|
|
|
|
|
De eis van tijdsevenredige pensioenopbouw laat onverlet dat het onder
bepaalde omstandigheden mogelijk is de pensioenovereenkomst te wijzigen.
Werkgever en werknemer kunnen samen een wijziging van de pensioenovereenkomst
afspreken. Maar de wet geeft de werkgever de mogelijkheid
om een beding op te nemen waarin hij bepaalt dat hij eenzijdig de
pensioenovereenkomst mag wijzigen. Een dergelijk beding is alleen rechtsgeldig
indien het schriftelijk is gemaakt en daarin uitdrukkelijk wordt vermeld
dat de bevoegdheid is beperkt tot situaties waarin de werkgever een
zodanig zwaar belang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor
moet wijken. De wijzigingsbevoegdheid van de werkgever strekt zich overigens
alleen uit tot nog op te bouwen aanspraken. Reeds opgebouwde
pensioenaanspraken dient hij te respecteren.
Dat laatste keert telkens als een rode draad terug in de Pensioenwet: eenmaal
opgebouwde aanspraken mogen niet aangetast worden. Dat geldt
zowel bij uitkerings- en kapitaalovereenkomsten als bij premieovereenkomsten.
We komen deze regel, zoals gezegd, tegen als het gaat om een
wijziging van de overeenkomst, maar bijvoorbeeld ook als sprake is van
een verlaging van het inkomen, bijvoorbeeld als gevolg van demotie, of als
gevolg van een verlaging van het aantal uren dat gewerkt wordt. Dit uitgangspunt
is met name van belang bij eindloonregelingen. Onverkorte toepassing
van de eindloonsystematiek zou bij het inleveren van salaris of bij
het minder gaan werken ertoe leiden dat aanspraken uit het verleden verlaagd
worden, omdat het eindloon door dergelijke wijzigingen daalt. De in
de wet opgenomen knipbepaling maakt dat niet mogelijk.
Bij kapitaalovereenkomsten houdt deze bepaling in dat het tot het
moment van wijziging opgebouwde deel van het kapitaal ongewijzigd
dient te blijven.
Bij premieovereenkomsten betekent het, dat het op basis van de
beschikbaar gestelde premies en de daarop verkregen rendementen ontstane
kapitaal niet in omvang mag worden verminderd door het enkele
feit dat er een wijziging in de overeenkomst plaatsvindt.
Het gebod om niet te tornen aan reeds opgebouwde aanspraken reikt verder
dan de omstandigheden die door een of meer contractpartijen rechtstreeks
kunnen worden beïnvloed. Ook wanneer sprake is van een omstandigheid
die alle werknemers raakt, behoudt deze beschermingsregel zijn
kracht. Zo ook in de situatie dat bijvoorbeeld de franchise sterker stijgt dan
het pensioengevend salaris, waardoor de pensioengrondslag daalt.
Niet onvermeld mag blijven, dat de wetgever toch een ontsnappingsmogelijkheid
biedt, maar dat die exclusief is voorbehouden aan pensioenfondsen
en niet van toepassing is op verzekeraars.
Een pensioenfonds kan, onder nadere voorwaarden, verworven aanspraken
en pensioenrechten verminderen indien de technische voorzieningen
en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door
waarden zijn gedekt.
Het verbod op het aantasten van reeds opgebouwde aanspraken heeft geen
betrekking op voorwaardelijke toeslagen die nog niet zijn toegekend.
Werkgever en werknemer kunnen derhalve wel een voorwaardelijke toeslagregeling
alsnog wijzigen, bijvoorbeeld door het ambitieniveau naar
beneden bij te stellen.
|
|
|
|