Paragraaf 7.3 Memorie van Toelichting
Afkoop kleine pensioenaanspraken bij beëindiging deelname ter vervanging van premierestitutie en afkoop bij pensionering
Inleiding
Evenals in de PSW is afkoop op grond van deze wet in beginsel verboden. Nieuw is dat kleine pensioenaanspraken in de periode vóór pensionering mogen worden afgekocht. Deze mogelijkheid vervangt de bestaande twee wettelijke mogelijkheden om relatief hoge administratieve lasten van kleine pensioenaanspraken- en rechten te beperken:
(1) premierestitutie bij deelnemers die minder dan een jaar aan de regeling hebben deelgenomen en
(2) afkoop bij pensionering van kleine pensioenaanspraken die op jaarbasis een bepaald grensbedrag niet te boven komen. Pensioenuitvoerders krijgen eenzijdig het recht om twee jaar na beëindiging van de deelneming pensioenaanspraken die een bepaalde grens niet overstijgen, af te kopen. Deze stroomlijning leidt tot vereenvoudiging van de regelgeving, legt een sterkere relatie met de administratieve lasten, en zal minder snel leiden tot strijdigheid met het verbod onderscheid te maken tussen werknemers met contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd.

Kleine pensioenaanspraken en administratieve lasten
Kleine pensioenaanspraken brengen voor pensioenuitvoerders relatief hoge administratieve lasten met zich mee in verband met de noodzakelijke administratie-, voorlichtings- en excassokosten. De verhouding tussen deze uitvoeringskosten en het totaal aan te verwachten uitkeringen kan in dat geval zoek raken. Pensioenuitvoerders willen deze relatieve hoge administratieve lasten beperken. Ook de regering ziet daarvan het belang in.

Een aantal mogelijkheden die pensioenuitvoerders thans kunnen gebruiken om administratieve lasten te beperken, zullen in de toekomst moeilijker te gebruiken zijn of komen te vervallen.

Zo wordt bij een aantal regelingen een toetredingsleeftijd van bijvoorbeeld 25 jaar gehanteerd. Op grond van deze wet wordt het echter niet mogelijk een toetredingsleeftijd te hanteren die boven de 21 jaar ligt (zie paragraaf 3.2.2).

Een andere mogelijkheid om administratieve lasten van kleine pensioenen te beperken, is het hanteren van drempel- of wachttijden. Een deelnemer bouwt dan gedurende een bepaalde periode in het begin van het arbeidscontract, geen pensioen op (wachttijd) of bouwt pensioen op dat pas definitief wordt toegekend na een bepaalde periode (drempelperiode).

Het hanteren van wacht- en drempelperiodes staat onder druk vanwege de EU-richtlijn 1999/70/EG inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Deze richtlijn verbiedt in beginsel het maken van onderscheid tussen werknemers met een tijdelijk contract en werknemers met een contract voor onbepaalde tijd en is geïmplementeerd door middel van artikel 7:649 BW. Het hanteren van wacht- en drempeltijden zal relatief vaak werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst treffen. Het maken van direct of indirect onderscheid is wel toegestaan als het objectief gerechtvaardigd kan worden.

Daarbij moet in ieder geval aan de volgende drie criteria worden voldaan:
1. het doel moet legitiem zijn;
2. het middel moet geschikt zijn om het doel te bereiken, en;
3. het middel moet noodzakelijk zijn om het doel te bereiken.

Uit jurisprudentie van het Europese Hof bij andere antidiscriminatiewetgeving waarbij onderscheid op grond van objectieve rechtvaardiging toch mogelijk is, is bekend dat economische motieven – zoals beperking administratieve lasten – legitieme doelen kunnen zijn, zij het dat het bij deze uitspraken nooit om alleen maar bestrijding van administratieve lasten ging. In zijn algemeenheid kan geen uitspraak worden gedaan over de mogelijkheid wacht- en drempeltijden te blijven hanteren, omdat een rechter de specifieke situatie betrekt bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van objectief gerechtvaardigd onderscheid. Het is niet exact aan te geven of en voor welke duur artikel 7:649 BW juridisch nog ruimte biedt voor het hanteren van wacht- en drempeltijden om administratieve lasten te beheersen.

Mogelijkheid tot afkoop kleine pensioenaanspraken bij beëindiging deelneming vervangt de mogelijkheid van premierestitutie en afkoop op pensioendatum
De regering vindt het van groot belang dat er op grond van de wet een mogelijkheid overblijft om de administratieve lasten die voortvloeien uit kleine pensioenaanspraken te beheersen. De kans op strijdigheid met antidiscriminatieregelgeving van deze mogelijkheid moet zo klein mogelijk zijn. Mede om die reden heeft de regering ervoor gekozen de twee bestaande mogelijkheden op grond van de wet, premierestitutie en afkoop van kleine pensioenen bij pensionering, te vervangen door één mogelijkheid van afkoop van kleine pensioenaanspraken na beëindiging van de deelneming.

De regeling bevat op hoofdlijnen de volgende elementen:
Voordelen van de stroomlijning
Naast het argument van vereenvoudiging van regelgeving kan erop gewezen worden dat bij deze vorm van beheersen van de administratieve lasten van kleine pensioenaanspraken een veel sterkere relatie bestaat met de uitvoeringskosten en dus met de doelstelling van het creëren van premierestitutie en afkoop. Immers, op een in korte tijd opgebouwd hoog pensioen (over een grote grondslag) drukken uitvoeringskosten (die immers per deelnemer het zelfde zijn) relatief minder zwaar dan op een klein pensioen. Niet goed valt in te zien waarom een gedurende verscheidene jaren opgebouwde kleine pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer jaren moeten worden geadministreerd als nu al vrij zeker verwacht kan worden dat de aanspraak op pensioendatum onder het afkoopbedrag ligt.

Een ander belangrijk argument is dat afkoop op basis van de hoogte van een pensioen waarschijnlijk minder snel strijdigheid oplevert met het verbod om onderscheid te maken tussen werknemers met contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd dan de mogelijkheid van premierestitutie bij deelneming van minder dan een jaar.

Bovendien is er door de gekozen opzet sprake van een evenwichtige behandeling van belangen van de deelnemer enerzijds en de pensioenuitvoerder anderzijds. De werknemer met een tijdelijk contract wordt gestimuleerd zo snel mogelijk waarde over te dragen. Als hij dat niet doet, of niet kan doen omdat hij na verloop van twee jaar nog geen andere werkgever heeft gevonden waarmee hij een pensioenovereenkomst heeft gesloten, heeft de pensioenuitvoerder het recht een kleine aanspraak af te kopen om de administratieve lasten te beperken.

Om de belangen van werknemers op een andere wijze te beschermen is overigens overwogen of pensioenuitvoerders altijd waarde zouden moeten overdragen indien de werknemer een nieuwe pensioenuitvoerder heeft gevonden na twee jaar. Nadeel daarvan is dat dit vereist dat een werknemer meewerkt. Bovendien moet een pensioenuitvoerder bij de betreffende gewezen deelnemer achterhalen of deze een nieuwe pensioenuitvoerder heeft en welke dat is. Dat kan alleen met medewerking van de deelnemer. Als deze niet meewerkt, kan het pensioenfonds geen uitvoering aan haar wettelijke plicht geven.

Ook is overwogen of de gewezen deelnemer voordat de pensioenuitvoerder daadwerkelijk tot afkoop overgaat, alsnog op het recht op waardeoverdracht wordt gewezen. Daarvan is afgezien omdat dit leidt tot een overdaad aan informering van de gewezen deelnemer op het recht op waardeoverdracht. Immers, bij beëindiging van de deelname krijgt hij van de pensioenuitvoerder te horen dat hij dit recht heeft, en als hij bij een werkgever in dienst treedt dient ook de nieuwe pensioenuitvoerder op dat moment de werknemer te wijzen op het recht op waardeoverdracht. Bovendien zou zo’n extra informatiemoment leiden tot te grote administratieve lasten voor de pensioenuitvoerder.

Verzoek om afkoop kleine pensioenaanspraken voor naar het buitenland vertrekkende deelnemers niet langer mogelijk
Op grond van deze wet is afkoop op verzoek van een deelnemer bij emigratie niet langer mogelijk. De regering ziet geen reden om het in de PSW wel voorkomende onderscheid te handhaven tussen degenen die in Nederland blijven en degenen die Nederland verlaten. Het bij de introductie van de afkoopmogelijkheid in de PSW gebruikte argument van stimulering van emigratie is niet meer opportuun: bevordering van emigratie is al lang geen beleidsdoelstelling meer.

Hoogte afkoopbedrag
Afkoop is op grond van deze wet mogelijk tot een grens van 400 Euro per jaar. Op grond van de PSW is voor in Nederland wonende deelnemers afkoop mogelijk voor pensioenen die in 2005 op jaarbasis maximaal 355 euro uitkeren. Voor in het buitenland wonende deelnemers is dat mogelijk bij het dubbele bedrag. Als argument voor hantering van een dubbel bedrag bij naar het buitenland vertrekkende deelnemers is in het verleden aangevoerd dat de kosten voor overmaking naar het buitenland hoger zijn alsmede de verificatie of iemand (nog) in leven is, moeilijker is. Op grond van EU-richtlijn nr. 98/49/EG (betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen) mogen degenen die naar een andere lidstaat verhuizen evenwel niet slechter af zijn, dan degenen die in Nederland blijven. Dat pleit ervoor het afkoopbedrag voor degenen die naar het buitenland gaan hetzelfde te maken als voor degenen die in Nederland blijven. Er zij op gewezen dat op grond van de richtlijn de kosten voor het naar het buitenland overmaken van een uitkering op het pensioen in mindering gebracht mogen worden. Blijft over dat het voor pensioenuitvoerders bij in het buitenland wonende pensioengerechtigden lastiger is om te controleren of deze nog in leven is of niet. Daarom wordt het bedrag dat op grond van de PSW geldt voor het binnenland, opgetrokken tot 400 Euro om aan de extra uitvoeringskosten bij een in het buitenland wonende deelnemer tegemoet te komen. Dit maximale grensbedrag wordt jaarlijks aangepast aan de hand van de stijging van de consumentenprijsindex van het CBS.

De afkoopsom is gelijk aan de actuariële waarde van de aanspraken, waarbij de afkoopwaarde in het kader van gelijke behandeling voor mannen en vrouwen gelijk moet zijn. De gewezen deelnemer krijgt de afkoopsom ter beschikking gesteld.

Mogelijkheid vervreemding verboden
Op grond van deze wet is vervreemding van de pensioenaanspraak in beginsel verboden. Dit is nieuw ten opzichte van de PSW op grond waarvan vervreemding mogelijk is boven de beslagvrije voet die geldt op grond van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De mogelijkheid tot vervreemding aan een ander dan degene die op grond van de pensioenovereenkomst gerechtigde wordt of is, verhoudt zich slecht tot de waarborggedachte van deze wet. Uitgangspunt is dat de pensioengelden te allen tijde hun bestemming moeten behouden. Daarom geldt een afkoopverbod en is waardeoverdracht alleen onder nader omschreven voorwaarden toegestaan. Wanneer de mogelijkheid bestaat om een pensioenaanspraak of -recht te vervreemden en de aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde iemand zou vinden die bereid is om hem in ruil daarvoor een bedrag ineens te geven, dan kan daarmee feitelijk een vergelijkbaar resultaat bereikt worden als met afkoop. Overigens wordt in de praktijk van de mogelijkheid om pensioen te vervreemden aan een derde om fiscale redenen al geen gebruik gemaakt. Wijziging van de wetgeving zal op dit punt dan ook geen problemen voor de praktijk opleveren.

Vervreemding in kader van belastingbetaling en van bijzonder partnerpensioen aan een andere gewezen echtgenoot wel toegestaan Op basis van deze wet zullen twee mogelijkheden van vervreemding wel toegestaan zijn.
Ten eerste is verpanding mogelijk in het kader van belastingheffing wanneer een aanspraakgerechtigde in het buitenland gaat wonen. In de Invorderingswet 1990 is geregeld dat de belastingdienst beslag mag leggen om zekerheid te verkrijgen.

Ten tweede kan het bijzonder partnerpensioen dat ontstaat bij scheiding of ontbinding van de partnerrelatie, vervreemd worden. Deze mogelijkheid is in deze wet gecreëerd naar aanleiding van uit de praktijk vernomen signalen dat er behoefte bestaat om de aanspraak over te kunnen dragen aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde. Deze andere partner kan daardoor een hoger partnerpensioen ontvangen. Om voor pensioenuitvoerders volledige duidelijkheid te creëren en te voorkomen dat spijtoptanten terug komen op de gemaakte afspraak, is hierbij vereist dat deze vervreemding vastgelegd wordt in een door beide gewezen partners ondertekende notariële akte en is bepaald dat die afspraak onherroepelijk is.

Grenzen aan hoog-laagconstructies ter voorkoming van het omzeilen van het afkoopverbod
Gezien het belang dat wordt gehecht aan de bescherming van de pensioenbestemming, wordt het niet wenselijk geacht dat de wet de ruimte biedt om te kiezen voor een vorm die het effect van afkoop benadert.
Daarom moet uitgesloten worden dat gekozen zou kunnen worden voor een zeer hoge pensioenuitkering voor een beperkte periode, gevolgd door een minimale uitkering tot het overlijden. Bepaald is dat de verhouding tussen de hoogste uitkering en de laagste uitkering 100:75 is. Voor zover bij een flexibele pensioenleeftijd sprake is van vervroeging hoeft bij het toetsen aan de hoog-laaggrenzen tot de AOW-leeftijd geen rekening te worden gehouden met het deel van het pensioen dat vervroegd wordt ter grootte van de ontbrekende AOW-uitkering. Daarbij mag een bedrag ter hoogte van twee maal de enkele AOW voor een gehuwde buiten beschouwing gelaten worden. Dit om een reële mogelijkheid van vervroeging voor alleenstaanden en kostwinners met een laag inkomen mogelijk te maken.

« terug
Memorie van Toelichting:

BW: