Oud regime

Splitsing
Sinds de invoering van de Wet IB 2001 worden lijfrentecontracten die de vormgeving hebben van een box 1-lijfrente desondanks voor een deel niet belast in box 1 maar in box 3, te weten voor zover belastingplichtigen de door hen betaalde aftrekbare lijfrentepremies geheel of gedeeltelijk niet in aftrek brengen (verzuimde lijfrentepremieaftrek) of lijfrentepremies betalen tot bedragen die een of meerdere jaren de aftrekruimte overschrijden. In die situaties moet – terwijl het lijfrentecontract voor verzekeraar en verzekerde één geheel vormt – de lijfrenteaanspraak voor fiscale doeleinden jaarlijks worden gesplitst in een box 1-deel en een box 3-deel.

Deze splitsingsproblematiek deed zich ook voor bij oud regime-polissen, bijvoorbeeld wanneer bij premiebetalende lijfrenten die voor 14 september 1999 bestonden, na die datum nog premies zijn betaald. Bedroeg die premie meer dan € 2269 per kalenderjaar dan was op het meerdere de IB 2001-wetgeving van toepassing. De waarde van dat deel van de polis moest ondergebracht worden in box 3, terwijl voor het overige de belastingheffing uit box 1 van toepassing was.

Praktische problemen
Zowel de jaarlijkse waardevaststelling van het box 1-deel en het box 3-deel als de splitsing van de uitkeringen levert in de praktijk administratieve problemen op voor de verzekeraar, de belastingplichtige en de Belastingdienst. Deze administratieve problemen zijn groter dan bij de invoering door de wetgever was voorzien.

Volledig in box 1
Vanaf 1 januari 2009 gelden nieuwe regels, waardoor splitsing niet meer nodig en ook niet meer mogelijk is.
Bij lijfrentecontracten met een voor box 1 kwalificerende vorm wordt de aanspraak niet meer geheel of gedeeltelijk in aanmerking genomen in box 3 en worden de lijfrentetermijnen altijd volledig belast in box 1. Dit geldt zowel voor lijfrenteverzekeringen als voor bancaire lijfrenten.

Beperkte saldomethode
Een regime waarin lijfrenten met de voor box 1 kwalificerende vorm verplicht worden belast in box 1, kan in theorie ruw uitwerken in de situatie dat de belastingplichtige geen premieaftrek heeft gehad. Daarom is in beperkte mate de saldomethode (de uitkeringen worden belast vanaf het moment dat een hoger bedrag wordt uitgekeerd dan in totaal aan premies is betaald) teruggekeerd. Die is van toepassing wanneer de niet-afgetrokken premiebetalingen niet meer bedragen dan € 2269 per jaar. Dit bedrag geldt per belastingplichtige.

De maximering tot € 2269 vinden we ook terug in het overgangsrecht. Het verschil is dat dit bedrag in het overgangsrecht geldt per verzekeringscontract en niet per belastingplichtige.

De nieuwe beperkte saldomethode kan niet cumuleren met die van het overgangsrecht. Er kan dus maar van één saldomethode gebruik gemaakt worden.

Daarentegen is er een ruimhartig overgangsrecht voor lijfrenten waarbij van 2001 tot en met 2008 een splitsing tussen box 1 en box 3 heeft plaatsgevonden: voor premies, betaald op lijfrentecontracten tot en met 2008 geldt geen beperking van de saldomethode. Als een belastingplichtige dus aannemelijk maakt dat hij in die periode de lijfrenteaftrek niet of slechts gedeeltelijk heeft toegepast, dan mag het hele niet-afgetrokken deel alsnog in aftrek worden gebracht.

Zie ook het Besluit juni 2008 over het verzuim van aftrek.

De fiscale regelgeving rondom lijfrente en echtscheiding is niet gewijzigd.

« terug

Wet IB 2001:

Zie ook: