Memorie van Toelichting Art. 141 Pensioenwet
Mogelijkheid tot ontheffing
Het is aan de toezichthouder om met inachtneming van de uitgangspunten zoals die in de FTK-hoofdlijnennota en de Uitwerkingsnota zijn vastgelegd en met inachtneming van de inspanningen die het fonds heeft gedaan om weg te blijven van de onderdekking, in het toezicht dusdanig maatwerk te leveren dat de belangen van de deelnemers het beste worden gediend (zie de brief d.d. 29 oktober 2004 aan de Stichting van de Arbeid bij de aanbieding van de herziene nota Uitwerking FTK). Zoals in onderdeel 1 van de nota Hoofdlijnen FTK is aangegeven is de bescherming van de deelnemer het uitgangspunt voor het wettelijk toezichtskader.

Op dit punt is de inhoud van dit artikel vergelijkbaar met het uitgangspunt van artikel 135. De werkgever is alleen relevant in het kader van artikel 105 en 134. Wanneer in de nota Hoofdlijnen FTK over «deelnemer» wordt gesproken worden daaronder niet alleen de aanspraakgerechtigden op ouderdomspensioen verstaan maar alle aanspraak- en pensioengerechtigden. Het is denkbaar dat er een spanning bestaat tussen de belangen van de aanspraakgerechtigden enerzijds en de pensioengerechtigden anderzijds. De toezichthouder zal bij het beoordelen van de ontheffingsverzoeken van een pensioenfonds moeten nagaan of daarin een goed evenwicht is gevonden. De ruimte om maatwerk te leveren bestaat op grond van dit artikel ten aanzien van alle genoemde artikelen, maar alleen voorzover richtlijn 2003/41/EG die ruimte ook biedt.

Voor de formulering is aangesloten bij de in het wetsvoorstel Wft geformuleerde ontheffingsbevoegdheid. Naast de in dit artikel genoemde specifieke ontheffingsbevoegdheid heeft de toezichthouder op grond van artikel 212 een algemene ontheffingsbevoegdheid.

« terug
Pensioenwet: