Par. 8.3 Memorie van Toelichting
Toezicht door toezichthouder op pensioenuitvoerders
De toezichthouders houden toezicht op de naleving van de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 door de pensioenuitvoerders. De relatie tussen de toezichthouder en de pensioenuitvoerders op grond van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling en de Wet privatisering Fonds Voorheffing Pensioenverzekering wordt geregeld in die wetten.

De pensioenrelatie tussen de werkgever en de werknemer/deelnemer valt niet onder het toezicht. Wel is het zo dat de uitvoeringsovereenkomsten tussen werkgever en pensioenuitvoerder en de pensioenreglementen binnen het toezichtsdomein liggen. Dit betreft in het bijzonder de vraag óf er een uitvoeringsovereenkomst is aangegaan en of de werkgever dus heeft voldaan aan zijn plicht om de pensioenovereenkomst bij een uitvoerder onder te brengen. In die zin heeft het toezicht indirect mede betrekking op de pensioenrelatie tussen werkgever en werknemer/deelnemer. De naleving van hoofdstuk 3 van deze wet inzake de pensioenovereenkomst is echter primair een zaak binnen de arbeidsrechtelijke relatie tussen werkgever en werknemer.

De pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het naleven van de Pensioenwet, ook wanneer zij activiteiten uitbesteden aan derden. Daarom is in de wettekst opgenomen dat op de pensioenuitvoerder die bepaalde werkzaamheden uitbesteedt aan een derde de plicht rust er voor te zorgen dat deze derde daarbij de regels die bij of krachtens de Pensioenwet voor de pensioenuitvoerder zelf gelden, naleeft. Aan het uitbesteden van werkzaamheden zijn voor de pensioenuitvoerder risico’s verbonden die adequaat moeten worden beheerst.
Overtreding van een in deze wet opgenomen bepaling door een derde geldt in de eerste plaats als een overtreding van de uitbestedende pensioenuitvoerder; op de pensioenuitvoerder rust de plicht de Pensioenwet na te leven, ongeacht of deze werkzaamheden heeft uitbesteed. Daarnaast kan de pensioenuitvoerder overtreding van artikel 34 worden verweten wanneer hij zich onvoldoende heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat de derde partij de Pensioenwet naleeft. Bij de selectie van degene aan wie bepaalde werkzaamheden worden uitbesteed, dient dan ook de nodige zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen bepaalde werkzaamheden (bijvoorbeeld de interne auditfunctie) worden uitgesloten van uitbesteding.
Dit neemt niet weg dat de toezichthouder onder omstandigheden ook toezichthandelingen kan verrichten jegens partijen aan wie pensioenuitvoerders activiteiten hebben uitbesteed. Dit zal in de eerste plaats het geval zijn wanneer een pensioenuitvoerder met een derde partij overeen is gekomen dat informatie over de uitbestede activiteit door de derde partij wordt verstrekt. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het geven van inzage in de door een derde partij voor een pensioenuitvoerder gevoerde administratie.
De toezichtbevoegdheden die de toezichthouder heeft op grond van artikel 5:11 en verder van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn ten tweede in beginsel inzetbaar jegens een ieder, en dus ook een derde partij waaraan een pensioenuitvoerder zaken heeft uitbesteed. De kring van personen en instellingen ten aanzien waarvan de bevoegdheden van artikel 5:11 en verder van de Awb kunnen worden aangewend, is daarmee in beginsel onbepaald, zij het dat het uiteraard wel steeds moet gaan om vorderingen of onderzoeken in het kader van het toezicht op de naleving van de wetten waarop de toezichthouder toezicht houdt.
Belangrijk is dat de toegang tot derden echter niet onbeperkt is. De toezichthouder is gebonden aan het evenredigheidsbeginsel (vervat in artikel 5:13 van de Awb). Een rechtstreeks uitvloeisel van dit beginsel is de hoofdregel dat een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5:11 en verder van de Awb slechts mag worden uitgeoefend jegens de personen die betrokken zijn (in de meest ruime zin van het woord) bij activiteiten waarop krachtens de Pensioenwet toezicht moet worden gehouden. Dus: inlichtingen moeten worden ingewonnen of kunnen worden gevorderd bij de meest geëigende partij en bijvoorbeeld niet bij een derde, als de informatie net zo gemakkelijk rechtstreeks bij de betrokken onder toezicht staande instelling zelf kan worden opgevraagd.

Indien een pensioenfonds deel uit maakt van een groep (holding), strekt het toezicht zich mede uit tot de onderdelen van de groep die tot het pensioenfonds behoren, evenals tot het bestuur daarvan. De pensioenuitvoerder is er te allen tijde zelf voor verantwoordelijk dat organisaties waaraan taken worden uitbesteed aan de van toepassing zijnde wettelijke regels voldoen en zijn betrokken in de controlesystematiek van en door de pensioenuitvoerder. Op vergelijkbare wijze is een pensioenfonds verantwoordelijk voor een dochteronderneming die taken als bedoeld in deze wet uitvoert.
De toezichthouder dient zich periodiek en steekproefsgewijs ervan te vergewissen dat de statuten van de pensioenuitvoerder, het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst in overeenstemming zijn met vigerende wet- en regelgeving en dat de pensioenuitvoerder ook dienovereenkomstig handelt. Onder de vigerende wet- en regelgeving wordt mede verstaan de Wet op de medische keuringen, de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen.

De toezichthouder treedt niet in individuele gevallen (artikel 152 van de wet). Dat wil zeggen: heeft geen bemoeienis met afzonderlijke aanspraak- en pensioengerechtigden in een pensioenregeling. Een individuele aanspraak- of pensioengerechtigde zal zich met een klacht tot de pensioenuitvoerder (of in bepaalde gevallen tot de werkgever) moeten wenden en niet tot de toezichthouder. Indien een aanspraak- of pensioengerechtigde van mening is dat de pensioenuitvoerder handelt in strijd met het recht, kan hij dit bij de rechter aanhangig maken. In rechtsbescherming via de toezichthouder is niet voorzien. Vanzelfsprekend kunnen knelpunten in de uitvoering van individuele gevallen wel een aanwijzing zijn dat er structurele tekortkomingen zijn bij een pensioenuitvoerder. Indien er sprake is van een herkenbaar patroon van terugkerende klachten, dan kan dit voor de toezichthouder aanleiding zijn om op te treden.

Het gedragstoezicht strekt zich uit tot het toezicht op de naleving van de bepalingen die de informatievoorziening aan de aanspraak- en pensioengerechtigden betreffen. Dit wetsvoorstel stelt specifieke eisen aan transparantie en informatievoorziening (onder andere over rechten, plichten en risico’s). Het belang van dit aspect is duidelijk toegenomen door de grotere complexiteit van pensioenregelingen enproducten en door toename van het aantal belanghebbenden dat een gedegen inzicht in de eigen pensioensituatie wenst. Door ook hier, conform de hoofdregel, te kiezen voor een repressieve (verifiërende) vorm van toezicht, wordt de eigen verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder voor transparantie en informatievoorziening onderstreept. De toezichthouder kan waar nodig aanpassing en rectificatie eisen, bijvoorbeeld van informatieve producten aan aanspraak- en pensioengerechtigden.

Van een toezichthouder mag niet worden verwacht dat toezicht 100% dekkend is, dat telkens alle aspecten in de uitvoering van het toezicht worden meegenomen. Bij de uitvoering van het toezicht zal de toezichthouder zich dan ook mede baseren op een risicoanalyse, het zogenoemde risicogebaseerde toezicht. De resultaten van deze risicoanalyse bepalen mede de accenten van het toezicht voor de komende periode. Verder wordt de intensiteit van het toezicht mede bepaald door de mate waarin een pensioenuitvoerder in het verleden in overeenstemming met de weten regelgeving heeft gehandeld.
Allocatie en omvang van toezichtmiddelen en toezichtinspanningen dienen dan ook in overeenstemming te zijn met de in kaart gebrachte risico’s.

De wijze van optreden van de toezichthouder dient kenbaar, transparant en consistent te zijn voor zowel onder toezicht gestelde pensioenuitvoerders als voor de minister van SZW. Onder toezicht gestelde pensioenuitvoerders moeten hierop kunnen rekenen. Als voorbeeld van een dergelijk optreden kan de «Beleidsregel toepassing hoofdlijnennota 2004 en 2005» (gepubliceerd per brief van DNB aan alle pensioenfondsbesturen op 21 oktober 2004) worden genoemd. Het ligt in de rede dat de toezichthouder ook op andere terreinen van de uitvoering van het toezicht dergelijke documenten opstelt. Daaruit – en in geval van beleidsregels: artikel 3:40 en 3:42 van de Awb – vloeit voort dat de toezichthouder zelf zorg draagt voor actieve openbaarmaking, bijvoorbeeld langs de weg van elektronische publicatie.
De minister van SZW brengt het jaarverslag en de jaarverantwoording en de eventueel door de toezichthouder uitgebrachte en relevant geachte rapporten, in de vorm waarin ze hem zijn voorgelegd en zonodig voorzien van zijn oordeel, ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

« terug
Pensioenwet: