|
|
|
1. In het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds bezetten de
vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen en de vertegenwoordigers
van werknemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak of
bedrijfstakken evenveel zetels.
2. Indien de statuten van een bedrijfstakpensioenfonds voorzien in
stemgerechtigde vertegenwoordigers in het bestuur van anderen dan
werknemers- of werkgeversverenigingen binnen de betrokken bedrijfstak
of bedrijfstakken, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van
het eerste lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van werknemersverenigingen.
3. In het bestuur van een ondernemingspensioenfonds bezetten de
werknemersvertegenwoordigers ten minste evenveel zetels als de
werkgeversvertegenwoordigers, met dien verstande dat indien vertegenwoordigers
van pensioengerechtigden zetels bezetten, zij tezamen met
werknemersvertegenwoordigers ten minste evenveel zetels bezetten als
de werkgeversvertegenwoordigers.
4. De benoeming van de werknemersvertegenwoordigers in het
bestuur van een ondernemingspensioenfonds vindt plaats:
a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door en uit de deelnemers;
b. op voordracht van de vertegenwoordigers van de deelnemers in een
deelnemersraad als bedoeld in artikel 110;
c. op voordracht van de ondernemingsraad; of
d. op een andere wijze, mits de ondernemingsraad heeft ingestemd met
deze benoemingswijze.
5. Indien de statuten van een ondernemingspensioenfonds voorzien in
stemgerechtigde vertegenwoordigers in het bestuur van anderen dan
werknemers of de werkgever, worden die vertegenwoordigers voor de
toepassing van het derde lid gelijkgesteld met de werknemersvertegenwoordigers.
6. Het derde, vierde en vijfde lid, zijn niet van toepassing indien de
onderneming waaraan het pensioenfonds verbonden was heeft
opgehouden te bestaan.
|
|
|