Artikel 66 Bgfo
Nota van Toelichting
Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:22, eerste lid, van de wet en komt in plaats van artikel 39 van het Bfd en artikel 29, eerste lid, van de Nadere regeling financiële dienstverlening. Deze bepaling vloeit wat betreft rechten van deelneming in icbe’s met zetel in Nederland voort uit artikel 28, eerste en derde lid, en bijlage I, schema C, van de richtlijn beleggingsinstellingen.
De in het eerste lid, onderdeel h, en tweede lid, onderdeel m, opgenomen bevoegdheid om bij ministeriële regeling andere onderwerpen aan te wijzen wordt door de grondslag van dit artikel beperkt tot onderwerpen die van belang zijn voor een goede informatievoorziening.

Uit artikel 4:19, tweede lid, van de wet volgt dat de door de financiële onderneming verstrekte informatie in onder andere de financiële bijsluiter feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend mag zijn. In de financiële bijsluiter zal volgens een voorgeschreven format en in voorgeschreven bewoordingen informatie moeten worden gegeven over een beperkt aantal onderwerpen. Dit betekent dat de volgorde en verdeling van de informatie vastligt evenals de grootte van onderdelen van de bedoelde informatie. Niet alleen qua vorm maar in beginsel ook qua inhoud is de aanbieder gebonden aan grotendeels gestandaardiseerde teksten. Alleen indien alle financiële bijsluiters zijn opgesteld in overeenstemming met een en dezelfde vorm en inhoud komen zij overeen, wat de toegankelijkheid en vergelijkbaarheid ten goede zal komen.

De onderwerpen die worden behandeld in de financiële bijsluiter staan vermeld in het eerste lid. Andere gegevens zullen op grond van het besluit (vormvrij) aan de consument of cliënt moeten worden verstrekt (artikel 57 en verder). Gedacht kan worden aan informatie over de fiscale aspecten van een product of de op het product van toepassing zijnde klachten- en garantieregelingen.

De financiële bijsluiter bevat een risico-indicator overeenkomstig een door de AFM voorgeschreven model. Dit model geeft een compacte, visuele weergave van het marktrisico van een product. Een risico-indicator draagt naar verwachting in grote mate bij aan het realiseren van de doelstelling om op een eenvoudige en toegankelijke wijze inzicht te bieden in complexe financiële producten en de mogelijkheid te geven deze met elkaar te vergelijken.

Overige risico's
In aanvulling op de algemene verplichting tot het informeren van de consument over de financiële risico’s dient voor beleggingsobjecten ook op de overige risico’s die aan dat product verbonden te worden gewezen in de financiële bijsluiter (onderdeel c). Als voorbeeld van een «overig risico» kan zowel het risico worden genoemd dat de onderliggende zaken waarin wordt «belegd» zich in het buitenland bevinden (bijvoorbeeld teakhoutplantages in Panama), waardoor mogelijk buitenlands recht van toepassing is op de desbetreffende overeenkomst, of dat er bijvoorbeeld sprake kan zijn van bomenziekten of natuurgeweld waardoor schade kan worden toegebracht aan de onderliggende zaken.

Voor icbe’s met zetel in Nederland vloeit de verplichting om een zogenaamd «vereenvoudigd prospectus» op te stellen vloeit voort uit artikel 27 van de richtlijn beleggingsinstellingen. De verplicht te adresseren onderwerpen in het «vereenvoudigd prospectus» komen als gevolg van artikel 28, eerste en derde lid, en bijlage I, schema C van de richtlijn beleggingsinstellingen niet (volledig) overeen met de informatie die op grond van het eerste lid in verband met andere complexe producten dient te worden verstrekt. De doelstelling van het vereenvoudigd prospectus is evenwel gelijk aan die van de financiële bijsluiter. Om die reden is er voor gekozen om in het tweede lid van dit artikel de verplichtingen met betrekking tot het vereenvoudigd prospectus te implementeren door middel van het opnemen van onderwerpen die gelden voor financiële bijsluiters over deelnemingsrechten in alle beleggingsinstellingen. Dus ongeacht de vraag of het een icbe of een «gewone» beleggingsinstelling betreft.

Geen andere onderwerpen
De informatie in de financiële bijsluiter over de in het eerste en tweede lid genoemde onderwerpen wordt grotendeels op gestandaardiseerde, beknopte en begrijpelijke wijze aangeboden. Indien de informatie uit het eerste en tweede lid zou worden vermengd met andere (minder wezenlijke) informatie, dan zou dit afbreuk doen aan de inzichtelijkheid en de vergelijkbaarheid van de informatie die in de financiële bijsluiter moet worden opgenomen. Daarom verbiedt het derde lid dat andere dan de in het eerste en tweede lid genoemde onderwerpen worden opgenomen in de financiële bijsluiter. Dit verbod heeft tot gevolg dat de aanbieder van een complex product zogenaamde financiële bijsluiterinformatie gescheiden dient aan te bieden van eventuele andere informatie over het complex product. Het verbod verplicht de aanbieder dus niet tot het opstellen van een apart document. Een aanbieder van een complex product zal een financiële bijsluiter ook kunnen opnemen in een ander (meer informatie omvattend) document, mits in dat document een duidelijk (grafisch) onderscheid wordt gemaakt tussen het financiële bijsluitergedeelte en de overige informatie.

Het vierde lid geeft de AFM de opdracht tot het opstellen van nadere regels met betrekking tot de wijze waarop informatie over de in het eerste en het tweede lid genoemde onderwerpen in de financiële bijsluiter moet worden opgenomen. Bovendien dient de AFM op basis van het vierde lid nader te bepalen hoe rendementen, kosten en risico’s, als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en g, en het tweede lid, onderdelen d en f moeten worden berekend. Deze regelgevende bevoegdheid maakt mogelijk dat de AFM het resultaat van het onderzoek naar de meest ideale vormgeving van de risico-indicator kan vastleggen in nadere regels over de inhoud en de presentatie van deze risico-indicator. Ook zal de AFM aangeven hoe in de informatieverstrekking gebruik moet worden gemaakt van een (of meerdere) zogenaamd(e) «maatmens(en)» (zie ook de inleidende toelichting bij artikel 65).

De zinsneden «de wijze waarop de informatie ... in de financiële bijsluiter dient te worden verstrekt» en «de berekening van de rendementen... » uit artikel 39, vierde lid, van het Bfd zijn in dit vierde lid vervangen door «de wijze waarop de informatie over de onderwerpen ... in de financiële bijsluiter dient te worden opgenomen» en «de wijze van berekening van de rendementen...». Dit betreft een verduidelijking, geen inhoudelijke wijziging.

Vereenvoudigd prospectus
Bij het tweede lid is toegelicht dat er voor gekozen is om de verplichtingen met betrekking tot het vereenvoudigd prospectus uit de richtlijn beleggingsinstellingen te implementeren door middel van het opnemen van specifieke onderwerpen die in financiële bijsluiters over deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen moeten worden opgenomen. In Europees verband is ter uitvoering van de richtlijn beleggingsinstellingen afgesproken dat door de lidstaten met betrekking tot het vereenvoudigd prospectus een volledig geharmoniseerde benadering zal worden gevolgd. Dit om de herkenbaarheid en leesbaarheid van de financiële bijsluiter voor de belegger te optimaliseren. Het vijfde lid is opgenomen om te verzekeren dat de AFM bij het opstellen van nadere (technische) voorschriften de richtlijn beleggingsinstellingen en daarmee (eventuele toekomstige) aanwijzingen van de Europese Commissie met betrekking tot de inhoud van het vereenvoudigd prospectus volgt. Thans is dit Aanbeveling nr. 2004/384/EG van 27 april 2004 betreffende bepaalde gegevens die overeenkomstig schema C van bijlage I bij richtlijn 85/611/EEG van de Raad in het vereenvoudigd prospectus moeten worden vermeld (PbEU L 199).

« terug
Bgfo:

Wft: