|
|
|
Uit de taak en positie van de toezichthouder vloeit voort dat deze over een
schat aan informatie beschikt met betrekking tot het pensioenstelsel. Een
sterke informatiepositie is van levensbelang voor een toezichthouder en
dit wetsvoorstel voorziet dan ook in bepalingen die garanderen dat de
toezichthouder van elke pensioenuitvoerder (maar ook van de werkgever,
de accountant en de actuaris) desgewenst alle inlichtingen, gegevens en
bescheiden kan ontvangen die deze voor de uitoefening van zijn taak
nodig heeft.
Uiteraard is ook voor de beleidsontwikkeling door het ministerie van SZW
en voor de politieke besluitvorming over beleidszaken een hoogwaardige
informatievoorziening een vereiste. Vooral betrouwbare en actuele informatie
over de werking van de pensioenwetgeving in de praktijk – en
daarmee over de effectiviteit van het pensioenstelsel als systeem – is van
groot belang. Verzekerd dient te zijn dat het pensioenbeleid en eventuele
aanpassingen in de regelgeving steeds zijn gebaseerd op een scherp
inzicht in de praktijk, waaronder de praktische consequenties van nieuwe
maatregelen. Ook het beleid gericht op de inkomensontwikkeling en de
bekostiging van de AOW is gebaat bij actuele en complete informatie over
pensioenen.
In deze behoefte aan beleidsinformatie kan in principe worden voorzien
door beleidsrelevante informatie toegankelijk te maken voor het beleidsdepartement.
Daarom is er in dit wetsvoorstel voor gekozen om de
toezichthouder DNB een afzonderlijke wettelijke taak te geven, gericht op
een zodanige bewerking en ontsluiting van informatie dat deze informatie
aan de minister, respectievelijk het departement, beschikbaar kan worden
gesteld, zowel voor beleidsdoeleinden als voor het beantwoorden van
vragen uit het parlement (artikel 203). Degenen die onder toezicht staan,
moeten er van verzekerd zijn dat gegevens en bescheiden die zij vertrouwelijk
aan de toezichthouder verstrekken, door deze als vertrouwelijk
worden behandeld. De regel is daarom dat vertrouwelijke toezichtinformatie
die de toezichthouder van een individueel pensioenfonds of
een individuele verzekeraar heeft verkregen, alleen mag worden gebruikt
voor de oordeelsvorming door de toezichthouder. Bij de beleidsinformatie
die de toezichthouder aan de minister of het departement verstrekt gaat
het om:
a. | Geaggregeerde informatie van algemene aard; bijvoorbeeld: informatie
over een categorie (bijvoorbeeld een groep pensioenfondsen) of
over een bepaald vraagstuk of thema (zoals de toeslag);
| b. | Informatie over een of meer individuele fondsen die een openbaar
karakter heeft of niet als vertrouwelijk is te bestempelen en die bijvoorbeeld
geen persoonsgegevens betreft in de zin van de Wet bescherming
persoonsgegevens.
|
Wat betreft categorie b. kan worden opgemerkt dat de verstrekking door
de DNB aan de minister van SZW van gegevens op het niveau van individuele
fondsen thans reeds is geregeld op grond van artikel 25, vijfde lid,
van de PSW en het daarop gebaseerde Besluit verstrekking nietvertrouwelijke
gegevens pensioenfondsen (Stb. 2000, 333, gewijzigd bij
besluit van 25 januari 2001, Stb. 2001, 62). Bij de beleidsvoorbereiding
heeft de minister soms behoefte aan meer gedetailleerde informatie over
de ontwikkelingen van de inhoud van pensioenregelingen, zoals de
hoogte van de franchise of toeslag. Er kan daarom niet altijd worden
volstaan met gegevens op geaggregeerd niveau. Bovendien zijn sommige
pensioenfondsen dermate groot wat hun werkingssfeer betreft, dat het
niet reëel is om informatie aangaande individuele fondsen buiten de
beleidsinformatie te houden. Bij gegevens betreffende individuele
fondsen die een openbaar karakter hebben gaat het bijvoorbeeld om
gegevens uit de statuten en reglementen van de pensioenfondsen of uit
de beslissingen die daaruit voortvloeien. Alle gegevens en bescheiden
waarvan bij of krachtens deze wet publicatie is voorzien of die door een
individueel fonds zelfstandig publiek zijn of worden gemaakt, kunnen niet
als vertrouwelijk worden aangemerkt. Transparantie dient voorop te staan
zolang legitieme individuele belangen daardoor niet onevenredig worden
geschaad.
Door deze afzonderlijke taak bij DNB te leggen, wordt voorkómen dat er
door pensioenfondsen en verzekeraars apart informatie moet worden
aangeleverd aan het ministerie van SZW. Aangesloten wordt bij het principe van single information of «enkelvoudige gegevensverstrekking»:
informatie wordt, indien enigszins mogelijk, slechts éénmaal opgevraagd
en daarna (door bewerking en ontsluiting) voor verschillende doeleinden
gebruikt, namelijk als beleidsinformatie, maar ook als statistische informatie
voor bijvoorbeeld het CBS.
Op de geschetste wijze worden de administratieve lasten voor het
pensioenveld zo beperkt mogelijk gehouden. Ook het periodiek actualiseren
van de informatie dient, door een goede regievoering, zodanig te
geschieden dat de informatielast voor de toeleveranciers niet groter wordt
dan strikt nodig is.
Het is aan de toezichthouder om nader te bepalen hoe aan deze
informatietaak praktisch gestalte zal worden gegeven binnen de kaders
van de vigerende wet- en regelgeving. In deze wet (artikel 203) is
het grondprincipe vastgelegd dat de informatie dient te worden opgeslagen
in een, door DNB adequaat te beheren, databank. DNB zal de in de
databank opgeslagen gegevens beschikbaar stellen aan de minister van
SZWop diens verzoek. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen
andere instellingen worden aangewezen aan wie DNB de in de databank
opgeslagen gegevens beschikbaar stelt; hierbij kan worden gedacht aan:
de Sociaal Economische Raad, het Centraal Bureau voor de Statistiek,
Eurostat en het Centraal Planbureau.
Op deze wijze wordt informatie betreffende pensioenen die relevant is
voor beleidsvoorbereiding, politieke besluitvorming, statistiek e.d. met zo
min mogelijk bureaucratie gedeeld. Vanwege de vraaggerichte opzet van
de databank wordt zo veel mogelijk vermeden dat er per informatiewens
van de minister een nader onderzoek moet worden ingesteld: veelal zal,
door bewerking van beschikbare gegevens in de databank, de benodigde
informatie daaraan rechtstreeks kunnen worden ontleend. Dit laat onverlet
dat er situaties kunnen optreden, bijvoorbeeld bij het beantwoorden van
Kamervragen of onvoorziene ontwikkelingen, waarin de minister aanvullende
gegevens en informatie die niet in de databank zijn opgenomen
moet kunnen opvragen. Ook dan heeft de toezichthouder het recht om die
gegevens op te vragen bij pensioenuitvoerders, zonodig te bewerken en
aan de minister beschikbaar te stellen.
Een goed geoutilleerde en gevulde databank zal ook van waarde kunnen
zijn voor de uitwisseling van informatie op Europees niveau (Europese
Commissie en afzonderlijke lidstaten) en met organisaties als OESO en
IMF. Het belang van hoogwaardige internationale informatie-uitwisseling
zal naar verwachting de komende jaren verder toenemen.
Ten slotte zal de databank ook een goede bron zijn om uit te putten ter
vervulling van de publieksfunctie. De voortdurende maatschappelijke en
publieke discussie over pensioenen en het toenemende pensioenbewustzijn
creëren ook bij het publiek een informatievraag.
Wat betreft de inhoud van de informatie die in de databank aanwezig
dient te zijn, kan worden gedacht aan beleidsrelevante gegevens over
dekkingsgraden, toeslag, premies, franchises, maar ook aan achtergrondinformatie
zoals de samenstelling van deelnemersbestanden (geslacht,
leeftijd, aanstelling), gegevens over besturen en deelnemersraden, het
schriftelijk vastgelegde beleggingsbeleid, vaste hoofdkenmerken uit de
inhoud van de pensioenreglementen en gepubliceerde kerndocumenten
van de toezichthouder e.d. Deze voorbeelden laten zien dat het onvermijdelijk
om diverse informatie gaat, die geordend en toegankelijk zal
moeten worden gemaakt. Hoewel geen sprake is van een geheel nieuwe
taak voor de toezichthouder, zal de opbouw van de databank naar
verwachting enige tijd vergen. De toezichthouder zal in staat moeten zijn
om deze taak als een professioneel beheerder te verrichten en zal voor de
toelevering van de informatie een beroep moeten kunnen doen op alle
pensioenuitvoerders. Om dit proces te structureren zijn nodig:
a. | Een informatieplan dat door de toezichthouder als beheerder wordt
opgesteld en periodiek geactualiseerd. De basis hiervoor vormt een
door de minister van SZWte treffen regeling die vastlegt welke informatie
minimaal in de databank dient te zijn opgenomen. Het
informatieplan bevat tevens de definities e.d. die uit een oogpunt van
uniformiteit en vergelijkbaarheid onmisbaar zijn.
| b. | Een beheersplan, eveneens op te stellen door de toezichthouder als
beheerder, dat de belangrijkste spelregels, procedures en aspecten van
bedrijfsvoering aangaande de databank vastlegt. Het beheersplan
beschrijft de geleidelijke ontwikkeling van de databank. Indien de
beheerder ervoor kiest om ook ten aanzien van de verzamelde specifieke
toezichtinformatie die niet openbaar is van dezelfde technische
faciliteit gebruik te maken, regelt het beheersplan ook de afscherming
van dergelijke informatie.
|
In zijn rol als beheerder ligt de verantwoordelijkheid voor de juistheid van
de informatie bij de toezichthouder. Voor zover het door anderen
toegeleverde informatie betreft, kan de beheerder aan deze verantwoordelijkheid
voldoen door ervoor in te staan dat de opgenomen gegevens
overeenkomen met de bron.
Het opzetten, opbouwen en onderhouden van de databank zal uiteraard
overleg vergen door de toezichthouder als beheerder met de meest
betrokken (koepel)organisaties. Artikel 209 biedt hiervoor de mogelijkheid.
|
|
|