Artikel 49 Bgfo
1. Een financiële onderneming verstrekt de ingevolge deze afdeling en de artikelen 4:25a, eerste lid, onderdeel a, en 4:25b, eerste en tweede lid, van de wet aan de consument of cliënt te verstrekken informatie schriftelijk, tenzij in deze afdeling anders wordt bepaald. De financiële onderneming kan de informatie via een andere duurzame drager verstrekken, indien zij zich ervan heeft vergewist dat de consument onderscheidenlijk cliënt over de benodigde middelen beschikt om kennis te nemen van de aldus te verstrekken informatie.

2. De financiële onderneming verstrekt de informatie, bedoeld in het eerste lid, in de Nederlandse taal. De informatie kan in een andere taal worden verstrekt:
   a. indien de consument of cliënt daarom verzoekt en de financiële onderneming hiermee heeft ingestemd;
   b. indien partijen een keuze hebben gemaakt voor de toepasselijkheid van het recht van een andere staat op de overeenkomst inzake een financieel product; of
   c. indien het essentiële beleggersinformatie betreft en het gebruik van de desbetreffende taal door de Autoriteit Financiële Markten is goedgekeurd.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het verstrekken van informatie met betrekking tot het verlenen van beleggingsdiensten.

Nota van Toelichting
Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 4:22, eerste lid, 4:25a, eerste lid, onderdeel a, en 4:25b, eerste en tweede lid, van de wet en komt in de plaats van artikel 26 van het Bfd.
Anders dan in artikel 26 van het Bfd wordt in dit artikel niet alleen de «consument», maar ook de «cliënt» genoemd. Dit hangt samen met het feit dat de bepalingen over informatieverstrekking bij verzekeringen en de bepalingen met betrekking tot de financiële bijsluiter voor deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen zich uitstrekken tot alle personen en niet beperkt zijn tot de natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. In het Bfd volgde dit wat verzekeringen betreft uit het gebruik van de term «consument» in samenhang met artikel 6 van de Wfd. In de wet en dit besluit wordt in plaats daarvan de term «cliënt» gebruikt. Daarnaast is in het tweede lid, onderdeel c, de beleggingsinstelling komen te vervallen. De verplichting om een financiële bijsluiter te verstrekken rust gelet op artikel 65, eerste lid, immers op de aanbieder, dat wil zeggen de beheerder. Op grond van artikel 1:13, tweede lid, van de wet wordt onder beheerder tevens begrepen een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft.

De informatie die op grond van deze afdeling moet worden verstrekt dient op papier of via een andere duurzame drager te worden overgedragen en daarmee blijvend ter beschikking te komen aan de consument of cliënt. Deze verplichting geldt bijvoorbeeld wanneer een aanbieder van complexe producten (artikel 65) gehouden is op verzoek van de consument of cliënt een financiële bijsluiter te verstrekken. De verplichting geldt uiteraard niet wanneer een aanbieder van complexe producten gehouden is bepaalde informatie beschikbaar te houden op zijn website.

In de artikelen 52, achtste lid, 53, dertiende lid, en 79, derde lid, is een uitzondering opgenomen van de reikwijdte van artikel 49. Op grond van deze uitzondering geldt de verplichting van de eerste volzin van het eerste lid van artikel 49 niet voor informatie die door een financiële onderneming wordt verstrekt in reclame-uitingen over complexe producten en kredieten, en informatie die via spraaktelefonie wordt uitgewisseld.

Op grond van het derde lid geldt dit artikel niet voor het verstrekken van informatie bij het verlenen van beleggingsdiensten en het als nevenactiviteit daarbij adviseren over financiële instrumenten. Voor beleggingsondernemingen worden de bestaande eisen aan informatie van artikel 38 van de Nadere regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002 gehandhaafd. Degenen die alleen adviseren over financiële instrumenten en niet tevens beleggingsdiensten verlenen, vallen evenals onder het Bfd wel onder dit artikel.

Duurzame drager
Onder een duurzame drager dient op grond van artikel 1:1 van de wet te worden verstaan: ieder hulpmiddel dat de consument of cliënt in staat stelt persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt. Hierbij moet volgens overweging 20 bij de richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten vooral worden gedacht aan computerdiskettes, cd-roms en de harde schijf van de computer (voor de opslag van elektronische boodschappen). De computerdiskettes of cd-roms moeten aan de consument of cliënt worden toegestuurd. Het gegeven dat de harde schijf van een computer (voor de opslag van elektronische boodschappen) eveneens als duurzame drager wordt beschouwd heeft tot gevolg dat de leverancier de voorgeschreven informatie ook per elektronische post kan toesturen aan de consument of cliënt. Dit opdat de consument of cliënt het elektronische bericht kan opslaan op de harde schijf van zijn computer. Of de consument of cliënt het elektronische bericht na ontvangst daadwerkelijk opslaat op de harde schijf, komt overigens niet voor risico van de financiële onderneming. Internetsites worden in beginsel niet als duurzame drager beschouwd, tenzij deze voldoen aan bovengenoemde in de definitie van duurzame drager opgenomen criteria. Aannemelijk is dat hetzelfde geldt voor ruimte die door een derde (provider) op zijn netwerk of computer ter beschikking wordt gesteld aan de consument voor de opslag van elektronische boodschappen.

Vergewisplicht
Omdat artikel 5, eerste lid, van de richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten de eis stelt dat de duurzame drager beschikbaar en toegankelijk is voor de consument, zal de financiële onderneming zich ervan moeten vergewissen dat dit het geval is. Is de duurzame drager niet beschikbaar of toegankelijk voor de consument of cliënt, dan mag de financiële onderneming de duurzame drager niet gebruiken en zal hij de desbetreffende informatie op papier moeten verschaffen aan de consument of cliënt. De financiële onderneming zal alleen kunnen weten of een duurzame gegevensdrager beschikbaar en toegankelijk is voor de consument of cliënt indien zij is nagegaan of de desbetreffende consument of cliënt over middelen beschikt om kennis te kunnen nemen van informatie die hem via een duurzame drager wordt aangeboden. Het gegeven dat een consument of cliënt recentelijk een emailadres heeft verstrekt aan een financiële onderneming kan voor deze een belangrijke aanwijzing zijn dat het verstrekken van informatie per elektronische post mogelijk zal zijn, in die zin dat de informatie beschikbaar zal zijn voor de consument of cliënt wanneer deze hem per elektronische post wordt toegestuurd. Dit betekent niet per se dat de informatie ook toegankelijk voor de consument of cliënt zal zijn. Voor het openen van elektronische berichten kan het bijvoorbeeld nodig zijn om bepaalde software te gebruiken. Om zich ervan te verzekeren dat de consument over deze software beschikt, zal de financiële onderneming de consument of cliënt bijvoorbeeld in het elektronische bericht een automatische toepassing kunnen meezenden die er voor zorgt dat de benodigde software (gratis) wordt verstrekt, wanneer blijkt dat deze niet aanwezig is op computer van de consument of cliënt.

Nadere toevoeging na wijziging oorspronkelijke tekst
De in artikel 49 opgenomen wijziging beoogt artikel 49, derde lid, van het besluit aan te passen aan de gewijzigde reikwijdte van het begrip verlenen van beleggingsdiensten. De zinsnede «en het in het kader daarvan adviseren over financiële instrumenten» kan worden geschrapt. Het adviseren over financiële instrumenten wordt door MiFID aangemerkt als het verlenen van een beleggingsdienst.
Dat de harde schijf van de computer dient voor de opslag van elektronische boodschappen blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de richtlijn (COM(98) 468 def, 14 oktober 1998).

Artikel 49, tweede lid, onderdeel c, verwerkt artikel 94, eerste lid, onderdeel b, van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen. De essentiële beleggersinformatie kan worden verstrekt in de Nederlandse taal of in een taal die door de AFM is goedgekeurd.

« terug
Bgfo:

Wft: