Bgfo - Nota van Toelichting over integere bedrijfsvoering
In hoofdstuk 4 zijn bepalingen opgenomen over een integere uitoefening van het bedrijf. Deze bepalingen zijn grotendeels overgenomen uit regelingen die al bestonden. De vernieuwing bestaat er voornamelijk uit dat de meeste regels die voorheen op toezichthouderniveau waren vastgesteld, nu bij algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld. De bepalingen in dit hoofdstuk komen, waar mogelijk, overeen met de oude regelingen. De belangrijkste verandering is dat de bepalingen in plaats van «rule based» nu meer «principle based» van aard zijn. Het voordeel hiervan is dat financiële ondernemingen zo de vrijheid krijgen om de regels zo te implementeren dat deze zo goed mogelijk aansluiten bij de bestaande bedrijfsvoering. Ten aanzien van incidenten heeft er een materiële vernieuwing plaatsgevonden. Alleen incidenten die een ernstig gevaar vormen voor de integere uitoefening van het bedrijf gemeld te worden. Zoals in de artikelsgewijze toelichting ook is aangegeven, zijn dit de incidenten die het vertrouwen in de betreffende financiële onderneming of de financiële markten als geheel schaden.

De verantwoordelijkheid voor het integer handelen ligt in de eerste plaats bij de financiële onderneming zelf. Deze dient zelf een beleid te formuleren en zorg te dragen voor de bewustwording, de bevordering en de handhaving van de in dit beleid neergelegde principes.

De waarborgen voor een integere uitoefening van het bedrijf vinden voornamelijk neerslag in de administratieve organisatie en interne controle van de financiële ondernemingen. Financiële ondernemingen dienen te beschikken over beleid dat ertoe strekt dat er binnen alle geledingen van de organisatie integer gehandeld wordt. Daarnaast dienen financiële ondernemingen beleid vast te stellen met betrekking tot een integere uitoefening van het bedrijf: het tegengaan van belangenverstrengeling, betrokkenheid bij strafbare feiten en handelingen die het vertrouwen in de financiële onderneming of de financiële markten als geheel kunnen schaden.

Net als de bepalingen over integriteit in het Btb 2005, het Bte 1995 en nadere regelingen van de AFM, ziet dit hoofdstuk op (i) het tegengaan van belangenverstrengeling; (ii) de omgang met incidenten die een gevaar vormen voor een integere uitoefening van het bedrijf van een financiële onderneming; (iii) personen die een integriteitgevoelige functie bekleden; (iv) het vaststellen van de identiteit, aard en achtergrond van cliënten. Verder dient de financiële onderneming op verzoek van de AFM de administratie te onderzoeken op personen die in verband met terroristische activiteiten de integriteit van de financiële sector kunnen schaden.

De uitvoering van dit hoofdstuk brengt met zich mee dat er in bepaalde gevallen verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zal plaatsvinden door de betrokken ondernemingen. De verwerking van persoonsgegevens op grond van dit hoofdstuk door een financiële onderneming vindt haar wettelijke rechtvaardiging in artikel 8, sub c, van de Wbp. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken onderneming om bij de uitoefening van de verplichtingen uit dit besluit aan de vereisten van de Wbp te voldoen.

« terug
Wft: