Bgfo Bijlage B 6
Eindtermen Volmacht
6.1.1. Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, gelden voor de personen, werkzaam bij een gevolmachtigde agent inzake schadeverzekeringen de eindtermen genoemd in 6.2 tot en met 6.5 en 6.7 tot en met 6.9.

6.1.2. Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, gelden voor de personen, werkzaam bij een gevolmachtigde agent inzake levensverzekeringen de eindtermen genoemd in 6.2, 6.6 en 6.7 tot en met 6.9.

6.2. De personen beschikken over:
   a. grondige kennis van het algemene verzekeringsrecht en de toepassing daarvan;
   b. grondige kennis van algemene verzekeringstechniek en algemene polisbepalingen en de toepassing daarvan;
   c. kennis van het stelsel van sociale zekerheid;
   d. kennis van het algemeen burgerlijk recht en de wijze waarop een civiele procedure en een strafproces verlopen;
   e. kennis van het verbintenissenrecht;
   f. globale kennis van de belastingwetgeving;
   g. globale kennis van herverzekering en reserveren;
   h. globale kennis van preventiemaatregelen;
   i. grondige kennis van de bedrijfsorganisaties, de belangenverenigingen en de samenwerkingsverbanden;
   j. kennis van het wettelijk toezicht en eventuele zelfregulering;
   k. kennis van de rechtspositie van de bemiddelaar; en
   l. kennis van gedragsregels voor verzekeraars en bemiddelaars.

6.3. De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over:
   a. globale kennis van de brandverzekeringsmarkt;
   b. grondige kennis van de verschillende vormen van brandverzekering en de toepassing daarvan;
   c. grondige kennis van de uitgebreide gevarenverzekeringen en de toepassing daarvan;
   d. kennis van risicofactoren en preventiemaatregelen;
   e. kennis van de belangrijkste tariefovereenkomsten en calculatiemodellen; en
   f. kennis van de wijze van schaderegeling.

6.4. De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over:
   a. kennis van leverings- en vervoerscondities;
   b. globale kennis van het vervoersrecht;
   c. grondige kennis van de verschillende vormen van goederentransportverzekering en de toepassing daarvan;
   d. grondige kennis van de verzekering van landmateriaal;
   e. globale kennis van transportverzekeringen op andere dan Nederlandse condities;
   f. grondige kennis van de pleziervaartuigverzekering; en
   g. kennis van de wijze van schaderegeling.

6.5. De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over:
   a. kennis van de sociale verzekeringen voor zover relevant voor de particuliere medische variaverzekering;
   b. grondige kennis van de ziektekosten-, de ongevallen- en de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de toepassing daarvan;
   c. grondige kennis van het aansprakelijkheidsrecht en wettelijke verplichtingen voor aansprakelijkheidsverzekeringen;
   d. grondige kennis van de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren en bedrijven en de toepassing daarvan;
   e. kennis van andere algemene aansprakelijkheidsverzekeringen;
   f. grondige kennis van motorrijtuigverzekeringen en de toepassing daarvan;
   g. kennis van andere vormen van variaverzekering; en
   h. kennis van de wijze van schaderegeling.

6.6. De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over:
   a. kennis van de sociale verzekeringen voorzover relevant voor de levensverzekering;
   b. kennis van de grondslagen en begrippen bij levensverzekering;
   c. grondige kennis van de belangrijkste vormen van levensverzekering en de toepassing daarvan;
   d. grondige kennis van de uit een levensverzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten;
   e. kennis van de belastingwetgeving voorzover relevant voor de levensverzekering;
   f. kennis van de wet en regelgeving ten aanzien van pensioenen;
   g. kennis van het huwelijksvermogensrecht, het erfrecht en het faillissementsrecht voorzover relevant voor de levensverzekering;
   h. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, uit te leggen aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken;
   i. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en de ervaring, het huidige en het voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken;
   j. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, in actieve dialoog met de consument, de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen;
   k. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, op basis van de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel is gekomen;
   l. de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur en die financiële instrumenten te selecteren, die passen binnen hun competenties;
   m. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het risicoprofiel;
   n. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent;
   o. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie;
   p. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, in overleg met de consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel;
   q. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen;
   r. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd;
   s. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van de modelportefeuille;
   t. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties van financiële instrumenten, uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsinstellingen inhouden en wat de kenmerken en de risico’s van deze vormen zijn;
   u. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen in welke objecten of financiële instrumenten beleggingsinstellingen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze producten;
   v. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille die de beleggingsinstellingen bij deze producten geven, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en asset allocatie;
   w. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, een concreet advies te geven over welke modelportefeuille, al dan niet in combinatie met andere financiële producten, het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument;
   x. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt;
   y. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, financiële producten met elkaar te vergelijken en te bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument;
   z. de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, integriteitsdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden;
   aa. de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan;
   bb. de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomsten inzake financiële instrumenten, vast te stellen of bijsturen van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel;
   cc. de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument te signaleren of wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten kunnen worden geselecteerd; en
   dd. de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, de onder cc bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

6.7. De personen beschikken over:
   a. grondige kennis van de structuur van het verzekeringsbedrijf en de bedrijfskolom;
   b. grondige kennis van de verschillende organisaties en samenwerkingsvormen in het provinciale bedrijf en het beursbedrijf;
   c. globale kennis van de interne organisatie van het bedrijf van de verzekeraar;
   d. globale kennis van het financiële beheer en de opbouw en betekenis van de jaarrekening; en
   e. kennis van de verschillende rechtsvormen en de belangrijkste juridische en fiscale consequenties daarvan.

6.8. De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over:
   a. grondige kennis van algemene aspecten van risicobeoordeling en acceptatietechniek bij schade- en levensverzekering;
   b. grondige kennis van het redigeren van polisvoorwaarden en clausules en het kunnen toepassen daarvan;
   c. grondige kennis van algemene aspecten van schaderegeling en van de regeling van uitkeringen bij levensverzekering en het kunnen toepassing daarvan;
   d. kennis van de verschillende vormen van reserves en de wijze waarop deze moeten worden berekend;
   e. grondige kennis van de verschillende soorten herverzekering; en
   f. grondige kennis van de gedragsregels die gelden voor verzekeraars en het kunnen toepassen daarvan.

6.9. De personen beschikken over:
   a. kennis van de wet in het algemeen en grondige kennis van die bepalingen gericht op de gevolmachtigde agent;
   b. kennis van de juridische positie van de gevolmachtigde agent en de vertegenwoordiger volgens het Burgerlijk Wetboek;
   c. kennis van de toezichtwetgeving op het verzekeringsbedrijf; en
   d. globale kennis van andere nationale en Europese wetgeving voorzover deze gevolgen voor de verzekering of de verkoop daarvan heeft.

« terug