Het oprichten van een pensioenfonds ten behoeve van één deelnemer en
diens eventuele nabestaanden is op grond van het wetsvoorstel niet
mogelijk. Op grond van de PSW is oprichting van een dergelijk «éénmansfonds
» wel mogelijk. Dergelijke fondsen worden vooral opgericht om de
pensioenovereenkomst met één directielid uit te voeren. Er zijn twee
redenen waarom de regering de mogelijkheid van oprichting van
éénmansfondsen in het onderhavige wetsvoorstel beëindigt.
Ten eerste ontbreekt bij éénmansfondsen de voor pensioenfondsen
kenmerkende sociale functie, die inhoudt dat individuele risico’s van deelnemers
opgevangen worden door het collectief. Collectiviteit en solidariteit
zijn wezenskenmerken van pensioenfondsen. In het kader van de
discussie rond de taakafbakening van pensioenfondsen en verzekeraars
heeft het kabinet al uitgesproken dat het bestaansrecht van pensioenfondsen
gelegen is in het vermogen om solidariteit te genereren (Kamerstukken
II 1998/99, nr. 26 537, nr. 1 en 2).
In het geval van éénmansfondsen ontbreekt per definitie iedere vorm van
collectiviteit en solidariteit waardoor zij geen bestaansrecht hebben. Er is
dan ook geen rechtvaardigingsgrond aanwezig om deze fondsen nog
langer het verzekeringsbedrijf te laten uitoefenen.
Een tweede reden voor het niet langer mogelijk maken van het oprichten
van een éénmansfonds is dat het toezicht op de éénmansfondsen onevenredig
veel tijd en kosten met zich meebrengt. Eénmansfondsen blijken
veelal niet te voldoen aan PSW-verplichtingen, zoals het opstellen van een
ABTN, gedragscode, etc. Voorts is de deskundigheid van het bestuur vaak
gebrekkig. Eénmansfondsen blijken over het algemeen ook traag te zijn
met het aanpassen van hun statuten en pensioenreglementen, indien
aanpassing noodzakelijk is als gevolg van wetswijzigingen. Daarnaast
signaleert de DNB relatief veel problemen ten aanzien van de soliditeit
van de beleggingen. Beleggingen blijken relatief veel te worden gedaan in
de belangen- of privé-sfeer van de deelnemer in het éénmansfonds.
Bovendien is het noodzakelijk om het beleggingsbeleid regelmatig bij te
sturen, omdat er teveel risico’s worden genomen in de wijze waarop
pensioengelden worden belegd.
Uit gegevens van de DNB blijkt dat het om een beperkt aantal fondsen
gaat. Per ultimo 2004 waren er 8 éénmansfondsen onder het toezicht van
de toezichthouder.
Het standpunt van de regering ten aanzien van éénmansfondsen is
volledig in lijn met het advies van de SER. Ook de SER is van mening dat
éénmansfondsen niet langer als mogelijkheid in dit wetsvoorstel moeten
worden opgenomen.
Definiëring van pensioenfonds maakt éénmansfondsen onmogelijk
Door de gehanteerde definiëring van het begrip pensioenfonds wordt
bereikt dat een eenmansfonds geen pensioenfonds is in de zin van deze wet en dat het niet meer mogelijk is een pensioenfonds op te
richten ten behoeve van één actieve deelnemer. Immers, in de definitie
staat: «een pensioenfonds is een rechtspersoon waarin, ten behoeve van
ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun nagelaten
betrekkingen gelden worden of werden bijeengebracht en worden
beheerd ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling». Dat
betekent dat er nu of in het verleden twee of meer deelnemers moeten
zijn of moeten zijn geweest.
Een werkgever kan dus alleen nog maar een pensioenfonds oprichten als
er meer dan één werknemer in dienst is waarmee een pensioenovereenkomst
is gesloten en pensioen wordt verworven. Als een fonds eenmaal is
opgericht en er is, wellicht tijdelijk, nog maar één of geen enkele actieve
deelnemer overgebleven, maar er zijn nog wel gewezen deelnemers,
gepensioneerden, pensioengerechtigden of aanspraakgerechtigden, dan
kan het fonds blijven voortbestaan. Immers, in dat geval wordt voldaan
aan het criterium dat er in het verleden meerdere actieve deelnemers zijn
geweest.
|