Memorie van Toelichting
Verplichtingen tot het doen van een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst in het kader van gelijke behandeling
Ook in het kader van gelijke behandeling van verschillende groepen werknemers kan een werkgever verplicht zijn een pensioenovereenkomst aan te bieden aan een werknemer. Er zijn vier voorschriften rond gelijke behandeling die betrekking hebben op het al dan niet sluiten van een pensioenovereenkomst. Deze voorschriften zijn gedeeltelijk in deze wet opgenomen – zoals dat het geval was in de PSW– en gedeeltelijk in andere wetgeving. Er is overigens geen sprake van nieuw beleid in deze wet op dit punt. In deze subparagraaf wordt kort een overzicht gegeven van de wijze waarop de geboden rond gelijke behandeling uitwerken ten aanzien van het al dan niet aanbieden van een overeenkomst.

De vier voorschriften verschillen met name in de mate waarin het gebod nog ruimte laat om groepen toch nog verschillend te behandelen. In paragraaf 3.3.6 wordt nader ingegaan op voorschriften ten aanzien van de inhoud van een pensioenovereenkomst voor wat betreft de gelijkebehandelingsaspecten.

Mannen en vrouwen
Op grond van artikel 12a van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen (WGB) en artikel 7:646 BW mag geen onderscheid worden gemaakt tussen mannen en vrouwen ten aanzien van de bepaling van de kring van verzekerden voor een pensioenvoorziening. De pensioenovereenkomst voor vrouwen mag ook qua inhoud en uitvoering niet afwijken van die voor mannen en omgekeerd (zie daarover paragraaf 3.3.6).

Deeltijd en voltijd
Ook deeltijders moeten in het kader van het al dan niet sluiten van een pensioenovereenkomst net zo behandeld worden als voltijders. De bepalingen in de PSW worden, in iets andere bewoordingen, overgenomen in deze wet. Ook de inhoud van de pensioenovereenkomst mag niet afwijken (zie paragraaf 3.3.6).

Arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd
Op grond van artikel 7:649 van het BW mag een werkgever geen onderscheid maken tussen werknemers voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Aangezien pensioen een arbeidsvoorwaarde is, is deze bepaling ook van toepassing op pensioenovereenkomsten en dient een werkgever in beginsel ook aan werknemers met een tijdelijk contract een aanbod voor pensioenovereenkomst te doen als werknemers met een vast contract een pensioenovereenkomst hebben. Voor uitzendovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:690 van het BW geldt dit verbod op onderscheid overigens niet.

Leeftijd
In de wet Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Stb. 2004, 30) is bepaald dat onderscheid op grond van leeftijd verboden is bij onder andere het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding en bij de arbeidsvoorwaarden. Ten aanzien van pensioenen is daarbij een uitzondering gemaakt voor in pensioenvoorzieningen vastgelegde toetredingsleeftijden en pensioengerechtigde leeftijden. Bij de behandeling van de wet Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid heeft de regering al aangegeven bij de onderhavige wet voor de Pensioenwet de toetredingsleeftijd in pensioenvoorzieningen te heroverwegen. Naar de mening van de regering is het ongewenst dat gewacht wordt met het verwerven van pensioen vanwege het enkele feit dat een werknemer nog niet een bepaalde leeftijd bereikt heeft. Jonge werknemers worden daardoor gediscrimineerd ten opzichte van oudere werknemers. Uitsluiting van jonge werknemers van het verwerven van pensioen is bovendien onwenselijk vanuit het streven zo veel mogelijk werknemers pensioen te laten opbouwen. In de praktijk geldt voor het merendeel van de deelnemers bij pensioenfondsen (50,9% van het totaal aantal) overigens al dat zij in een pensioenregeling deelnemen waarvoor geen toetredingsleeftijd geldt.

In de onderhavige wet is er voor gekozen te bepalen dat uiterlijk op 21-jarige leeftijd begonnen wordt met de verwerving van pensioen, tenzij de werknemer bij indiensttreding ouder is dan 21 jaar. In dat geval mag, als bij indiensttreding een overeenkomst wordt gesloten, niet later met het verwerven van pensioen begonnen worden dan vanaf het moment van indiensttreding. Door een toetredingsleeftijd toe te staan van 21 jaar, kan een groot deel van de vakantiewerkers en scholieren buiten de regeling blijven. Door de keuze voor 21 jaar wijkt de regering af van de opvatting van het kabinet in de adviesaanvraag aan de SER uit 2000. Daarin werd nog gekozen voor aansluiting bij de leeftijd van het volwassenenminimumloon, 23 jaar. Inmiddels is echter een voorstel door de Europese Commissie gedaan voor een richtlijn1 «on the portability of supplementary pension rights» waarin van een toetredingsleeftijd van 21 jaar wordt uitgegaan. Het ligt naar de mening van het kabinet in de rede daarbij aan te sluiten. Om te voorkomen dat deze verplichting omzeild wordt door het doen van een aanbod uit te stellen tot de werknemer een bepaalde leeftijd heeft bereikt, is bepaald dat een werkgever het doen van een aanbod niet achterwege mag laten om het enkele feit dat een werknemer een bepaalde leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij het gaat om een leeftijd lager dan 21 jaar.

De regering realiseert zich dat het mogelijk blijft deze bepaling in individuele gevallen te omzeilen door jongere deelnemers om andere redenen dan de leeftijd (bijvoorbeeld op basis van functies die vooral door jongeren worden gedaan) geen aanbod voor een pensioenovereenkomst te doen. De regering vertrouwt erop dat sociale partners hun verantwoordelijkheid nemen en niet tot ontwijkgedrag overgaan.

De regering realiseert zich voorts dat op dit moment hogere toetredingsleeftijden gebruikt worden om administratieve lasten voor werkgevers en pensioenuitvoerders te verminderen. Immers, jongeren werken vaker voor een kortere tijd bij een werkgever dan ouderen. De administratie van deze kleine aanspraken brengt, als ze niet op grond van het recht op waardeoverdracht worden overdragen, relatief hoge uitvoeringskosten met zich mee. De regering wijst erop dat op grond van deze wet het eerder mogelijk wordt kleine pensioenen af te kopen (zie paragraaf 7.3). De relatief hoge administratieve kosten van deze kleine aanspraken kunnen dus aanzienlijk beperkt worden.

Bij overeenkomsten over tijdelijke ouderdomspensioenen die vooraf gaan aan een levenslang ouderdomspensioen blijft het toegestaan om een hogere toetredingsleeftijd te hanteren. Daardoor blijft het mogelijk een dergelijk pensioen in een relatief korte tijd op te bouwen. Overigens zijn tijdelijke ouderdomspensioenen, behoudens overgangsrecht, op grond van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling niet meer fiscaal gefacilieerd.

« terug
Verwijzingen in de toelichting: