|
|
|
Voorzover een pensioenovereenkomst internationale aanknopingspunten
heeft (b.v. de werkgever is gevestigd in het buitenland en de werknemer
werkt in Nederland) is het Europees Verdrag over verbintenissen uit overeenkomst
uit 1980 (80/934/EEG, hierna te noemen EVO) relevant. Op
grond van dit verdrag wordt bepaald welk recht van toepassing is als een
individuele overeenkomst buitenlandse aanknopingspunten heeft. Het
verdrag is van toepassing op arbeidsovereenkomsten en kent hiervoor
speciale bepalingen. Aangezien pensioenovereenkomsten gezien kunnen
worden als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden is het verdrag naar het
oordeel van de regering ook van toepassing op pensioenovereenkomsten.
Op grond van artikel 3 EVO geldt het beginsel van de vrijheid van rechtskeuze
wanneer een overeenkomst buitenlandse aanknopingspunten heeft.
Bij gebreke van rechtskeuze bepaalt artikel 6, tweede lid, EVO welk recht
de arbeidsovereenkomst dan beheerst. Dit is het objectief toepasselijk
recht. Op grond van dit objectief toepasselijk recht geldt:
a. | het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst
gewoonlijk zijn arbeid verricht, zelfs wanneer hij tijdelijk in
een ander land tewerk is gesteld of,
| b. | het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer
in dienst heeft genomen, wanneer deze werknemer niet in
éénzelfde land zijn arbeid verricht.
|
Onderdeel a gaat uit van het werklandbeginsel tenzij er sprake is van
tijdelijk werkzaam zijn in een ander land. Dan blijft het recht gelden van
het land waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht. Onderdeel b
ziet bijvoorbeeld op een werknemer die als handelsvertegenwoordiger in
verschillende landen werkzaam is en niet één vaste werkplaats heeft. In
dat geval geldt het recht van het land waar de werkgever gevestigd is.
In aanvulling hierop is in artikel 6, eerste lid, EVO bepaald dat de rechtskeuze
er niet toe kan leiden dat de werknemer de bescherming verliest die
hij zou genieten op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van het
objectief toepasselijk recht (dus van dat recht dat geldt als er geen rechtskeuze
wordt gemaakt). Ook bij rechtskeuze kan een werknemer dus de
bescherming van de wetgeving van het land waar hij werkt, niet verliezen.
Daarbij kunnen alle bepalingen van de Pensioenwet als dwingendrechtelijk
worden beschouwd.
Samenvattend regelt het EVO dat een werknemer die in Nederland werkt,
ongeacht nationaliteit van die werknemer, ongeacht in welk land hij
woont, en ongeacht de vestigingsplaats van de werkgever, de beschermende
werking van dit wetsvoorstel niet kan verliezen. Ook als een werknemer
die gewoonlijk in Nederland werkt, tijdelijk in het buitenland werkt,
blijft dit wetsvoorstel op hem van toepassing. Omgekeerd is dit wetsvoorstel
niet van toepassing op een werknemer die tijdelijk in Nederland
werkt. De positie van de in Nederland werkende werknemer is daarmee
duidelijk: de beschermende werking van dit wetsvoorstel kan niet verloren
gaan.
Het begrip «tijdelijk» is in het EVO niet uitgewerkt. In januari 2003 heeft de
Europese Commissie een Groenboek gepresenteerd (COM(2002) 654) over
modernisering van het EVO en omzetting in een een Europese verordening.
In dit groenboek wordt een aantal onduidelijkheden in het EVO
geïnventariseerd en suggesties gedaan voor een verduidelijking, onder
andere ten aanzien van het begrip «tijdelijk». Aangezien het hierbij om
langdurige processen gaat, kan het nog enige tijd duren voordat in de
Europese regelgeving meer helderheid ontstaan is over het begrip tijdelijk.
In de praktijk bestaat hier wel behoefte aan. De regering gaat ervan uit
dat een periode van 5 jaar gezien kan worden als een goede invulling van
het begrip tijdelijk uit het EVO. Dit sluit aan bij de termijnen die gelden in
de fiscale regelgeving.
In dit wetsvoorstel wordt de inhoud van artikel 2 PSW, derde lid, onderdeel
b, niet overgenomen. Deze bepaling regelt dat de onderbrengingsplicht
niet geldt wanneer de werknemer buiten Nederland werkt of gaat
werken, tenzij de werknemer in Nederland woont of blijft wonen. Het in de
PSW gehanteerde woonlandbeginsel is niet in lijn met het EVO. De regering
vindt dat niet wenselijk en geeft de voorkeur aan het werklandbeginsel
zoals dat op grond van het EVO geldt. In deze wet bestaat
dan ook geen ontheffingsmogelijkheid meer voor de toezichthouder ten
aanzien van de onderbrengingsplicht. De uitzonderingsmogelijkheden die
in de huidige beleidsregels ontheffingen van de DNB zijn opgenomen,
gelden niet meer of zijn in de wet opgenomen.
|
|
|