|
|
|
Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:22, eerste lid, van de wet en komt in
plaats van artikel 39 van het Bfd en artikel 29, eerste lid, van de Nadere
regeling financiële dienstverlening. Deze bepaling vloeit wat betreft
rechten van deelneming in icbe’s met zetel in Nederland voort uit artikel
28, eerste en derde lid, en bijlage I, schema C, van de richtlijn beleggingsinstellingen.
De in het eerste lid, onderdeel h, en tweede lid, onderdeel m,
opgenomen bevoegdheid om bij ministeriële regeling andere onderwerpen
aan te wijzen wordt door de grondslag van dit artikel beperkt tot
onderwerpen die van belang zijn voor een goede informatievoorziening.
Uit artikel 4:19, tweede lid, van de wet volgt dat de door de financiële
onderneming verstrekte informatie in onder andere de financiële bijsluiter
feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend mag zijn. In de financiële
bijsluiter zal volgens een voorgeschreven format en in voorgeschreven
bewoordingen informatie moeten worden gegeven over een beperkt
aantal onderwerpen. Dit betekent dat de volgorde en verdeling van de
informatie vastligt evenals de grootte van onderdelen van de bedoelde
informatie. Niet alleen qua vorm maar in beginsel ook qua inhoud is de
aanbieder gebonden aan grotendeels gestandaardiseerde teksten. Alleen
indien alle financiële bijsluiters zijn opgesteld in overeenstemming met
een en dezelfde vorm en inhoud komen zij overeen, wat de toegankelijkheid
en vergelijkbaarheid ten goede zal komen.
De onderwerpen die worden behandeld in de financiële bijsluiter staan
vermeld in het eerste lid. Andere gegevens zullen op grond van het besluit
(vormvrij) aan de consument of cliënt moeten worden verstrekt (artikel 57
en verder). Gedacht kan worden aan informatie over de fiscale aspecten
van een product of de op het product van toepassing zijnde klachten- en
garantieregelingen.
De financiële bijsluiter bevat een risico-indicator overeenkomstig een
door de AFM voorgeschreven model. Dit model geeft een compacte,
visuele weergave van het marktrisico van een product. Een risico-indicator
draagt naar verwachting in grote mate bij aan het realiseren van de
doelstelling om op een eenvoudige en toegankelijke wijze inzicht te
bieden in complexe financiële producten en de mogelijkheid te geven
deze met elkaar te vergelijken.
Overige risico's
In aanvulling op de algemene verplichting tot het informeren van de
consument over de financiële risico’s dient voor beleggingsobjecten ook
op de overige risico’s die aan dat product verbonden te worden gewezen
in de financiële bijsluiter (onderdeel c). Als voorbeeld van een «overig
risico» kan zowel het risico worden genoemd dat de onderliggende zaken
waarin wordt «belegd» zich in het buitenland bevinden (bijvoorbeeld
teakhoutplantages in Panama), waardoor mogelijk buitenlands recht van
toepassing is op de desbetreffende overeenkomst, of dat er bijvoorbeeld
sprake kan zijn van bomenziekten of natuurgeweld waardoor schade kan
worden toegebracht aan de onderliggende zaken.
Voor icbe’s met zetel in Nederland vloeit de verplichting om een
zogenaamd «vereenvoudigd prospectus» op te stellen vloeit voort uit
artikel 27 van de richtlijn beleggingsinstellingen. De verplicht te adresseren
onderwerpen in het «vereenvoudigd prospectus» komen als gevolg
van artikel 28, eerste en derde lid, en bijlage I, schema C van de richtlijn
beleggingsinstellingen niet (volledig) overeen met de informatie die op
grond van het eerste lid in verband met andere complexe producten dient
te worden verstrekt. De doelstelling van het vereenvoudigd prospectus is
evenwel gelijk aan die van de financiële bijsluiter. Om die reden is er voor
gekozen om in het tweede lid van dit artikel de verplichtingen met
betrekking tot het vereenvoudigd prospectus te implementeren door
middel van het opnemen van onderwerpen die gelden voor financiële
bijsluiters over deelnemingsrechten in alle beleggingsinstellingen. Dus
ongeacht de vraag of het een icbe of een «gewone» beleggingsinstelling
betreft.
Geen andere onderwerpen
De informatie in de financiële bijsluiter over de in het eerste en tweede
lid genoemde onderwerpen wordt grotendeels op gestandaardiseerde,
beknopte en begrijpelijke wijze aangeboden. Indien de informatie uit het
eerste en tweede lid zou worden vermengd met andere (minder wezenlijke)
informatie, dan zou dit afbreuk doen aan de inzichtelijkheid en de
vergelijkbaarheid van de informatie die in de financiële bijsluiter moet
worden opgenomen. Daarom verbiedt het derde lid dat andere dan de in
het eerste en tweede lid genoemde onderwerpen worden opgenomen in
de financiële bijsluiter. Dit verbod heeft tot gevolg dat de aanbieder van
een complex product zogenaamde financiële bijsluiterinformatie
gescheiden dient aan te bieden van eventuele andere informatie over het
complex product. Het verbod verplicht de aanbieder dus niet tot het
opstellen van een apart document. Een aanbieder van een complex
product zal een financiële bijsluiter ook kunnen opnemen in een ander
(meer informatie omvattend) document, mits in dat document een
duidelijk (grafisch) onderscheid wordt gemaakt tussen het financiële
bijsluitergedeelte en de overige informatie.
Het vierde lid geeft de AFM de opdracht tot het opstellen van nadere
regels met betrekking tot de wijze waarop informatie over de in het eerste
en het tweede lid genoemde onderwerpen in de financiële bijsluiter moet
worden opgenomen. Bovendien dient de AFM op basis van het vierde lid
nader te bepalen hoe rendementen, kosten en risico’s, als bedoeld in het
eerste lid, onderdelen c en g, en het tweede lid, onderdelen d en f moeten
worden berekend. Deze regelgevende bevoegdheid maakt mogelijk dat de
AFM het resultaat van het onderzoek naar de meest ideale vormgeving
van de risico-indicator kan vastleggen in nadere regels over de inhoud en
de presentatie van deze risico-indicator. Ook zal de AFM aangeven hoe in
de informatieverstrekking gebruik moet worden gemaakt van een (of
meerdere) zogenaamd(e) «maatmens(en)» (zie ook de inleidende
toelichting bij artikel 65).
De zinsneden «de wijze waarop de informatie ... in de financiële
bijsluiter dient te worden verstrekt» en «de berekening van de rendementen...
» uit artikel 39, vierde lid, van het Bfd zijn in dit vierde lid
vervangen door «de wijze waarop de informatie over de onderwerpen ...
in de financiële bijsluiter dient te worden opgenomen» en «de wijze van
berekening van de rendementen...». Dit betreft een verduidelijking, geen
inhoudelijke wijziging.
Vereenvoudigd prospectus
Bij het tweede lid is toegelicht dat er voor gekozen is om de verplichtingen
met betrekking tot het vereenvoudigd prospectus uit de richtlijn
beleggingsinstellingen te implementeren door middel van het opnemen
van specifieke onderwerpen die in financiële bijsluiters over deelnemingsrechten
in beleggingsinstellingen moeten worden opgenomen. In
Europees verband is ter uitvoering van de richtlijn beleggingsinstellingen
afgesproken dat door de lidstaten met betrekking tot het vereenvoudigd
prospectus een volledig geharmoniseerde benadering zal worden
gevolgd. Dit om de herkenbaarheid en leesbaarheid van de financiële
bijsluiter voor de belegger te optimaliseren. Het vijfde lid is opgenomen
om te verzekeren dat de AFM bij het opstellen van nadere (technische)
voorschriften de richtlijn beleggingsinstellingen en daarmee (eventuele
toekomstige) aanwijzingen van de Europese Commissie met betrekking
tot de inhoud van het vereenvoudigd prospectus volgt. Thans is dit
Aanbeveling nr. 2004/384/EG van 27 april 2004 betreffende bepaalde
gegevens die overeenkomstig schema C van bijlage I bij richtlijn
85/611/EEG van de Raad in het vereenvoudigd prospectus moeten worden
vermeld (PbEU L 199).
|
|
|