformuleerd en gerangschikt, dat de gebruiker ze ook daadwerkelijk kan opvolgen. Wat dient te worden verstaan onder een «zodanig aantal feitelijk leidinggevenden» is onder meer afhankelijk van de omvang van de financiële onderneming. Voorop staat dat de kwaliteit van de financiële dienstverlening moet kunnen worden gewaarborgd. Op grond van het vierde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over deze deskundigheid van de medewerkers en de wijze waarop die deskundigheid wordt aangetoond. De personen in het tweede lid zijn in ieder geval deskundig indien zij beschikken over een voor hen relevant diploma dat is afgegeven door een door de Minister van Financiën erkend exameninstituut. De erkenning van exameninstituten en het toezicht op exameninstituten wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld.

Ten slotte wordt er op gewezen dat, evenals onder de Wfd, geen deskundigheidseisen zullen worden gesteld aan financiële dienstverlening met betrekking tot sparen en betalen.
Nadere toelichting
In het tweede lid van artikel 4:9 wordt artikel 27, tweede lid, van de Wfd overgenomen. In dit lid is de zorgplicht opgenomen voor financiëledienstverleners met betrekking tot de vakinhoudelijke bekwaamheid van hun werknemers of andere natuurlijke personen die onder hun verantwoorde lijkheid financiële diensten verlenen, zoals uitzendkrachten en gedetacheerden. De wijziging van «financiëledienstverlener, financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft, kredietinstelling of verzekeraar» in «financiëledienstverlener» hangt samen met de gewijzigde definitie van financiëledienstverlener. De reikwijdte van artikel 27, tweede lid, van de Wfd blijft hiermee gehandhaafd (zie ook Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, blz. 498). Daarnaast is «ieder ander» vervangen door «andere natuurlijke personen». Hiermee is geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van artikel 27, tweede lid, van de Wfd beoogd. Evenals voor het verlenen van financiële diensten met betrekking tot verzekeringen wordt in het tweede lid geëxpliciteerd dat het bij herverzekeringsbemiddelen gaat om de het verlenen van diensten aan cliënten. Voor herverzekeringsbemiddelaars vloeit deze eis voort uit artikel 4, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsbemiddeling.
De term «deskundigheid» is vervangen door «vakbekwaamheid». Dit ter onderscheiding van de deskundigheidseisen van artikel 4:9, eerste lid, en uit oogpunt van consistentie met de tweede volzin van artikel 4:9, tweede lid, waarin ook de term «vakbekwaamheid» wordt gebruikt. Ook dit betreft geen inhoudelijke wijziging.

De samenvoeging van het oude derde en vierde lid in het gewijzigde derde lid is van technische aard. De onderwerpen die op grond van dit lid bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld, komen overeen met de voorschriften met betrekking tot vakbekwaamheid die thans op grond van het Besluit financiële dienstverlening (Bfd) van toepassing zijn.

Opgemerkt wordt dat de vrijstellingen van de vakbekwaamheidseisen voor – kort gezegd – het adviseren over financiële instrumenten anders dan in het kader van levensverzekeringen en financiële diensten met betrekking tot betaalrekeningen en eenvoudige spaarrekeningen van de artikelen 21, eerste lid, en 26d van de Vrijstellingsregeling Wfd ook onder dit wetsvoorstel in een vrijstellingsregeling zullen worden geregeld.

« terug