Paragraaf 3.3.7 Memorie van Toelichting
Behoud aanspraken bij wijziging pensioenovereenkomst, verkorting arbeidsduur of demotie
Werkgever en werknemer kunnen op collectief niveau, maar ook op individueel niveau een wijziging van de pensioenovereenkomst afspreken. Voorts kan een werkgever een beding in de pensioenovereenkomst opnemen dat hij eenzijdig de pensioenovereenkomst mag wijzigen. Een dergelijk beding is evenwel alleen rechtsgeldig indien het schriftelijk is gemaakt en in de pensioenovereenkomst is opgenomen en de wijzigingsbevoegdheid beperkt is tot situaties waarin de werkgever een zodanig zwaarwegend belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging wordt geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Hiertoe is in deze wet een artikel opgenomen dat geënt is op artikel 7:613 BW. Door dit in deze wet op te nemen wordt expliciet gemaakt dat de uitgangspunten van dat artikel ook van toepassing zijn ten aanzien van ambtenaren. De wijzigingsbevoegdheid van de werkgever strekt zich niet uit tot reeds opgebouwde aanspraken, maar ziet alleen op nog op te bouwen aanspraken.

In deze wet wordt voorts expliciet geregeld dat eenmaal opgebouwde aanspraken, zowel bij uitkerings- en kapitaalovereenkomsten, als bij premieovereenkomsten, niet kunnen worden aangetast door wijziging van een (collectieve of individuele) pensioenovereenkomst (artikel 20). Ook in het geval de pensioenovereenkomst niet wordt gewijzigd, maar sprake is van een verlaging van het inkomen, bijvoorbeeld als gevolg van demotie (in dezelfde of een andere functie tegen een lager salaris gaan werken op het einde van de loopbaan), of als gevolg van een verlaging van het aantal uren dat wordt gewerkt, kan dit niet leiden tot aantasting van al opgebouwde aanspraken (artikel 18). Met name bij eindloonregelingen is dit relevant. Onverkorte toepassing van de eindloonsystematiek zou er bij het inleveren van salaris en het minder gaan werken, toe leiden dat aanspraken uit het verleden verlaagd worden. Immers, het eindloon daalt door deze wijzigingen. Het hier geïntroduceerde gebod wordt ook wel een knipbepaling genoemd.

Echter ook bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten mogen reeds opgebouwde aanspraken niet worden aangetast. Bij kapitaalovereenkomsten houdt deze regel in dat de aanspraak op het tot dan opgebouwde deel van het kapitaal behouden blijft. Bij premieovereenkomsten houdt dit in dat het op basis van de beschikbaar gestelde premies en de daarop verkregen rendementen ontstane kapitaal, op het moment van wijziging van de regeling, niet in omvang mag worden gewijzigd vanwege het enkele feit dat de overeenkomst wordt gewijzigd. Het kapitaal kan, afhankelijk van de wijze waarop behoud van aanspraken door partijen ingevuld wordt (zie paragraaf 7.2.1) op een later moment nog wel in omvang teruglopen als de beleggingen negatief renderen. Dat is echter inherent aan de gekozen systematiek van behoud aanspraken bij premieovereenkomsten. Het kapitaal mag echter niet op het moment van wijziging, vanwege de wijziging zélf, verminderd worden.

De door de regering gekozen benadering is in lijn met het door de SER in 1999 uitgebrachte advies Bevordering arbeidsdeelname ouderen uit (SER, 99/17) waarin een dergelijke knipbepaling ten aanzien van demotie wordt aanbevolen. Overigens zal het materiële effect beperkt zijn: uit cijfers van DNB blijkt dat op 1 januari 1990 al voor 90% van de deelnemers met een eindloonregeling een dergelijke knipbepaling gold. Tevens geldt dat de meeste eindloonregelingen de afgelopen jaren zijn omgezet in middelloonregelingen. Het voorschrift dat reeds opgebouwde aanspraken op pensioen niet kunnen worden verminderd impliceert dat in de pensioenovereenkomst geen beding mag worden opgenomen op grond waarvan één van de beide partijen de vrijheid krijgt om al opgebouwde aanspraken te wijzigen. Het gebod tot behoud van aanspraken laat onverlet dat een pensioenfonds in geval van nood pensioenaanspraken en -rechten mag korten. Dat is echter een recht van het pensioenfonds als uitvoerder. Tevens kan wijziging plaatsvinden bij interne waardeoverdracht (in dat laatste geval moet overigens wel actuarieel gelijkwaardigheid gewaarborgd worden).

Het verbod op het aantasten van reeds opgebouwde aanspraken heeft uitsluitend betrekking op de nominale aanspraken op pensioen, niet op voorwaardelijke toeslagen op het pensioen die feitelijk nog niet zijn toegekend. De wet verbiedt werkgever en werknemer derhalve niet om een eenmaal overeengekomen voorwaardelijke toeslagregeling later te wijzigen, door bijvoorbeeld het ambitieniveau van de toeslag te verlagen. Een dergelijke wijziging van de voorwaardelijke toeslagregeling kan ook betrekking hebben op de nog te verlenen toeslagen aan reeds gepensioneerden en aan gewezen deelnemers.

« terug
Zie ook: