|
|
|
1.Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:
a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te bemiddelen;
b. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan te bemiddelen;
c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben; of
d. voor het uitoefenen van het bedrijf van premiepensioeninstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te bemiddelen.
2.Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op het bemiddelen door bemiddelaars die bemiddelen voor een aanbieder, of, indien het niet om onderling concurrerende financiële producten gaat, meerdere aanbieders en die, ingeval het bemiddelen in verzekeringen betreft, in naam en voor rekening van de aanbieder of aanbieders bemiddelen zonder daarbij premies of voor de cliënt bestemde bedragen te innen, indien de aanbieders voor wie de bemiddelaars bemiddelen:
a. volledig verantwoordelijk zijn voor de bemiddelaars, in die zin dat zij er voor zorg dragen dat de bemiddelaars voldoen aan deze wet; en
b. de betrokken bemiddelaars als verbonden bemiddelaar hebben aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten.
3.Een aanbieder die niet langer verantwoordelijk is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, voor een bemiddelaar, geeft daarvan kennis aan de Autoriteit Financiële Markten en de betrokken bemiddelaar.
4.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanmelding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, plaatsvindt, de gegevens die daarbij worden verstrekt en de bescheiden die daarbij worden overgelegd.
|
|
|
In dit artikel worden de uitzonderingen opgenomen die voor het
bemiddelen gelden. Hierin zijn de financiële ondernemingen opgenomen
die op basis van artikel 14 van de Wfd over een vergunning van rechtswege
beschikken. Dit houdt verband met het voorstel om de figuur van
vergunning van rechtswege niet op te nemen in dit voorstel, verwezen
wordt naar het algemeen deel van de toelichting op deze nota van
wijziging, paragraaf 6.4.3.
De categorieën van uitgezonderde financiële ondernemingen worden
anders gegroepeerd dan in de huidige toezichtwetten, omdat de bepalingen
waarnaar verwezen wordt in de huidige wetten anders of niet meer
terugkomen in het voorstel, bijvoorbeeld de verwijzingen naar de
registerbepalingen. De beperking «voorzover het aan hen ingevolge die
vergunning/verklaring van ondertoezichtstelling is toegestaan te bemiddelen» is in onderdeel a en b opgenomen om te bewerkstelligen dat de
uitzondering op het in artikel 2:80 bepaalde verbod slechts geldt indien
er uit hoofde van een vergunning op basis van het Deel Markttoegang
financiële ondernemingen of indien er uit hoofde van een verklaring van
ondertoezichtstelling op basis van het Deel Prudentieel toezicht financiële
ondernemingen aan financiële ondernemingen toegang tot de markt is
verleend om te bemiddelen. Voor verzekeraars met een vergunning op
grond van het Deel Markttoegang financiële ondernemingen betekent de
uitzonderingsbepaling dat zij voor het bemiddelen niet vergunningplichtig
zijn, voorzover zij deze activiteiten ook in het kader van hun vergunning
krachtens dit voorstel mogen verrichten. Krachtens het zogenaamde
verbod op nevenbedrijf artikel 3:36, mogen zij alleen werkzaamheden
verrichten die voortvloeien uit het verzekeringsbedrijf.
In onderdeel c van het eerste lid komt tot uitdrukking dat deze beperking
niet geldt voor banken, omdat voor banken in de Wfd een ongeclausuleerde
uitzondering geldt.
|
|
|