|
|
|
|
|
5.1. Vóór 2001 gesloten lijfrenten; wanneer is aanpassing nodig
voor premieaftrek
5.1.1. Inleiding
Premies die aanspraak geven op inkomensvoorzieningen als bedoeld in
artikel 3.124, onderdelen a t/m c, van de Wet IB 2001 zijn onder
voorwaarden aftrekbaar als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Daarbij
gaat het om premies, waaronder ook koopsommen, voor een overeenkomst
van lijfrente of een aanspraak op periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
Aftrek van dergelijke premies binnen de wettelijke begrenzingen is
uitsluitend mogelijk als de overeenkomst voldoet aan bepaalde, nauw
omschreven voorwaarden. Het gaat daarbij onder meer om de soort
verzekerde uitkeringen, de gerechtigden, de ingangs- en einddata van de
uitkeringen en de verzekeraar.
Hierna ga ik in op situaties waarin lijfrenten zijn gesloten vóór 2001 onder
de Wet IB 1964 terwijl de verzekeringnemer de met ingang van 2001
betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aftrek wil
brengen. Ik onderscheid hierbij lijfrenten gesloten onder het regime van de
Brede Herwaardering (1992 tot en met 2000) en lijfrenten gesloten vóór
1992 (Pré Brede Herwaarderinglijfrenten).
5.1.2. Brede Herwaarderinglijfrenten
De voorwaarden voor lijfrenten waarvoor premieaftrek mogelijk was op
grond van het regime Brede Herwaardering wijken maar op enkele punten af
van de voorwaarden voor premieaftrek op grond van het regime voor
lijfrenten van de Wet IB 2001.
Goedkeuring
Daarom keur ik op grond van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule)
goed dat de polis van Brede Herwaarderinglijfrenten niet aan de Wet IB
2001 hoeft te worden aangepast. Bijvoorbeeld als in de polis een (tijdelijke)
oudedagslijfrente is verzekerd die ingaat in een kalenderjaar na het
bereiken van de leeftijd van 70 jaar van de belastingplichtige (zie ook de
goedkeuring in paragraaf 9.5), of als het verbod op prijsgeven niet in de
polis is opgenomen.
5.1.3. Pré Brede Herwaarderinglijfrenten
De vormgeving van Pré Brede Herwaarderinglijfrenten wijkt sterk af van de
vormgeving van lijfrenten van het regime van de Wet IB 2001. Voor aftrek
van premies van Pré Brede Herwaarderinglijfrenten moet de polis op het
tijdstip van premiebetaling volledig zijn aangepast aan het regime van de
Wet IB 2001.
Tijdelijke maatregel in verband met aanpassing polis
Voor de jaren 2001 en 2002 heb ik voor premies betaald voor van Pré Brede
Herwaarderinglijfrenten het volgende goedgekeurd. De aanpassing van de
polis moest uiterlijk op 31 december 2002 plaats hebben gevonden of op het
nadien gelegen tijdstip waarop de aangifte over 2001 werd gedaan. Omdat
deze goedkeuring gevolgen heeft voor de gehele looptijd van de lijfrente,
vermeld ik deze nog in dit besluit.
5.2. Omzetting in lijfrente IB 2001; geen afkoop
Er is geen sprake van afkoop in fiscale zin als een lijfrente gesloten vóór
1 januari 2001 wordt omgezet in een lijfrente die voldoet aan de
voorwaarden voor premieaftrek van de Wet IB 2001. Na de omzetting vormt
de naar het nieuwe recht vormgegeven aanspraak de voortzetting van de
omgezette aanspraak. Dit geldt ook als de bedoelde aanspraak gedeeltelijk
wordt omgezet in een lijfrente die voldoet aan de voorwaarden voor
premieaftrek.
5.3. Omzetting in lijfrente IB 2001; gevolgen voor gedeelte van
lijfrente opgebouwd vóór 1 januari 2001
Hierna neem ik een standpunt in over de gevolgen van een omzetting van
een lijfrente gesloten vóór 1 januari 2001 in een lijfrente die voldoet aan de
voorwaarden voor premieaftrek op grond van de Wet IB 2001. Het gaat om
het gedeelte van de lijfrente, dat voortvloeit uit premiebetalingen die zijn
gedaan vóór 1 januari 2001.
Als het gaat om een premiebetaling zoals omschreven in Hoofdstuk 2,
artikel I, onderdeel O, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de
Invoeringswet, blijven voor de bepaling van het inkomen uit een dergelijke
lijfrente altijd de bepalingen van de Wet IB 1964 van toepassing
(eerbiedigende werking). Een latere omzetting of aanpassing van die
lijfrente op welke wijze dan ook brengt hierin geen wijziging. Dit geldt ook
voor een Pré Brede Herwaarderinglijfrente die wordt aangepast aan de
voorwaarden voor premieaftrek van het regime IB 2001.
5.4. Omzetting in lijfrente IB 2001; gevolgen voor gedeelte van
lijfrente opgebouwd met ingang van 2001
Hierna neem ik een standpunt in over de gevolgen van een omzetting van
een lijfrente gesloten vóór 1 januari 2001 in een lijfrente die voldoet aan de
voorwaarden voor premieaftrek op grond van de Wet IB 2001. Het gaat om
het gedeelte van de lijfrente dat voortvloeit uit premiebetalingen gedaan op
of na 1 januari 2001.
Ik onderscheid hierbij de volgende gevallen:
A. | De lijfrente vloeit voort uit premies die zijn afgetrokken als uitgaven voor
inkomensvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.124 van de Wet IB 2001.
Hierop zijn de bepalingen van de Wet IB 2001 van toepassing. Dit
betekent dat de lijfrente en de daaruit in de toekomst voortvloeiende
uitkeringen tot box 1 behoren.
| B. | De lijfrente vloeit voort uit premies die niet als uitgaven voor
inkomensvoorzieningen zijn afgetrokken en de premies gaan per
lijfrenteovereenkomst een bedrag van € 2.269 per kalenderjaar niet te
boven. De bepalingen van de Wet IB 1964 blijven van toepassing
(Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, eerste lid, onderdeel d, van de
Invoeringswet; eerbiedigende werking). Het moet dan gaan om een
overeenkomst die tot stand is gekomen vóór 14 september 1999 en
waarvan nadien de premiebetalingen niet zijn verhoogd, tenzij de
verhoging plaatsvond op grond van een normale en gebruikelijke
optieclausule. Dit betekent dat de lijfrente (geheel) tot box 1 behoort. De
daaruit in de toekomst voortvloeiende uitkeringen worden in box 1
belast onder toepassing van de saldomethode in verband met de niet
afgetrokken premies.
| C. | De lijfrente vloeit voort uit niet afgetrokken premies die per
lijfrenteovereenkomst een bedrag van € 2.269 per kalenderjaar te boven
gaan of er bestaat geen aanspraak op eerbiedigende werking. Op die
lijfrente zijn uitsluitend de bepalingen van de Wet IB 2001 van
toepassing. Dit betekent dat de lijfrente voor het bedrag dat betrekking
heeft op de premie boven € 2.269 behoort tot de heffingsgrondslag van
box 3.
| ,/tr>
|
|
|
|