|
|
|
1. De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 12 staat niet buiten twijfel indien:
a. deze onherroepelijk veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage C, waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak minder dan acht jaren zijn verstreken;
b. deze veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage C, waarbij de uitspraak nog niet onherroepelijk is of waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht of meer jaren zijn verstreken;
c. deze veroordeeld is terzake van een overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen of artikel 65 van de Invorderingswet 1990, waarbij betrokkene veroordeeld is tot een gevangenisstraf of boete; of
d. deze een vergrijpboete van meer dan € 62.500 opgelegd heeft gekregen terzake van een feit, genoemd in onderdeel 5 van bijlage C, en het besluit waarbij de vergrijpboete is opgelegd onherroepelijk is geworden of waarbij ten minste de rechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
2. De Autoriteit Financiële Markten kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 16, afwijken van het eerste lid, ten aanzien van de onderdelen b, c en d
|
|
|
Dit artikel verwerkt de inhoud van artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel
betrouwbaarheidstoetsing en bepaalt dat een onherroepelijke
rechtelijke veroordeling terzake van een antecedent bedoeld in onderdeel
1 van bijlage C leidt tot de vaststelling dat de betrouwbaarheid van
betrokkene niet (langer) buiten twijfel staat. Gelet op de aard en ernst van
de misdrijven bedoeld in dit onderdeel, worden de aan het misdrijf ten
grondslag liggende gedragingen op voorhand geacht onverenigbaar te
zijn met de belangen die de wet beoogt te beschermen.
De dwingende consequentie voor het oordeel over de betrouwbaarheid
die verbonden is aan de onherroepelijke veroordeling terzake van
strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage C is
begrensd tot een termijn van acht jaar vanaf de datum van het onherroepelijk
worden van de rechterlijke uitspraak. Deze begrenzing geldt niet
voor andere antecedenten. Echter, AFM kan antecedenten, voorzover zij
zich hebben voorgedaan voorafgaande aan een termijn van acht jaar,
minder zwaar laten wegen dan antecedenten die zich binnen die termijn
hebben voorgedaan.
Aanvulling per 1 januari 2013
De wijziging is tweeledig. De eerste wijziging omvat de uitbreiding van
de bepaling met fiscale delicten, namelijk een fiscaal delict als bedoeld in
de gewijzigde bepaling aangeduide bijlage en een bestuursrechtelijk delict
als bedoeld in artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen
of artikel 65 van de Invorderingswet 1990 waarbij een boete is opgelegd
van meer dan € 62.500. De grens van € 62.500 gekozen omdat dit aansluit
bij het beleid van de Belastingdienst. Overtredingen die meer dan
€ 125.000 geleden nadeel tot gevolg hebben, worden als extra zwaar
beoordeeld (categorie II) in het kader van het vervolgingsbeleid van de
Belastingdienst.
Bij opzet is de boete in beginsel 50% van het geleden
nadeel (artikel 25, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst).
De tweede wijziging die dit besluit doorvoert brengt een onderscheid
aan tussen enerzijds veroordelingen voor misdrijven waarbij sinds het
onherroepelijk worden van de uitspraak minder dan acht jaren zijn
verstreken en anderzijds veroordelingen voor misdrijven van langer dan
acht jaar geleden of waarbij de uitspraak nog niet onherroepelijk is
geworden. Bij de eerste categorie is dwingend bepaald dat de betrouwbaarheid van de persoon in kwestie niet buiten twijfel staat. Bij de
laatstgenoemde categorie mag de toezichthouder onder bijzondere
omstandigheden afwijken van het uitgangspunt dat er afgetoetst moet
worden. Deze hardheidsclausule geldt eveneens voor de nieuwe
toegevoegde fiscale delicten.
Bij de wijzigingen is rekening gehouden met enerzijds de behoefte aan
een daadkrachtige en effectieve toezichthouder en anderzijds de belangen
van de geadresseerden. Dit heeft onder andere geresulteerd in het
uitgangspunt dat bij bepaalde zware vergrijpen een negatief betrouwbaarheidsoordeel volgt, maar dat de toezichthouder de ruimte houdt om bij
sommige van deze antecedenten rekening te houden met bijzondere
omstandigheden van het geval. Bij de toepassing van deze hardheidsclausule houdt de toezichthouder onder meer rekening met de ernst van
het feit, het al dan niet onherroepelijk zijn van een strafrechtelijke
veroordeling of het besluit waarbij de vergrijpboete wordt opgelegd en de
tijd die is verstreken sinds de veroordeling of oplegging van de boete.
Andersom kan de toezichthouder in het kader van zijn algemene belangenafweging steeds oordelen dat de betrouwbaarheid van een persoon
niet buiten twijfel staat, ook wanneer de drempels in de onderhavige artikelen niet worden gehaald, bijvoorbeeld wanneer een vergrijpboete is
opgelegd van minder dan € 62.500.
Eveneens is er, met het oog op een effectieve en daadkrachtige
toezichthouder, voor gekozen om op het moment van beoordeling niet de
onherroepelijkheid van een uitspraak af de wachten. Wel dient er in ieder
geval een onherroepelijk besluit of ten minste een uitspraak van de
rechter in eerste aanleg te liggen. Dit laatste geldt eveneens voor de
strafrechtelijke veroordeling. De onherroepelijkheid van een uitspraak
afwachten kan jaren duren en is niet in lijn met het doel van de betrouwbaarheidstoets.
|
|
|