Artikel 4:4 Wft
Memorie van Toelichting
Dit artikel vervangt gedeeltelijk de artikelen 21 en 22, eerste lid, onderdeel c, van de Wfd, 12, vierde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) en het derde en vierde lid van artikel 17c, van de Wet toezicht belegginginstellingen (Wtb), voorzover het de financiële ondernemingen uit niet-lidstaten betreft. Voor financiële ondernemingen uit andere lidstaten wordt in het Algemeen deel een soortgelijke bepaling opgenomen (artikel 1:58, tweede lid). Het verbod ziet evenals artikel 21 Wfd niet op de verbonden bemiddelaar. De aanbieder is verantwoordelijk voor de verbonden bemiddelaar en het toezicht op verbonden bemiddelaar loopt via de aanbieder.

Verwezen wordt naar paragraaf 6.4.3 van het algemeen deel van de toelichting op deze nota van wijziging voor een toelichting op dit artikel. In aanvulling daarop wordt het volgende opgemerkt. Van de bevoegdheid om een verbod op te leggen zal doorgaans pas gebruik gemaakt worden nadat «lichtere» handhavinginstrumenten, zoals de aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 niet het gewenste resultaat hebben gehad. Het opleggen van een verbod is het pendant van het intrekken van de vergunning en staat dan ook in de hiërarchie van handhavingsinstrumenten op datzelfde niveau. In artikel 1:47 wordt bepaald dat de AFM vooraf de zienswijze dient te vragen van de Nederlandsche Bank (DNB) over het opleggen van een verbod, omdat het meewegen van het oordeel van de andere toezichthouder (gegeven vanuit diens specifieke taak en verantwoordelijkheid) van belang wordt geacht. In het kader van deze bepaling moet gedacht worden aan het oordeel van DNB over de gevolgen voor bijvoorbeeld de soliditeit van de instelling of voor het betalingsverkeer. Afgezien van dit voorschrift om DNB te raadplegen dient de AFM gelet op artikel 3:2 (bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen) en artikel 3:4, eerste lid (het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voorzover niet uit wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bredere afweging van belangen te maken.
Nadere toelichting
De Autoriteit Financiële Markten heeft op grond van artikel 4:4 de mogelijkheid om een activiteitenverbod op te leggen aan financiële ondernemingen die geen door de AFM verleende vergunning hebben. Deze bepaling is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die op grond van wederzijdse erkenning (het zgn. Europees paspoort) in Nederland financiële diensten verlenen. Aan hen kan immers op grond van artikel 1:38, tweede lid, een verbod worden opgelegd om nieuwe overeenkomsten te sluiten. Door middel van de voorgestelde wijziging wordt beter tot uitdrukking gebracht dat artikel 4:4 niet van toepassing is op de Europese paspoorthouders. Clearinginstellingen, natura-uitvaartverzekeraars en beleggingsinstellingen met zetel in een lidstaat die tevens een aangewezen staat is, zijn geen houders van een Europees paspoort en aan hen kan wel op grond van dit artikel een activiteitenverbod worden opgelegd.

« terug