Paragraaf 5.3.3 Memorie van Toelichting
Domeinafbakening
In het kader van de taakafbakening is afgesproken dat er beperkingen worden gesteld aan de mogelijkheid voor werkgevers om zich bij een pensioenfonds aan te sluiten. Deze afspraken zijn als volgt in deze wet verwerkt.

Ondernemingen aangesloten bij een ondernemingspensioenfonds Deze wet bepaalt dat een ondernemingspensioenfonds aan één onderneming of aan één groep verbonden mag zijn. Ondernemingen waartussen geen enkele juridische, economische, organisatorische of feitelijke band bestaat horen niet thuis bij één ondernemingspensioenfonds. Indien een onderdeel van de groep zich losmaakt uit de groep, en als zelfstandig bedrijf verder gaat, hoeft de aansluiting bij het ondernemingspensioenfonds evenwel niet te worden beëindigd. De historische band tussen het nieuwe zelfstandige bedrijf en de groep waaruit dit bedrijf voortkomt rechtvaardigt in een dergelijke situatie dat de aansluiting in stand blijft.

Anders dan in het kabinetsstandpunt betreffende de taakafbakening (Kamerstukken II 1998/99, 26 537, nr. 2) is aangegeven, kiest de regering voor het begrip «groep» in plaats van «concern». Het begrip «groep» is een meer gangbaar begrip in regelgeving. Door aan te sluiten bij de definitie van «groep» in artikel 2:24b BW is duidelijk welke soorten rechtspersonen en vennootschappen deel kunnen uitmaken van een groep: coöperaties, verenigingen, onderlinge waarborgmaatschappijen, stichtingen, naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen.

De keuze voor het begrip «groep» zal ook worden doorgevoerd in het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000, waarin nu nog van «concern» wordt gesproken.

Vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds
De werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds wordt bepaald door sociale partners en geformuleerd op basis van bedrijfs(tak)activiteiten. De werkingssfeer wordt omschreven in de statuten van een bedrijfstakpensioenfonds (zie ook paragraaf 5.2.2).

In de praktijk komt het voor dat bedrijven of instellingen die niet of slechts zijdelings tot de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds behoren, op vrijwillige basis willen deelnemen aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Deze zogenoemde vrijwillige aansluiting kan bij zowel een verplichtgesteld als een niet-verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds aan de orde zijn.

In het kabinetsstandpunt over de taakafbakening is aangegeven dat vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds is toegestaan wanneer daartoe een verzoek wordt gedaan door representatieve sociale partners in een bedrijfstak. De leden van de verzoekende, representatieve werkgeversorganisatie zullen dan aangesloten worden bij het bedrijfstakpensioenfonds. De gedachte hierachter is dat een bedrijfstakpensioenfonds zich bezig moet houden met de uitvoering van pensioenregelingen voor bedrijfstakken en niet voor losse ondernemingen en instellingen.

Bij de nadere uitwerking van dit onderdeel van het kabinetsstandpunt betreffende de taakafbakening, is gebleken dat de gedachte achter het kabinetsstandpunt niet consequent is. Het is namelijk inherent aan vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds dat het gaat om de aansluiting van losse bedrijven of instellingen. Immers, wanneer het om volledige bedrijfstakken gaat, is aansluiting nu al mogelijk via de aanpassing van de statutaire werkingssfeer, waarbij de keuze bestaat om al dan niet een verplichtstelling aan te vragen. Een bedrijfstakpensioenfonds mag immers pensioenregelingen voor één of meer bedrijfstakken uitvoeren.

De regering heeft daarom gezocht naar een ander criterium om te bepalen of er sprake kan zijn van vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds of niet. De regering heeft daarbij aansluiting gezocht bij het advies van de Stichting van de Arbeid over de taakafbakening (Advies Hoofdlijnen voor een andere regeling van de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars, 30 november 1998). De Stichting van de Arbeid heeft in zijn advies aangegeven dat er sprake dient te zijn van een aantoonbare relatie van de activiteiten van de vrijwillige aansluiter met de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds. De Stichting van de Arbeid heeft in zijn advies verder aangegeven dat expliciet in de statuten en reglementen van een bedrijfstakpensioenfonds moet worden opgenomen dat vrijwillige aansluiting mogelijk is en onder welke voorwaarden.

Het criterium van de aantoonbare relatie met de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds krijgt in deze wet vorm door als voorwaarden aan de vrijwillige aansluiting van een nieuwe bedrijf te stellen:

1. De arbeidsvoorwaarden die door de vrijwillige aansluiter worden toegepast moeten qua loonontwikkeling minimaal dezelfde ontwikkeling volgen als die van de bedrijfstak – of in geval van meer dan één bedrijfstak, de loonontwikkeling van één van de bedrijfstakken – én de vrijwillige aansluiter moet deelnemen in de sociale fondsen die in de (verplichtgestelde) bedrijfstakken aanwezig zijn. De bedrijfstak waarvan de loonontwikkeling wordt gevolgd en de bedrijfstak in wiens sociale fondsen wordt deelgenomen, moet één en dezelfde bedrijfstak zijn.

Of:

2. Er moet sprake zijn van een groepsverhouding tussen een bedrijf dat onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt en de vrijwillige aansluiter. Wanneer een vrijwillige aansluiter een groepsverhouding heeft met een bedrijf dat al dan niet via verplichtstelling onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds valt, is het verdedigbaar dat de onderdelen van de groep die niet onder het bedrijfstakpensioenfonds vallen – omdat zij bedrijfsactiviteiten verrichten die niet onder de statutaire werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds vallen –, de mogelijkheid krijgen om zich vrijwillig aan te sluiten bij dat bedrijfstakpensioenfonds. Het begrip «groep» is toegelicht in het eerste deel van deze paragraaf.

Is een bedrijf dat onderdeel is van een groep, via deze weg eenmaal vrijwillig aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds, dan kan die aansluiting voor de toekomst in stand blijven, ook al zou het betreffende bedrijf zich later alsnog losmaken uit de groep. De historische band met de groep rechtvaardigt in zo’n situatie dat de aansluiting bij het bedrijfstakpensioenfonds niet hoeft te worden beëindigd.

Vrijwillige aansluiting is daarnaast mogelijk indien een bedrijf dat wél bij een bedrijfstakpensioenfonds was aangesloten, buiten de werkingssfeer van dat fonds komt te vallen na aanpassing van de werkingssfeer van het fonds. De historische band met het fonds rechtvaardigt in dat geval dat – aansluitend aan de oorspronkelijke aansluiting – vrijwillige aansluiting mogelijk is. Dat geldt ook in geval van een verzelfstandiging van een deel van een bedrijf dat onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds valt, terwijl het verzelfstandigde onderdeel na afsplitsing van het bedrijf niet onder die werkingssfeer valt. Ook in die situatie mag het nieuwe bedrijf, gelet op de historische band, als vrijwillige aansluiter bij het bedrijfstakpensioenfonds aangesloten blijven. Het is in het belang van de deelnemers dat continuering van de aansluiting bij het bedrijfstakpensioenfonds in deze situaties mogelijk is.

Een bedrijfstakpensioenfonds bepaalt zelf of het vrijwillige aansluiting al dan niet mogelijk wil maken. Als een bedrijfstakpensioenfonds ervoor kiest om vrijwillige aansluiting mogelijk te maken, dan moet deze mogelijkheid expliciet in de statuten van het bedrijfstakpensioenfonds worden vermeld. Ook moet het bedrijfstakpensioenfonds de hiervoor beschreven criteria hanteren voor de vrijwillige aansluiting. Het staat een bedrijfstakpensioenfonds vrij deze criteria aan te scherpen of aan te vullen met extra criteria.

Overeenkomstig de verplichting tot het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en pensioenuitvoerder moet er tussen het bedrijfstakpensioenfonds en de vrijwillige aansluiter een uitvoeringsovereenkomst gesloten worden. In die uitvoeringsovereenkomst moeten de voorwaarden op grond waarvan de vrijwillige aansluiting heeft plaatsgevonden, vermeld worden. Op die manier wordt duidelijk op grond van welke voorwaarde(n) de vrijwillige aansluiting tot stand is gekomen.

« terug
Memorie van Toelichting: