|
|
|
De toezichthouders houden toezicht op de naleving van de Pensioenwet
en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
door de pensioenuitvoerders. De relatie tussen de toezichthouder en de
pensioenuitvoerders op grond van de Wet betreffende verplichte deelneming
in een beroepspensioenregeling en de Wet privatisering Fonds
Voorheffing Pensioenverzekering wordt geregeld in die wetten.
De pensioenrelatie tussen de werkgever en de werknemer/deelnemer valt
niet onder het toezicht. Wel is het zo dat de uitvoeringsovereenkomsten
tussen werkgever en pensioenuitvoerder en de pensioenreglementen
binnen het toezichtsdomein liggen. Dit betreft in het bijzonder de vraag óf
er een uitvoeringsovereenkomst is aangegaan en of de werkgever dus
heeft voldaan aan zijn plicht om de pensioenovereenkomst bij een
uitvoerder onder te brengen. In die zin heeft het toezicht indirect mede
betrekking op de pensioenrelatie tussen werkgever en werknemer/deelnemer.
De naleving van hoofdstuk 3 van deze wet inzake de pensioenovereenkomst
is echter primair een zaak binnen de arbeidsrechtelijke
relatie tussen werkgever en werknemer.
De pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het naleven van de
Pensioenwet, ook wanneer zij activiteiten uitbesteden aan derden.
Daarom is in de wettekst opgenomen dat op de pensioenuitvoerder die
bepaalde werkzaamheden uitbesteedt aan een derde de plicht rust er voor
te zorgen dat deze derde daarbij de regels die bij of krachtens de
Pensioenwet voor de pensioenuitvoerder zelf gelden, naleeft. Aan het
uitbesteden van werkzaamheden zijn voor de pensioenuitvoerder risico’s
verbonden die adequaat moeten worden beheerst.
Overtreding van een in deze wet opgenomen bepaling door een derde
geldt in de eerste plaats als een overtreding van de uitbestedende
pensioenuitvoerder; op de pensioenuitvoerder rust de plicht de
Pensioenwet na te leven, ongeacht of deze werkzaamheden heeft uitbesteed.
Daarnaast kan de pensioenuitvoerder overtreding van artikel 34
worden verweten wanneer hij zich onvoldoende heeft ingespannen om
ervoor te zorgen dat de derde partij de Pensioenwet naleeft. Bij de selectie
van degene aan wie bepaalde werkzaamheden worden uitbesteed, dient
dan ook de nodige zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen bepaalde werkzaamheden
(bijvoorbeeld de interne auditfunctie) worden uitgesloten van
uitbesteding.
Dit neemt niet weg dat de toezichthouder onder omstandigheden ook
toezichthandelingen kan verrichten jegens partijen aan wie pensioenuitvoerders
activiteiten hebben uitbesteed. Dit zal in de eerste plaats het
geval zijn wanneer een pensioenuitvoerder met een derde partij overeen
is gekomen dat informatie over de uitbestede activiteit door de derde
partij wordt verstrekt. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het
geven van inzage in de door een derde partij voor een pensioenuitvoerder
gevoerde administratie.
De toezichtbevoegdheden die de toezichthouder heeft op grond van
artikel 5:11 en verder van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn ten
tweede in beginsel inzetbaar jegens een ieder, en dus ook een derde partij
waaraan een pensioenuitvoerder zaken heeft uitbesteed. De kring van
personen en instellingen ten aanzien waarvan de bevoegdheden van
artikel 5:11 en verder van de Awb kunnen worden aangewend, is daarmee
in beginsel onbepaald, zij het dat het uiteraard wel steeds moet gaan om
vorderingen of onderzoeken in het kader van het toezicht op de naleving
van de wetten waarop de toezichthouder toezicht houdt.
Belangrijk is dat de toegang tot derden echter niet onbeperkt is. De
toezichthouder is gebonden aan het evenredigheidsbeginsel (vervat in
artikel 5:13 van de Awb). Een rechtstreeks uitvloeisel van dit beginsel is de
hoofdregel dat een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5:11 en verder van
de Awb slechts mag worden uitgeoefend jegens de personen die
betrokken zijn (in de meest ruime zin van het woord) bij activiteiten
waarop krachtens de Pensioenwet toezicht moet worden gehouden. Dus:
inlichtingen moeten worden ingewonnen of kunnen worden gevorderd bij
de meest geëigende partij en bijvoorbeeld niet bij een derde, als de informatie
net zo gemakkelijk rechtstreeks bij de betrokken onder toezicht
staande instelling zelf kan worden opgevraagd.
Indien een pensioenfonds deel uit maakt van een groep (holding), strekt
het toezicht zich mede uit tot de onderdelen van de groep die tot het
pensioenfonds behoren, evenals tot het bestuur daarvan. De pensioenuitvoerder
is er te allen tijde zelf voor verantwoordelijk dat organisaties
waaraan taken worden uitbesteed aan de van toepassing zijnde wettelijke
regels voldoen en zijn betrokken in de controlesystematiek van en door de
pensioenuitvoerder. Op vergelijkbare wijze is een pensioenfonds verantwoordelijk
voor een dochteronderneming die taken als bedoeld in deze
wet uitvoert.
De toezichthouder dient zich periodiek en steekproefsgewijs ervan te
vergewissen dat de statuten van de pensioenuitvoerder, het pensioenreglement
en de uitvoeringsovereenkomst in overeenstemming zijn met
vigerende wet- en regelgeving en dat de pensioenuitvoerder ook dienovereenkomstig
handelt. Onder de vigerende wet- en regelgeving wordt
mede verstaan de Wet op de medische keuringen, de Wet gelijke behandeling
op grond van leeftijd bij arbeid, de Wet gelijke behandeling op
grond van handicap of chronische ziekte en de Wet gelijke behandeling
mannen en vrouwen.
De toezichthouder treedt niet in individuele gevallen (artikel 152 van de wet). Dat wil zeggen: heeft geen bemoeienis met afzonderlijke
aanspraak- en pensioengerechtigden in een pensioenregeling. Een individuele
aanspraak- of pensioengerechtigde zal zich met een klacht tot de
pensioenuitvoerder (of in bepaalde gevallen tot de werkgever) moeten
wenden en niet tot de toezichthouder. Indien een aanspraak- of pensioengerechtigde
van mening is dat de pensioenuitvoerder handelt in strijd met
het recht, kan hij dit bij de rechter aanhangig maken. In rechtsbescherming
via de toezichthouder is niet voorzien. Vanzelfsprekend kunnen
knelpunten in de uitvoering van individuele gevallen wel een aanwijzing
zijn dat er structurele tekortkomingen zijn bij een pensioenuitvoerder.
Indien er sprake is van een herkenbaar patroon van terugkerende
klachten, dan kan dit voor de toezichthouder aanleiding zijn om op te
treden.
Het gedragstoezicht strekt zich uit tot het toezicht op de naleving van de
bepalingen die de informatievoorziening aan de aanspraak- en pensioengerechtigden
betreffen. Dit wetsvoorstel stelt specifieke eisen aan transparantie
en informatievoorziening (onder andere over rechten, plichten en
risico’s). Het belang van dit aspect is duidelijk toegenomen door de
grotere complexiteit van pensioenregelingen enproducten en door
toename van het aantal belanghebbenden dat een gedegen inzicht in de
eigen pensioensituatie wenst. Door ook hier, conform de hoofdregel, te
kiezen voor een repressieve (verifiërende) vorm van toezicht, wordt de
eigen verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder voor transparantie
en informatievoorziening onderstreept. De toezichthouder kan waar nodig
aanpassing en rectificatie eisen, bijvoorbeeld van informatieve producten
aan aanspraak- en pensioengerechtigden.
Van een toezichthouder mag niet worden verwacht dat toezicht 100%
dekkend is, dat telkens alle aspecten in de uitvoering van het toezicht
worden meegenomen. Bij de uitvoering van het toezicht zal de toezichthouder
zich dan ook mede baseren op een risicoanalyse, het zogenoemde
risicogebaseerde toezicht. De resultaten van deze risicoanalyse bepalen
mede de accenten van het toezicht voor de komende periode. Verder
wordt de intensiteit van het toezicht mede bepaald door de mate waarin
een pensioenuitvoerder in het verleden in overeenstemming met de weten
regelgeving heeft gehandeld.
Allocatie en omvang van toezichtmiddelen en toezichtinspanningen
dienen dan ook in overeenstemming te zijn met de in kaart gebrachte
risico’s.
De wijze van optreden van de toezichthouder dient kenbaar, transparant
en consistent te zijn voor zowel onder toezicht gestelde pensioenuitvoerders
als voor de minister van SZW. Onder toezicht gestelde
pensioenuitvoerders moeten hierop kunnen rekenen. Als voorbeeld van
een dergelijk optreden kan de «Beleidsregel toepassing hoofdlijnennota
2004 en 2005» (gepubliceerd per brief van DNB aan alle pensioenfondsbesturen
op 21 oktober 2004) worden genoemd. Het ligt in de rede dat de
toezichthouder ook op andere terreinen van de uitvoering van het toezicht
dergelijke documenten opstelt. Daaruit – en in geval van beleidsregels:
artikel 3:40 en 3:42 van de Awb – vloeit voort dat de toezichthouder zelf
zorg draagt voor actieve openbaarmaking, bijvoorbeeld langs de weg van
elektronische publicatie.
De minister van SZW brengt het jaarverslag en de jaarverantwoording en
de eventueel door de toezichthouder uitgebrachte en relevant geachte
rapporten, in de vorm waarin ze hem zijn voorgelegd en zonodig voorzien
van zijn oordeel, ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.
|
|
|