Artikel 54 Pensioenwet
Uitvoeren vrijwillige voortzetting
   1.Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die gewezen werknemer wordt een vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling uitvoeren indien de vrijwillige voortzetting gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt.
   2.In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van tien jaar voor zover de genoemde gewezen werknemer, aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
   3.Van de in het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken indien:
      a. de deelnemer ten tijde van de beëindiging van de dienstbetrekking arbeidsongeschikt is. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de duur van de arbeidsongeschiktheid indien deze langer is; of
      b. de deelnemer na de beëindiging van de dienstbetrekking een periodieke uitkering ontvangt ter vervanging van in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een tussen één of meer werkgevers en één of meer werknemers afgesproken regeling. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de periode waarin de uitkering wordt ontvangen indien deze langer is.
   4.De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk negen maanden na beëindiging van de dienstbetrekking. Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

« terug
Meer informatie: