|
|
|
Het eerste artikel van hoofdstuk 7 regelt wie er wordt belast met het
toezicht op de naleving van de Pensioenwet en de bijhorende lagere
regelgeving. In artikel 151, eerste en derde lid, wordt het toezicht opgedragen
aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche
Bank N.V. (DNB). Deze bepaling is vergelijkbaar met de artikelen
1:7 en 1:8 van het wetsvoorstel Wft. In artikel 1 van deze wet is
bepaald dat waar in deze wet gesproken wordt over «de toezichthouder»,
de bepaling in kwestie in beginsel betrekking heeft op zowel DNB als de
AFM. Omdat enkele bevoegdheden niet aan beide toezichthouders
worden toegekend, is in het zevende lid, onderdeel a, van het onderhavige
artikel bepaald dat de toedeling van taken en bevoegdheden aan de
toezichthouders bij algemene maatregel van bestuur zal gebeuren. Zo is
het voornemen de AFM niet de bevoegdheid tot het aanstellen van een
zogenaamde «stille curator» (artikel 172) toe te kennen en deze bevoegdheid
voor de AFM dus uit te sluiten in de op te stellen algemene maatregel
van bestuur.
In het eerste, vierde en vijfde lid wordt verder onderscheid gemaakt
tussen prudentieel toezicht, gedragstoezicht en het materieel toezicht.
Deze termen geven in zeer grote lijnen aan op welke gebieden de AFM en
DNB toezicht zullen houden. De exacte inhoud en omvang van beide
vormen van toezicht (welke toezichthouder houdt toezicht op welke artikelen
of onderdelen van artikelen) wordt uitgewerkt in de op grond van
het zevende lid op te stellen algemene maatregel van bestuur (zie onderdeel
a).
De bevoegdheden die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toekent aan
toezichthouders zijn met het aanwijzen van de AFM en DNB echter nog
niet van toepassing. Artikel 5:11 van de Awb merkt namelijk alleen natuurlijke
personen aan als toezichthouder. Daarom is het zesde lid opgenomen,
dat stelt dat de toezichthouders zelf – bij besluit – de natuurlijke
personen aanwijzen die het toezicht gaan uitvoeren. Deze bepaling is
vergelijkbaar met artikel 1:56 in het wetsvoorstel Wft. De toezichthouder
voert dit voorschrift uit door een besluit te publiceren in de Staatscourant
waarin de functionarissen – door middel van functieaanduiding of door
verwijzing naar de dienst of het onderdeel van het bestuursorgaan
waartoe de functionarissen behoren – worden aangeduid die het toezicht
op naleving gaan uitoefenen. Het is niet noodzakelijk namen van personen
te publiceren. De aangewezen personen vallen vervolgens onder de definitie
die de Awb hanteert voor toezichthouders. Zo is geregeld dat de als
toezichthouder aangewezen personen bij de uitoefening van hun werkzaamheden
de bevoegdheden kunnen gebruiken die zijn vervat in afdeling
5.2 van de Awb. Voor deze bevoegdheden en de wijze waarop ze dienen te
worden uitgeoefend, zij daarom verwezen naar de Awb.
Met de algemene maatregel van bestuur die op grond van het zevende lid
zal worden opgesteld, zal naast de reeds genoemde taak- en bevoegdheidsverdeling
ook vorm worden gegeven aan de samenwerking tussen
beide toezichthouders (onderdeel b). De contouren van die regels omtrent
de samenwerking zijn reeds geschetst in paragraaf 8.6 van het algemeen
deel van deze memorie van toelichting. Verder zal de algemene maatregel
van bestuur bijvoorbeeld de verplichting voor het bestuur van de toezichthouders
bevatten om een bestuurslid aan te wijzen dat het aanspreekpunt
voor de minister van SZWis voor de uitoefening van de bij of krachtens
deze wet aan de toezichthouder opgedragen taken. (In het geval van een
naamloze vennootschap als DNB wordt onder het bestuur vanzelfsprekend
verstaan de directie).
|
|
|