Memorie van Toelichting Art. 66 Pensioenwet
Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming
Eerste lid
De pensioenuitvoerder kan op zijn vroegst twee jaar na de beëindiging van de deelneming overgaan tot afkoop van pensioenaanspraken indien de hoogte van het periodieke ouderdomspensioen dat is opgebouwd ten tijde van de beëindiging van de deelneming minder bedraagt dan € 400 per jaar. Het toetsmoment is dus de datum van beëindiging waarbij de beoordeling plaatsvindt op basis van het bedrag dat vanaf de reguliere pensioendatum tot uitkering komt.
Met reguliere ingangsdatum wordt hier gedoeld op de pensioendatum die geldt wanneer geen gebruik vervroeging, een hoog-laagconstructie of van een andere keuzemogelijkheid. Op grond van dit artikel is, anders dan bij premierestitutie op grond van de PSW, niet meer relevant of er vooraf waardeoverdracht heeft plaatsgevonden. Dat is ook logisch, omdat niet meer de duur van de deelneming bepalend is, maar de hoogte van het pensioen. Indien er naast een ouderdomspensioen op grond van de basispensioenregeling tevens een aanspraak op ouderdompensioen op basis van een vrijwillige pensioenregeling bestaat, worden voor de toets aan het grensbedrag beide uitkeringen opgeteld. Bij uitkeringsovereenkomsten kan uit de op grond van artikel 39 verstrekte opgave worden afgeleid of de periodieke uitkering al dan niet onder het grensbedrag valt. Voor kapitaal- en premieovereenkomsten zal een aparte berekening noodzakelijk zijn van het met het op het moment van beëindiging aanwezige kapitaal in te kopen pensioen op jaarbasis. De eventueel bij het ouderdomspensioen behorende aanspraken op nabestaandenpensioen, zoals partnerpensioen en wezenpensioen worden voorzover zij een afkoopwaarde hebben eveneens afgekocht ten gunste van de gewezen deelnemer, tenzij er sprake is van een bijzonder partnerpensioen.

Evenals op grond van de PSW vindt toetsing plaats per pensioenregeling. Een pensioenuitvoerder bekijkt alleen de door hem uitgevoerde pensioenregeling, waarbij alleen de bedragen van een basis- en een vrijwillige pensioenregeling worden opgeteld wanneer deze door dezelfde pensioenuitvoerder worden uitgevoerd. Wanneer er verschillende pensioenaanspraken bestaan die voortvloeien uit verschillende dienstverbanden met dezelfde werkgever, dan hoeft geen optelling plaats te vinden. Het in het eerste lid omschreven recht tot afkoop van de pensioenuitvoerder bestaat niet wanneer dit door de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is uitgesloten (zie onderdeel a). Het recht bestaat evenmin wanneer de gewezen deelnemer in de periode van twee jaar na de beëindiging van de deelneming in dienst is getreden van een nieuwe werkgever, in diens pensioenregeling is opgenomen en de procedure is gestart op basis waarvan waardeoverdracht kan plaatsvinden. Wanneer uiteindelijk blijkt dat de gewezen deelnemer er toch voor kiest de waarde niet over te dragen, dan kan de pensioenuitvoerder de kleine pensioenaanspraak alleen op grond van het zevende lid, dus met instemming van de gewezen deelnemer, afkopen.

Tweede lid
Wanneer bijvoorbeeld iemand in de periode van 62 tot 64 jaar een klein pensioen opbouwt dat op leeftijd 65 ingaat, hoeft de pensioenuitvoerder niet te wachten tot de betrokkene 66 jaar is. Dan kan er direct bij pensioeningang worden afgekocht.

Derde lid
Het is belangrijk dat de gewezen deelnemer binnen een redelijke termijn weet of de pensioenuitvoerder inderdaad gebruik wil maken van het recht op afkoop. Daarom is hier een termijn van zes maanden geformuleerd. Die termijn loopt vanaf twee jaar na de beëindiging van het deelnemerschap.

Zesde lid
In de praktijk kan er enige tijd liggen tussen het moment waarop de pensioenuitvoerder besluit tot afkoop en daarvan mededeling doet aan de gewezen deelnemer en het moment waarop de deelnemer daadwerkelijk de afkoopwaarde ontvangt. Het gaat hierbij om het tijdstip vanaf wanneer het risico niet meer gedekt wordt door de pensioenuitvoerder tot het tijdstip waarop de afkoopwaarde ontvangen wordt.
Concreet betekent dit: als een kleine aanspraak op ouderdoms- en een bijbehorende aanspraak op partnerpensioen wordt afgekocht, is rente verschuldigd vanaf het moment waarop bij het overlijden van de deelnemer geen dekking voor partnerpensioen meer bestaat. Over de tussenliggende periode moet de pensioenuitvoerder rente vergoeden welke gelijk is aan die welke in het kader van waardeoverdrachten moet worden vergoed.

Zevende lid
Dit lid voorziet in de mogelijkheid voor de pensioenuitvoerder om alsnog een klein pensioen af te kopen mits de gewezen deelnemer of gepensioneerde daarmee instemt. Dat kan relevant zijn wanneer het pensioen op de in het eerste lid en het tweede lid gegeven peildata hoger is dan het grensbedrag maar op enig moment alsnog onder het grensbedrag komt te liggen, bijvoorbeeld omdat het grensbedrag sterker is gestegen dan het pensioen. Indien de reguliere pensioendatum leeftijd 63 jaar is en het periodieke pensioen in de periode van 63 jaar tot 65 jaar boven het grensbedrag uitkomt, maar vanaf 65 jaar onder het grensbedrag ligt, dan mag het pensioen op of na het bereiken van de 65e jarige leeftijd alsnog worden afgekocht mits de gepensioneerde daarmee instemt. Dit vloeit voort uit het zevende lid.

Elfde lid
Dit lid biedt de mogelijkheid voor lagere regelgeving. Ten aanzien van de rente ligt het voor de hand aan te sluiten bij de rente die in het kader van waardeoverdracht wordt gebruikt.

« terug
Meer informatie:
Het genoemde bedrag van € 400 wordt jaarlijks geïndexeerd en is per 1 januari 2010 vastgesteld op € 420,69.

Dit artikel is met de 'Veegwet' gewijzigd, waardoor de Memorie van Toelichting niet volledig is. De wijzigingen hebben betrekking op het geval dat een gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming heeft gemeld dat hij een procedure tot waardeoverdracht is gestart. Dan is afkoop niet mogelijk. Dit is verwoord in het eerste, tweede en zevende lid.
Zie hiervoor de toelichting op deze wetswijziging.
Pensioenwet: