|
|
|
Werkgever en werknemer kunnen op collectief niveau, maar ook op individueel
niveau een wijziging van de pensioenovereenkomst afspreken.
Voorts kan een werkgever een beding in de pensioenovereenkomst
opnemen dat hij eenzijdig de pensioenovereenkomst mag wijzigen. Een
dergelijk beding is evenwel alleen rechtsgeldig indien het schriftelijk is
gemaakt en in de pensioenovereenkomst is opgenomen en de wijzigingsbevoegdheid
beperkt is tot situaties waarin de werkgever een zodanig
zwaarwegend belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de
wijziging wordt geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid moet wijken. Hiertoe is in deze wet een artikel opgenomen
dat geënt is op artikel 7:613 BW. Door dit in deze wet op te
nemen wordt expliciet gemaakt dat de uitgangspunten van dat artikel ook
van toepassing zijn ten aanzien van ambtenaren. De wijzigingsbevoegdheid
van de werkgever strekt zich niet uit tot reeds opgebouwde aanspraken,
maar ziet alleen op nog op te bouwen aanspraken.
In deze wet wordt voorts expliciet geregeld dat eenmaal opgebouwde
aanspraken, zowel bij uitkerings- en kapitaalovereenkomsten, als
bij premieovereenkomsten, niet kunnen worden aangetast door wijziging
van een (collectieve of individuele) pensioenovereenkomst (artikel 20).
Ook in het geval de pensioenovereenkomst niet wordt gewijzigd, maar
sprake is van een verlaging van het inkomen, bijvoorbeeld als gevolg van
demotie (in dezelfde of een andere functie tegen een lager salaris gaan
werken op het einde van de loopbaan), of als gevolg van een verlaging
van het aantal uren dat wordt gewerkt, kan dit niet leiden tot aantasting
van al opgebouwde aanspraken (artikel 18). Met name bij eindloonregelingen
is dit relevant. Onverkorte toepassing van de eindloonsystematiek
zou er bij het inleveren van salaris en het minder gaan werken, toe leiden
dat aanspraken uit het verleden verlaagd worden. Immers, het eindloon
daalt door deze wijzigingen. Het hier geïntroduceerde gebod wordt ook
wel een knipbepaling genoemd.
Echter ook bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten mogen
reeds opgebouwde aanspraken niet worden aangetast. Bij kapitaalovereenkomsten
houdt deze regel in dat de aanspraak op het tot dan opgebouwde
deel van het kapitaal behouden blijft. Bij premieovereenkomsten houdt dit
in dat het op basis van de beschikbaar gestelde premies en de daarop
verkregen rendementen ontstane kapitaal, op het moment van wijziging
van de regeling, niet in omvang mag worden gewijzigd vanwege het
enkele feit dat de overeenkomst wordt gewijzigd. Het kapitaal kan, afhankelijk van de wijze waarop behoud van aanspraken door partijen ingevuld
wordt (zie paragraaf 7.2.1) op een later moment nog wel in omvang teruglopen
als de beleggingen negatief renderen. Dat is echter inherent aan de
gekozen systematiek van behoud aanspraken bij premieovereenkomsten.
Het kapitaal mag echter niet op het moment van wijziging, vanwege de
wijziging zélf, verminderd worden.
De door de regering gekozen benadering is in lijn met het door de SER in
1999 uitgebrachte advies Bevordering arbeidsdeelname ouderen uit (SER,
99/17) waarin een dergelijke knipbepaling ten aanzien van demotie wordt
aanbevolen. Overigens zal het materiële effect beperkt zijn: uit cijfers van
DNB blijkt dat op 1 januari 1990 al voor 90% van de deelnemers met een
eindloonregeling een dergelijke knipbepaling gold. Tevens geldt dat de
meeste eindloonregelingen de afgelopen jaren zijn omgezet in middelloonregelingen.
Het voorschrift dat reeds opgebouwde aanspraken op pensioen niet
kunnen worden verminderd impliceert dat in de pensioenovereenkomst
geen beding mag worden opgenomen op grond waarvan één van de
beide partijen de vrijheid krijgt om al opgebouwde aanspraken te
wijzigen. Het gebod tot behoud van aanspraken laat onverlet dat een
pensioenfonds in geval van nood pensioenaanspraken en -rechten mag
korten. Dat is echter een recht van het pensioenfonds als uitvoerder.
Tevens kan wijziging plaatsvinden bij interne waardeoverdracht (in dat
laatste geval moet overigens wel actuarieel gelijkwaardigheid gewaarborgd
worden).
Het verbod op het aantasten van reeds opgebouwde aanspraken heeft
uitsluitend betrekking op de nominale aanspraken op pensioen, niet op
voorwaardelijke toeslagen op het pensioen die feitelijk nog niet zijn toegekend.
De wet verbiedt werkgever en werknemer derhalve niet
om een eenmaal overeengekomen voorwaardelijke toeslagregeling later
te wijzigen, door bijvoorbeeld het ambitieniveau van de toeslag te
verlagen. Een dergelijke wijziging van de voorwaardelijke toeslagregeling
kan ook betrekking hebben op de nog te verlenen toeslagen aan reeds
gepensioneerden en aan gewezen deelnemers.
|
|
|