|
|
|
Eerste lid
Het onderhavige artikel en artikel 79 moeten in onderlinge samenhang
worden gelezen. Artikel 79 heeft betrekking op de waardeoverdracht die
een gevolg is van gebruikmaking van dit keuzerecht. In de PSW is deze
materie geregeld in artikel 2b en 32ba. In de praktijk wordt gesproken over
een recht op uitruil als een opgebouwd partnerpensioen wordt omgezet.
Er kan echter, afhankelijk van de regeling, ook direct bij aanvang van de
deelneming al gekozen worden voor extra ouderdomspensioen in plaats
van partnerpensioen. In het onderhavige artikel is het recht op uitruil van
partnerpensioen voor ouderdomspensioen geregeld. Wanneer in een
pensioenovereenkomst zowel in ouderdomspensioen als in partnerpensioen
op opbouwbasis wordt voorzien, moet in die pensioenovereenkomst
ook worden voorzien in de mogelijkheid dat de deelnemer
of de gewezen deelnemer zijn partnerpensioen kan uitruilen voor extra
ouderdomspensioen. Daarbij kan de werkgever in de pensioenovereenkomst
de keuzemogelijkheid inperken door de mogelijkheid te
bieden te kiezen voor ofwel een hoger ouderdomspensioen, ofwel een
eerder ingaand ouderdomspensioen ofwel een combinatie van beiden.
Het artikellid omvat niet de verplichting dat kan worden gekozen voor elk
van de in onderdelen a, b en c genoemde mogelijkheden.
Anders dan in artikel 2b waarin wordt gesproken over «vormen van
ouderdomspensioen» is hier gekozen voor de betere formulering «wijzigingen van ouderdomspensioen». Daarmee wordt geen inhoudelijke
wijziging beoogd.
Het recht op uitruil moet in ieder geval met ingang van de datum waarop
het ouderdomspensioen ingaat, gegeven worden. Wanneer de mogelijkheid
tot een eerder ingaand ouderdomspensioen wordt geboden, moet de
keuzemogelijkheid worden gegeven met ingang van het moment waarop
het ouderdomspensioen in dat geval zou kunnen ingaan.
Met de zinsnede «voorziet in opbouw van een ouderdompensioen en een
partnerpensioen» wordt bereikt dat het partnerpensioen op risicobasis
niet onder de werking van dit artikel valt. Bij partnerpensioen op risicobasis
worden er geen aanspraken opgebouwd die uitgeruild zouden
kunnen worden.
Het recht op uitruil heeft alleen betrekking op aanspraken die
vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd, maar geldt wel ongeacht het
karakter van de pensioenregeling, dus ook ten aanzien van premieovereenkomsten,
ook wel aangeduid als beschikbare premieregelingen.
Artikel 2b PSW is met ingang van die datum inwerking getreden. Daarbij
is bepaald dat het artikel alleen van toepassing is op aanspraken die vanaf
de datum van inwerkingtreding zijn opgebouwd. Er is vanwege de duidelijkheid
voor gekozen deze datum nu rechtstreeks in dit artikel op te
nemen. Sommige reglementen voorzagen al vóór 1 januari 2002 in de
keuzemogelijkheid als bedoeld in dit artikel. Uiteraard kunnen ook
aanspraken op basis van die reglementen worden uitgeruild. Met betrekking
tot die uitruil geldt de in het vijfde lid opgenomen verplichting tot
collectieve actuariële gelijkwaardigheid niet. Het is echter wel mogelijk om
af te spreken dat die collectieve actuariële gelijkwaardigheid ook geldt ten
aanzien van de opbouw in de periode vóór 1 januari 2002 (zie negende
lid).
Tweede lid
Het recht op uitruil is niet van toepassing op de aanspraak van de
gewezen partner. De deelnemer of gewezen deelnemer kan immers op
grond van artikel 57 niet beschikken over dat bijzondere partnerpensioen
omdat het een aanspraak van de gewezen partner is geworden. De deelnemer
heeft geen recht tot uitruil met betrekking tot partnerpensioen dat
is opgenomen in een vrijwillige pensioenregeling indien een ouderdomspensioen
in de basispensioenregeling is opgenomen. Wanneer iemand
zelf op vrijwillige basis kan opteren voor partnerpensioen, ligt het niet
voor de hand om een wettelijk recht te creëren om dat partnerpensioen
dan weer later in te kunnen ruilen. Het is overigens wél toegestaan om de
mogelijkheid van uitruil te bieden bij vrijwillige pensioenregelingen. Dat
gebeurt dan op basis van artikel 62.
Indien er alleen een vrijwillige pensioenregeling is die voorziet in de
combinatie van ouderdomspensioen en partnerpensioen, dan geldt het
keuzerecht van dit artikel wel. Deze laatste situatie is mogelijk als de
pensioenregeling door een verzekeraar wordt uitgevoerd.
Uitruil is dus aan de orde wanneer ouderdomspensioen en partnerpensioen
in dezelfde basispensioenregeling of in dezelfde vrijwillige
pensioenregeling zitten. Daarom wordt in het eerste lid ook gekoppeld
aan de pensioenregeling. Het gaat dan dus om een basispensioenregeling
of een vrijwillige pensioenregeling.
Derde lid
Wanneer in de pensioenovereenkomst niet is voorzien in de mogelijkheid
van uitruil, ontleent de (gewezen) deelnemer de keuzemogelijkheid rechtstreeks
aan het derde lid, de (gewezen) deelnemer kan dan zelf bepalen
voor welke van in het eerste lid genoemde mogelijkheden hij kiest. Ook
wanneer de pensioenovereenkomst wel de mogelijkheid tot uitruil
inhoudt, maar niet een of meer van de mogelijkheden uit het eerste lid
specifiek aanwijst, kiest de (gewezen) deelnemer op grond van het derde
lid, zelf een mogelijkheid.
Vierde lid
De eis dat mannen en vrouwen gelijk behandeld moeten worden is in de
PSW in artikel 32ba, eerste lid, onderdeel d, opgenomen en geldt daarmee
ook voor de uitruil op basis van artikel 2b. Artikel 32ba heeft immers
betrekking op bepaalde vormen van waardeoverdracht, waaronder uitruil.
Er is hier geen sprake van wisseling van werkgever en daarom gelden de
eisen van sekseneutraliteit en collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
Vijfde lid
In het vijfde lid is bepaald dat de collectieve actuariële waarde van het
extra ouderdomspensioen ten minste gelijkwaardig moet zijn aan de
collectieve actuariële waarde van het uitgeruilde partnerpensioen. Dat wil
zeggen dat al het partnerpensioen dat door de deelnemers gezamenlijk in
een bepaalde periode wordt uitgeruild geheel moet worden aangewend
voor het door alle deelnemers in een bepaalde periode gekozen ouderdomspensioen.
Feitelijk betekent dit dat van te voren een inschatting
omtrent de uitruil wordt gemaakt en dat op basis daarvan van te voren
een ruilvoet wordt vastgesteld, die in een periode voor alle deelnemers en
gewezen deelnemers geldt. Een en ander wordt nader uitgewerkt in een
algemene maatregel van bestuur op basis van het elfde lid. De toezichthouder
ziet er op toe dat de ruilvoet en opbouwkeuzevoet zodanig zijn
berekend dat in redelijkheid mag worden verwacht dat er sprake is van
collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Dat betekent dat het niet is toegestaan
om de uitruil steeds op basis van de meest ongunstige actuariële
veronderstellingen te laten plaatsvinden, namelijk door de waarde van het
partnerpensioen te baseren op de waarde die een partnerpensioen voor
een vrouwelijke deelnemer ten behoeve van haar mannelijke partner heeft
en de waarde van een ouderdomspensioen te baseren op de waarde die
een ouderdomspensioen van een mannelijke deelnemer heeft. In dat
geval wordt de pensioenuitvoerder «beter» van het recht op uitruil. Dat is
uitdrukkelijk niet de bedoeling. Ook als de werkgever al vóór de pensioendatum,
bijvoorbeeld op het moment dat iemand opgenomen wordt in de
pensioenregeling, een keuzemogelijkheid geeft zal de invulling van die
keuzemogelijkheid op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid
moeten gebeuren. Door actuariële gelijkwaardigheid op collectief niveau
voor te schrijven wordt sekseneutrale uitruil mogelijk, zonder dat er
«uitruilwinst» voor de pensioenuitvoerder ontstaat. De eis dat sprake
moet zijn van collectieve actuariële gelijkwaardigheid is in de PSW in
artikel 32ba, eerste lid, onderdeel e, en in artikel 2b, derde lid, opgenomen.
Zesde lid
Evenals in de PSW, geldt dat aan een verzoek van de deelnemer of
gewezen deelnemer tot uitruil, door de pensioenuitvoerder alleen gehoor
kan worden gegeven wanneer de partner ten behoeve van wie een
aanspraak op partnerpensioen bestaat bereid is om in te stemmen met die
keuze. Immers, die aanspraak komt door de uitruil te vervallen. In de PSW
is deze voorwaarde geformuleerd in artikel 2b, vierde lid. In deze wet
is de formulering vereenvoudigd maar daarmee is geen inhoudelijke
wijziging beoogd. Het begrip partner heeft in deze wet echter wel
een bredere reikwijdte dan in de PSW. In artikel 57 is bepaald dat het bij
het begrip partner zowel om geregistreerde als niet-geregistreerde partners
gaat. In de PSW heeft het begrip partner alleen betrekking op geregistreerde
partners.
Zevende lid
Het recht op uitruil van partnerpensioen voor ouderdomspensioen is
geïntroduceerd bij de wet van 21 december 2000, houdende wijziging van
de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van
keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en
gelijke behandeling van mannen en vrouwen, Stb. 625). Daarbij is als
overgangsbepaling opgenomen dat aan de eis van collectieve actuariële
gelijkwaardigheid alleen hoeft te worden voldaan met betrekking tot
aanspraken die zijn opgebouwd vanaf de datum van inwerkingtreding van
het betreffende onderdeel. Dit is uitgewerkt in artikel IX van de hiervoor
genoemde wetswijziging. Dit artikel is daarna nog herzien bij wet van
19 december 2003 (Stb. 2003, 544). Op grond van de nu voorgestelde
wettekst kan het begrip «streefregeling» niet meer worden gehanteerd,
maar zal de pensioenovereenkomst aangemerkt moeten worden als een
premieovereenkomst, uitkeringsovereenkomst of kapitaalovereenkomst in
de zin van artikel 10. Het uitstel dat met betrekking tot streefregelingen was
geformuleerd tot 1 januari 2005 heeft alleen betrekking op door verzekeraars
uitgevoerde streefregelingen.
Achtste lid
Deze bepaling is gebaseerd op artikel IX, derde lid, van de wet van
21 december 2000, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet
en enige andere wetten (Stb.2000, 625) en is daarna is gewijzigd
door middel van artikel VI van de wet van 19 december 2003 (Stb.
2003, 544).
De achtergrond van deze bepaling is dat het wenselijk werd geacht om het
recht op uitruil ten aanzien van pensioenopbouw die voortvloeit uit een
premievrije voortzetting alleen te laten gelden wanneer die premievrije
voortzetting op of na 1 januari 2002 is begonnen.
Negende lid
De onderhavige bepaling houdt verband met het bepaalde in artikel VI,
eerste onderdeel, van de wet van 19 december 2003 (Stb. 2003, 544).
Elfde lid
Op grond van de PSW zijn nadere regels gesteld in het Besluit gelijke
behandeling bij pensioenen en worden op grond van deze wet
eveneens regels gesteld.
|
|
|