Memorie van Toelichting
Geldelijke uitkering
De definities van de verschillende pensioensoorten brengen tot uitdrukking dat alleen sprake is van pensioen indien dit de vorm heeft van een geldelijke uitkering terzake van ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid. Er is dus alleen sprake van pensioen in de zin van de wet, indien het pensioen een uitkering in geld is. Daarbij is niet van belang of er een uitkering ineens plaatsvindt, of een al dan niet levenslange periodieke uitkering: in al deze gevallen is er sprake van pensioen in de zin van de wet.

Overeenkomsten die in de uitkeringsfase resulteren in een (al dan niet levenslange) uitkering in beleggingseenheden, of een geldelijke uitkering gebaseerd op beleggingseenheden, vallen niet onder de wet.

Dergelijke overeenkomsten kennen een zo grote onzekerheid in de uitkeringsfase, dat de regering deze niet beschouwt als pensioenovereenkomsten. Pensioen moet een zekere mate van inkomenszekerheid bieden voor de oude dag. Dat kan alleen als het gaat om uitkeringen in geld waarvan de hoogte in ieder geval op de ingangsdatum voor de deelnemer is vastgesteld. Ook een verleende toeslag in het kader van voorwaardelijke toeslagverlening wordt gezien als een uitkering in geld waarvan de hoogte op ingangsdatum is vastgesteld, waarbij de ingangsdatum gezien moet worden als het moment waarop de toeslag feitelijk wordt vastgesteld. Door in de definitie te spreken over een «geldelijke, vastgestelde uitkering» wordt bereikt dat deze wet niet van toepassing is op regelingen die uitkeren in beleggingseenheden of zich in de uitkeringsfase baseren op beleggingseenheden. Regelingen die deelnemers de mogelijkheid bieden te kiezen voor een hogere uitkering in de eerste jaren en een lagere uitkering in latere jaren in plaats van een gelijkmatige uitkering levenslang, blijven mogelijk. Hierbij is immers sprake van een vooraf vastgestelde uitkering die niet fluctueert nadat is vastgesteld hoe uitgekeerd gaat worden.

Als partijen een regeling afspreken die uitkeert in beleggingseenheden (of die de uitkering baseren op beleggingseenheden), is sprake van het verzekeren van risico’s, waardoor deze regeling door verzekeraars zal moeten worden uitgevoerd. Op dergelijke regelingen bestaat dan ook wel toezicht op basis van de Wft. Echter deze wet, en dus ook materiële voorschriften zoals gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen en het recht op waardeoverdracht, is niet van toepassing. De regering acht dat ook niet nodig omdat dergelijke regelingen niet als pensioen beschouwd moeten worden.

Ook indien de werkgever met zijn werknemer een oudedagsvoorziening in natura overeenkomt, bijvoorbeeld een woning, is geen sprake van pensioen in de zin van de wet. Dit is in lijn met de PSW. Weliswaar wordt in de PSW niet geëxpliciteerd dat onder pensioen alleen geldelijke uitkeringen worden verstaan, maar daar wordt in de praktijk en in de literatuur wel van uit gegaan. Voor alle duidelijkheid: het staat de werkgever uiteraard vrij om – eventueel naast pensioen – de werknemer niet-geldelijke of niet vastgestelde voorzieningen in het vooruitzicht te stellen, maar de afspraken daaromtrent kunnen geen onderdeel zijn van een pensioenovereenkomst in de zin van de wet, en vallen buiten haar werkingsfeer.

Voor de volledigheid zij erop gewezen dat het toekennen van extra vrije dagen aan oudere werknemers niet moet worden gezien als het doen van een uitkering voor de werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom. Bij het toekennen van extra vrije dagen aan oudere werknemers gaat het om een arbeidsvoorwaarde in de vorm van tijd en niet om het toekennen van een geldelijke uitkering. Het is geen pensioen in de zin van de wet.

« terug