De reden voor het introduceren van deze begrippen is nader toegelicht in
het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
De in de onderdelen a, b en c genoemde overeenkomsten zijn gedefinieerd
in artikel 1 van dit wetsvoorstel. Essentieel voor het onderscheid is
het karakter van de pensioenovereenkomst in de opbouwfase. Waarop
heeft de pensioenovereenkomst betrekking? Is het uitgangspunt de
pensioenuitkering, het kapitaal of de beschikbaar gestelde premie?
Hoewel er in de praktijk varianten worden gehanteerd die gepresenteerd
worden als combinaties van beschikbare premieregelingen en eindloonregelingen,
is steeds maar één element het uitgangspunt. Daar spitst
de toezegging van de werkgever zich op toe.
Onderdeel a
Deze vorm heeft betrekking op eindloon- en middelloonregelingen en
vastebedragenregelingen. Het uitgangspunt van de pensioenovereenkomst
is dan een bepaalde uitkering. Tijdens de opbouwperiode wordt al
aangegeven wat de uitkering zal zijn. Deze is dan al vastgesteld. Na de
ingangsdatum van het pensioen kan de hoogte van de uitkering evenmin
variėren, er moet immers sprake zijn van een vastgestelde uitkering in de
zin van artikel 1 (zie de definitie van «uitkeringsovereenkomst»). Uiteraard
is het wel mogelijk dat de uitkering verhoogd wordt door toeslagverlening.
Onderdelen b en c
In een kapitaalovereenkomst is de hoogte van het kapitaal het uitgangspunt
en staat de hoogte daarvan vast. Daarom wordt gesproken over een
vastgesteld kapitaal. Het is dus ook in de opbouwfase niet mogelijk om te
werken met een kapitaal in beleggingseenheden of in vreemde valuta. Het
is wel mogelijk om een premie toe te zeggen en die vervolgens aan te
wenden voor aankoop van beleggingseenheden, maar dan is er geen
sprake van een kapitaalovereenkomst maar van een premieovereenkomst.
|