Paragraaf 2.4.1 Memorie van Toelichting
Territoriale bepalingen over de pensioenovereenkomst
Voorzover een pensioenovereenkomst internationale aanknopingspunten heeft (b.v. de werkgever is gevestigd in het buitenland en de werknemer werkt in Nederland) is het Europees Verdrag over verbintenissen uit overeenkomst uit 1980 (80/934/EEG, hierna te noemen EVO) relevant. Op grond van dit verdrag wordt bepaald welk recht van toepassing is als een individuele overeenkomst buitenlandse aanknopingspunten heeft. Het verdrag is van toepassing op arbeidsovereenkomsten en kent hiervoor speciale bepalingen. Aangezien pensioenovereenkomsten gezien kunnen worden als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden is het verdrag naar het oordeel van de regering ook van toepassing op pensioenovereenkomsten.

Op grond van artikel 3 EVO geldt het beginsel van de vrijheid van rechtskeuze wanneer een overeenkomst buitenlandse aanknopingspunten heeft.

Bij gebreke van rechtskeuze bepaalt artikel 6, tweede lid, EVO welk recht de arbeidsovereenkomst dan beheerst. Dit is het objectief toepasselijk recht. Op grond van dit objectief toepasselijk recht geldt:
a.het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht, zelfs wanneer hij tijdelijk in een ander land tewerk is gesteld of,
b.het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen, wanneer deze werknemer niet in éénzelfde land zijn arbeid verricht.

Onderdeel a gaat uit van het werklandbeginsel tenzij er sprake is van tijdelijk werkzaam zijn in een ander land. Dan blijft het recht gelden van het land waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht. Onderdeel b ziet bijvoorbeeld op een werknemer die als handelsvertegenwoordiger in verschillende landen werkzaam is en niet één vaste werkplaats heeft. In dat geval geldt het recht van het land waar de werkgever gevestigd is.

In aanvulling hierop is in artikel 6, eerste lid, EVO bepaald dat de rechtskeuze er niet toe kan leiden dat de werknemer de bescherming verliest die hij zou genieten op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van het objectief toepasselijk recht (dus van dat recht dat geldt als er geen rechtskeuze wordt gemaakt). Ook bij rechtskeuze kan een werknemer dus de bescherming van de wetgeving van het land waar hij werkt, niet verliezen.
Daarbij kunnen alle bepalingen van de Pensioenwet als dwingendrechtelijk worden beschouwd.

Samenvattend regelt het EVO dat een werknemer die in Nederland werkt, ongeacht nationaliteit van die werknemer, ongeacht in welk land hij woont, en ongeacht de vestigingsplaats van de werkgever, de beschermende werking van dit wetsvoorstel niet kan verliezen. Ook als een werknemer die gewoonlijk in Nederland werkt, tijdelijk in het buitenland werkt, blijft dit wetsvoorstel op hem van toepassing. Omgekeerd is dit wetsvoorstel niet van toepassing op een werknemer die tijdelijk in Nederland werkt. De positie van de in Nederland werkende werknemer is daarmee duidelijk: de beschermende werking van dit wetsvoorstel kan niet verloren gaan.

Het begrip «tijdelijk» is in het EVO niet uitgewerkt. In januari 2003 heeft de Europese Commissie een Groenboek gepresenteerd (COM(2002) 654) over modernisering van het EVO en omzetting in een een Europese verordening. In dit groenboek wordt een aantal onduidelijkheden in het EVO geïnventariseerd en suggesties gedaan voor een verduidelijking, onder andere ten aanzien van het begrip «tijdelijk». Aangezien het hierbij om langdurige processen gaat, kan het nog enige tijd duren voordat in de Europese regelgeving meer helderheid ontstaan is over het begrip tijdelijk. In de praktijk bestaat hier wel behoefte aan. De regering gaat ervan uit dat een periode van 5 jaar gezien kan worden als een goede invulling van het begrip tijdelijk uit het EVO. Dit sluit aan bij de termijnen die gelden in de fiscale regelgeving.

In dit wetsvoorstel wordt de inhoud van artikel 2 PSW, derde lid, onderdeel b, niet overgenomen. Deze bepaling regelt dat de onderbrengingsplicht niet geldt wanneer de werknemer buiten Nederland werkt of gaat werken, tenzij de werknemer in Nederland woont of blijft wonen. Het in de PSW gehanteerde woonlandbeginsel is niet in lijn met het EVO. De regering vindt dat niet wenselijk en geeft de voorkeur aan het werklandbeginsel zoals dat op grond van het EVO geldt. In deze wet bestaat dan ook geen ontheffingsmogelijkheid meer voor de toezichthouder ten aanzien van de onderbrengingsplicht. De uitzonderingsmogelijkheden die in de huidige beleidsregels ontheffingen van de DNB zijn opgenomen, gelden niet meer of zijn in de wet opgenomen.

« terug
Memorie van Toelichting: