|
|
|
Direct naar:
Artikel 18 en 20. Verzoek opgave informatie aan overdragende uitvoerder
en opgave informatie aan de rechthebbende
Voordat de deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht van pensioenaanspraken
weloverwogen kan doen, moet hij over voldoende begrijpelijke
informatie beschikken om te kunnen beoordelen of waardeoverdracht
in zijn geval een verstandige beslissing is. In de opgave moet de
deelnemer worden geïnformeerd over de hoogte van de aanspraken (op
ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en/of arbeidsongeschiktheidspensioen)
vóór en na waardeoverdracht. Soms kennen de pensioenregelingen
bij de oude en de nieuwe pensioenuitvoerder niet dezelfde
pensioensoorten. In dat geval wordt toegelicht hoe het kapitaal dat op
basis van de oude pensioenregeling wordt ingebracht, verdeeld wordt
over de pensioensoorten in de nieuwe regeling. Als er géén
nabestaanden- of arbeidsongeschiktheidspensioen is, wordt dit expliciet
vermeld. Vermeld wordt verder hoe groot het aantal jaren is dat kan
worden ingekocht ingeval er extra jaren worden toegekend en de wijze
van aanpassing hiervan. Het toeslagbeleid vóór en na waardeoverdracht
wordt in beeld gebracht, waarbij dat op dezelfde wijze gebeurt als bij de
overige verplichtingen over het informeren over toeslagbeleid (zie artikel
4).
Dit zijn relevante gegevens voor de beoordeling van de vraag of
waardeoverdracht gewenst is. naar boven
Artikel 21. Verzoek tot waardeoverdracht
Nadat de ontvangende uitvoerder de informatie heeft verstrekt beslist
de deelnemer of hij op grond van deze informatie van zijn recht op
waardeoverdracht gebruik maakt. Pas dan doet hij via de ontvangende
uitvoerder het daadwerkelijke verzoek tot waardeoverdracht. Vanwege de
financiële consequenties is het noodzakelijk dat de deelnemer binnen een
redelijke termijn beslist of hij al dan niet gebruik maakt van zijn recht op
waardeoverdracht. naar boven
Artikel 22. Verzoek opgave informatie aan ontvangende uitvoerder
De termijn waarbinnen een deelnemer het verzoek tot waardeoverdracht
aan de nieuwe uitvoerder moet doen is zes maanden. Deze
termijn vangt aan op de aanvangsdatum van de deelname aan de
pensioenregeling van de deelnemer. Dit laat overigens onverlet dat de
opname in de pensioenregeling met terugwerkende kracht kan plaatsvinden
als gevolg van het hanteren van drempeltijd. Voor de start van de
termijn waarbinnen het verzoek tot waardeoverdracht moet worden
gemaakt heeft deze terugwerkende kracht geen gevolgen. naar boven
Artikel 23. Afhandeling waardeoverdracht
In het eerste lid is bepaald dat de ontvangende uitvoerder de ontvangst
van het definitieve verzoek om waardeoverdracht terstond meldt aan de
overdragende uitvoerder. Op grond van het tweede lid draagt de
ontvangende uitvoerder het verzekerde risico ten aanzien van de over te
dragen aanspraken vanaf de datum van het verzoek van deelnemer en dus
moeten de termijnen zo kort mogelijk worden gehouden.
Bij de specifieke situatie van een pensioenverzekering, waarvan de
financiering plaatsvindt op basis van beleggingseenheden waarvoor het
koersrisico bij de verzekerde ligt (een zuivere premieovereenkomst) is de
overdrachtswaarde niet eerder te berekenen dan op de datum van het
contant maken (verkopen) van de beleggingseenheden. Dit gebeurt pas
nadat de verzekerde daadwerkelijk een verzoek tot waardeoverdracht
heeft ingediend bij de ontvangende uitvoerder. Vanwege mogelijke
koersschommelingen is het zaak op zo kort mogelijke termijn daarna tot
vaststelling van de overdrachtswaarde over te gaan. Om die reden is
bepaald dat de betaling van de overdrachtswaarde binnen tien werkdagen
nadat de verzekerde het verzoek tot waardeoverdracht heeft gedaan moet
plaatsvinden (zie het derde lid). Aangezien de overdrachtswaarde op de
betaaldatum en niet op de overdrachtsdatum wordt berekend, is bepaald
dat in die overdrachtswaarde de interestcompensatie is begrepen (zie het
vierde lid). naar boven
Artikel 24. Overschrijding termijnen
Overschrijding van termijnen door een uitvoeringsorgaan mag er niet
toe leiden dat de waardeoverdracht om die reden geen doorgang meer
kan vinden en daarmee het recht op waardeoverdracht wordt ontzegd aan
een deelnemer. naar boven
Artikel 25. Berekening overdrachtswaarde
Dit artikel bevat de regels op basis waarvan de overdrachtswaarde
wordt bepaald.
Uitgangspunt bij waardeoverdracht is dat bij aansluitende overdracht
tussen identieke pensioenregelingen, bij gelijke pensioengrondslag, de
pensioenaanspraken na overdracht dezelfde zijn en daarmee, indien van
toepassing, tevens het aantal extra pensioenjaren in de pensioenregeling,
ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder, gelijk is aan het aantal in de
pensioenregeling, ondergebracht bij de overdragende uitvoerder, tot de
datum van het einde van het deelnemerschap. De rekensystematiek is
zodanig, dat de pensioenaanspraken na overdracht in totaal actuarieel
gelijkwaardig zijn aan de pensioenaanspraken die door de overdragende
uitvoerder zijn meegegeven. Met pensioenaanspraken wordt gedoeld op
de tot de datum van beëindiging van de deelneming opgebouwde
tijdsevenredige aanspraak, dat wil zeggen de pensioenaanspraken zonder
toekomstige voorwaardelijke toeslagen e.d.
Bij de omzetting van de meegekregen pensioenaanspraak naar de
pensioenregeling ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder wordt
uitgegaan van de totale bij beëindiging van de deelneming meegekregen
pensioenaanspraak, dus van ouderdoms- en partnerpensioen tezamen.
Het eerste en tweede lid hebben betrekking op de wijze waarop de
overdrachtswaarde wordt bepaald bij uitkeringsovereenkomsten. Het
vierde lid heeft betrekking op kapitaal- en premieovereenkomsten.
De basisregel is dat de overdrachtswaarde gelijk is aan de contante
waarde van de over te dragen nominale aanspraken, waarbij de
overdrachtswaarde wordt berekend op basis van een door de minister te
bepalen standaardtarief (eerste lid). In dit besluit is vastgelegd dat het
standaardtarief wordt berekend op basis van marktwaardering (zie
hoofdstuk 6, paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting).
Het tweede lid bepaalt dat als voor een bepaald pensioensysteem de
overdrachtswaarde niet rechtstreeks kan worden bepaald door toepassing
van de grondslagen van het standaardtarief, het betreffende pensioensysteem
eerst wordt omgezet in een pensioensysteem waarop het
standaardtarief wel toegepast kan worden. Aangezien de grondslagen van
het standaardtarief geen bepalingen bevatten omtrent onvoorwaardelijke
stijgingen en bijzondere pensioensystemen, zal in die gevallen voor dat
deel van het pensioen de omzetting plaats dienen te vinden. Bijvoorbeeld
indien er sprake is van tijdelijk nabestaandenpensioen vindt eerst
omrekening plaats naar levenslang nabestaandenpensioen op basis van
de eigen contante waardefactoren, alvorens de overdrachtswaarde wordt
bepaald.
Het derde lid geeft aan welke pensioenaanspraken bij de berekening
van de overdrachtswaarde buiten beschouwing blijven. Bij onderdeel a
kan worden opgemerkt dat onvoorwaardelijk toegekende vaste stijgingen,
in tegenstelling tot voorwaardelijk toegekende stijgingen, wel worden
meegenomen bij de bepaling van de overdrachtswaarde.
Voor een partnerpensioen op risicobasis vindt geen opbouw plaats.
Indien er waardeoverdracht plaatsvindt vanuit een regeling waarin
partnerpensioen is opgebouwd naar een regeling waarin partnerpensioen
op risicobasis is verzekerd, wordt de overdrachtswaarde in zijn geheel
aangewend voor ouderdomspensioen. In het omgekeerde geval – indien
dus geen partnerpensioen is opgebouwd maar dit op risicobasis is
verzekerd – ontstaat dezelfde situatie die ook al geldt voor het wezenpensioen
en het arbeidsongeschiktheidspensioen en wordt voor het
partnerpensioen geen waarde overgedragen. Dit is expliciet in het besluit
opgenomen (derde lid, onderdeel b). Hoe de waarde bij de ontvangende
uitvoerder wordt aangewend is aan sociale partners. Wel moet dit op
grond van artikel 35, tweede lid, onderdeel a, van de Pensioenwet en
artikel 21, tweede lid, onderdeel b, van de WVB in het pensioenreglement
worden vastgelegd.
De in onderdeel c bedoelde achterblijvende aanspraken op partnerpensioen
ontstaan, indien een partner niet instemt met het verzoek om
waardeoverdracht. Het partnerpensioen en het bijzonder partnerpensioen
blijft dan bij de overdragende uitvoerder.
Voor gewone regelingen moet de waardeberekening altijd plaatsvinden
met behulp van de grondslagen die bij of krachtens dit besluit zijn
vastgesteld. Voor regelingen waarvoor deze grondslagen niet toereikend
zijn, kunnen, met behoud van de actuariële gelijkwaardigheid, de over te
dragen pensioenaanspraken met behulp van de door de uitvoerder zelf
gebruikte grondslagen eerst worden omgezet in pensioenaanspraken
waarop het in dit besluit neergelegde standaardtarief wel toegepast kan
worden. Op kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten waarbij
de premie wordt belegd of wordt aangewend voor de aankoop van een
verzekerd kapitaal kan het voorgaande niet worden toegepast. Voor deze
regelingen zal in een ministeriële regeling een andere berekeningswijze
worden opgenomen. naar boven
Artikel 26. Overdrachtswaarde niet gelijk aan waarde gefinancierde deel
van de aanspraken
De overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken kan bij uitkeringsen
kapitaalovereenkomsten meer of minder bedragen dan het tot dat
moment gefinancierde deel van die aanspraken. Voor zover die
aanspraken niet zijn gefinancierd, dient dit bij de waardeoverdracht
alsnog te gebeuren. De overdragende uitvoerder moet die lasten alsnog
opbrengen. Indien meer dan de overdrachtswaarde is gefinancierd, wordt
slechts de overdrachtswaarde overgedragen. Het teveel gefinancierde
deel van de aanspraken vloeit terug naar de oude werkgever of het
overdragende fonds. naar boven
Artikel 27. Aanwenden van overdrachtswaarde
Het uitgangspunt van deze bepaling is dat de totale overdrachtswaarde
wordt aangewend voor het inkopen van pensioenaanspraken in de
pensioenregeling, ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder. Het is
afhankelijk van die regeling hoe dit gebeurt.
In het tweede lid is bepaald dat bij waardeoverdracht naar een
premieovereenkomst waarbij de premie wordt belegd de afkoopsom
binnen een week moet worden aangewend voor beleggingseenheden. Dit
met het oog op mogelijke koersschommelingen. naar boven
Artikel 28. Behandeling aanspraken na waardeoverdracht
Als uitgangspunt geldt dat met de overgedragen waarde in te kopen
pensioenaanspraken gelijk dienen te worden behandeld als de pensioenaanspraken
verworven in de pensioenregeling ondergebracht bij de
ontvangende uitvoerder, bij voorbeeld door het toekennen van extra
pensioenjaren. Indien de overdracht leidt tot extra pensioenaanspraken
die uitstijgen boven een eventueel maximum aantal dienstjaren dat in de
desbetreffende pensioenregeling wordt gehanteerd, blijft het meerdere in
stand en wordt op een zelfde wijze behandeld als geldt bij een aanspraak
op pensioen van een gewezen deelnemer.
Ook bij de toeslagverlening moeten de aanspraken gelijk behandeld
worden. Dit kan, met name bij beroepspensioenregelingen, tot een
kennelijk onredelijk resultaat leiden. Er zijn beroepspensioenregelingen
waarbij de opbouw van nominale aanspraken laag is, maar de voorwaardelijke
toeslagverlening – waarvoor een buffer wordt gevormd – heel
hoog. Deelnemers die op latere leeftijd hun elders opgebouwde
aanspraken overdragen naar dit fonds zouden, zonder nadere regeling,
sterk profiteren van dergelijke regelingen. Immers, men brengt een
relatief hoge nominale aanspraak in die bovendien van zeer hoge
toeslagen wordt voorzien. Toeslagen waar deze deelnemer niet mee
hebben helpen buffers voor te vormen. Dit kan leiden tot calculerend
gedrag waardoor deelnemers die hebben meebetaald aan de buffer
benadeeld worden. Dit wordt voorkomen door de uitvoerder van een
beroepspensioenregeling de bevoegdheid te geven een gedifferentieerd
toeslagenbeleid te voeren indien het «gewone» beleid leidt tot een
kennelijk onredelijk resultaat. Het feit dat het moet gaan om een
«kennelijk» onredelijk resultaat geeft aan dat afwijking van de hoofdregel
niet kan worden toegepast bij een «gewone» waardeoverdracht maar
alleen in individuele situaties waarbij de hoofdregel tot een evident
onredelijk resultaat zou leiden. Het gaat dan bijvoorbeeld om waardeoverdracht
waarbij het gerede vermoeden bestaat dat de overstap van
loondienst naar zelfstandig beroepsgenootschap vooral een papieren
overstap is. Aanleiding voor dit vermoeden zou kunnen zijn dat de
overstap relatief kort voor de pensioneringsdatum plaatsvindt en er
nauwelijks inkomsten in die periode worden verworven. In dat geval zou
de uitvoerder kunnen besluiten om een afwijkende indexering te hanteren
over de ingebrachte waarde. De toeslagverlening zou dan kunnen worden
gerelateerd aan het aantal jaren dat de deelnemer heeft betaald ten
behoeve van de toeslagverlening. naar boven
|
|
|