Banksparen

Bancaire lijfrente
Een lijfrentespaarrekening en een lijfrentebeleggingsrecht zijn geen verzekerings-, maar spaar/beleggingsvormen. Dat is een essentieel verschil en daarom kunnen de regels voor een lijfrenteverzekering en een bancaire lijfrente niet één op één gelijk zijn.
Er is geen sprake van een 'verzekerd lijf', maar van een rekeninghouder of een houder van een beleggingsrecht.

Wel is gestreefd naar zoveel mogelijk gelijkluidende bepalingen. De eisen die de Wet IB 2001 stelt voor bijvoorbeeld de fiscale aftrekmogelijkheden zijn voor bancaire producten in lijn met verzekeringsproducten, incl. de regels met betrekking tot jaar- en reserveringsruimte etc.

Voor de bancaire producten geldt echter niet de 1% sterftekans. Wel moeten ook de bankproducten recht geven op vaste en gelijkmatige uitkeringen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar. De lijfrentetermijnen worden belast in box 1. Ook voor de bancaire producten geldt, dat de eerste termijn uiterlijk in het jaar dat de rekeninghouder 70 jaar wordt, wordt uitgekeerd.
En ook bij bancaire producten moet het rendement op de rekening worden bijgeboekt.
Geen levenslange uitkering Het feit dat geen sprake is van een verzekering, komt allereerst tot uiting in de uitkeringsduur: een bancair product keert niet levenslang uit. Zodra de spaarpot leeg is, eindigen de uitkeringen.
Voor de verdeling in uitkeringsjaren van de 'spaarpot' kan voor twee opties gekozen worden als de uitkeringen ingaan wanneer de spaarder 65 jaar of ouder is:
Als de uitkeringen eerder ingaan dan op 65-jarige leeftijd, is de minimale uitkeringsduur 20 jaar plus het aantal jaren dat de gerechtigde jonger is dan 65 jaar.

Begunstigden
Bij vooroverlijden gelden de volgende regels:
Als de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant, niet zijnde de partner of de gewezen partner, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, die ouder is dan 30 jaar, moet de uitkeringstermijn ten minste 20 jaar zijn.
Is deze gerechtigde jonger dan 30 jaar, dan moet de uitkeringsperiode in beginsel ten minste vijf jaar zijn, maar niet meer dan het aantal jaren dat de gerechtigde jonger is dan 30 jaar. In dat geval is ook een uitkeringstermijn van ten minste 20 jaar toegestaan.

Als de termijnen toekomen aan een andere begunstigde, bijvoorbeeld de partner of een ander aan wie de spaarder de uitkeringen wil laten toekomen, dan bedraagt de minimale uitkeringstermijn vijf jaar.
Deze zelfde minimale termijn geldt ook als de uitkeringen ingaan binnen zes maanden na het overlijden van de partner of de gewezen partner van de spaarder.

Wanneer de waarde in het economische verkeer van het tegoed van een lijfrentespaarrekening/lijfrentebeleggingsrecht niet meer bedraagt dan € 4146 (in 2010), dan mag dat tegoed in één termijn worden uitgekeerd.

« terug

Wet IB 2001: