Ministeriële regeling Pensioenknip
Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

3a. Gelijkstelling met pensioen
1. De uitkeringen, bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet of artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden gelijkgesteld met pensioen in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling indien wordt voldaan aan de artikelen 3b en 3c en de pensioendatum ligt voor 1 januari 2014.
2. Indien het pensioen, bedoeld in het eerste lid, ouderdomspensioen is, voldoet dit ouderdomspensioen aan artikel 15 van de Pensioenwet of artikel 31 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

3b. De tijdelijke uitkering
1. De duur van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet of artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bedraagt ten hoogste vijf jaar.
2. De hoogte van de tijdelijke uitkering wordt vastgesteld op de hoogte die een levenslange uitkering op de pensioendatum zou hebben.
3. Indien bij het vaststellen van de hoogte van de tijdelijke uitkering artikel 63, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet of artikel 75, eerste lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling in acht is genomen, voldoet het pensioen aan artikel 63 van de Pensioenwet of artikel 75 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

3c. De levenslange uitkering
1. De levenslange uitkering, bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet of artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt ingekocht tijdens de uitkeringsperiode van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 3b.
2. Indien de pensioengerechtigde in het laatste jaar van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 3b, niet binnen een door de pensioenuitvoerder gestelde termijn overgaat tot inkoop van een levenslange uitkering, gaat de pensioenuitvoerder over tot aanwending van het resterend kapitaal, bedoeld in artikel 3d, voor een levenslange uitkering.
3. De hoogte van de levenslange uitkering varieert na ingang niet.

3d. Resterend kapitaal
1. Het kapitaal dat na aankoop van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 3b, resteert wordt door de pensioenuitvoerder zodanig samengesteld dat de risico?s vergelijkbaar of lager zijn dan voor de aankoop van de tijdelijke uitkering.
2. Indien de pensioengerechtigde de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen, adviseert de pensioenuitvoerder de pensioengerechtigde over de spreiding van de beleggingen conform het eerste lid.
3. In de uitkeringsperiode van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 3b, ontvangt de pensioengerechtigde, naast de informatie die op grond van artikel 44 van de Pensioenwet of artikel 55 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstrekt, voor zover van toepassing ten minste een keer per jaar informatie over:
a. de hoogte van het resterende kapitaal; en
b. de hoogte van de met dit kapitaal te kopen uitkering.

3e. Verplichting pensioenuitvoerder
1. De pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde mee te werken aan een splitsing als bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet of artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling indien het op de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal tenminste ? 10.000 bedraagt en met inachtneming van de artikelen 3a tot en met 3d.
2. De pensioenuitvoerder informeert de daarvoor in aanmerking komende deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde tijdig over hetgeen in deze paragraaf is bepaald.

« terug