Par. 8.5 Memorie van Toelichting
Het verstrekken van beleidsinformatie als afzonderlijke taak
Uit de taak en positie van de toezichthouder vloeit voort dat deze over een schat aan informatie beschikt met betrekking tot het pensioenstelsel. Een sterke informatiepositie is van levensbelang voor een toezichthouder en dit wetsvoorstel voorziet dan ook in bepalingen die garanderen dat de toezichthouder van elke pensioenuitvoerder (maar ook van de werkgever, de accountant en de actuaris) desgewenst alle inlichtingen, gegevens en bescheiden kan ontvangen die deze voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

Uiteraard is ook voor de beleidsontwikkeling door het ministerie van SZW en voor de politieke besluitvorming over beleidszaken een hoogwaardige informatievoorziening een vereiste. Vooral betrouwbare en actuele informatie over de werking van de pensioenwetgeving in de praktijk – en daarmee over de effectiviteit van het pensioenstelsel als systeem – is van groot belang. Verzekerd dient te zijn dat het pensioenbeleid en eventuele aanpassingen in de regelgeving steeds zijn gebaseerd op een scherp inzicht in de praktijk, waaronder de praktische consequenties van nieuwe maatregelen. Ook het beleid gericht op de inkomensontwikkeling en de bekostiging van de AOW is gebaat bij actuele en complete informatie over pensioenen.

In deze behoefte aan beleidsinformatie kan in principe worden voorzien door beleidsrelevante informatie toegankelijk te maken voor het beleidsdepartement. Daarom is er in dit wetsvoorstel voor gekozen om de toezichthouder DNB een afzonderlijke wettelijke taak te geven, gericht op een zodanige bewerking en ontsluiting van informatie dat deze informatie aan de minister, respectievelijk het departement, beschikbaar kan worden gesteld, zowel voor beleidsdoeleinden als voor het beantwoorden van vragen uit het parlement (artikel 203). Degenen die onder toezicht staan, moeten er van verzekerd zijn dat gegevens en bescheiden die zij vertrouwelijk aan de toezichthouder verstrekken, door deze als vertrouwelijk worden behandeld. De regel is daarom dat vertrouwelijke toezichtinformatie die de toezichthouder van een individueel pensioenfonds of een individuele verzekeraar heeft verkregen, alleen mag worden gebruikt voor de oordeelsvorming door de toezichthouder. Bij de beleidsinformatie die de toezichthouder aan de minister of het departement verstrekt gaat het om:
a. Geaggregeerde informatie van algemene aard; bijvoorbeeld: informatie over een categorie (bijvoorbeeld een groep pensioenfondsen) of over een bepaald vraagstuk of thema (zoals de toeslag);
b. Informatie over een of meer individuele fondsen die een openbaar karakter heeft of niet als vertrouwelijk is te bestempelen en die bijvoorbeeld geen persoonsgegevens betreft in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Wat betreft categorie b. kan worden opgemerkt dat de verstrekking door de DNB aan de minister van SZW van gegevens op het niveau van individuele fondsen thans reeds is geregeld op grond van artikel 25, vijfde lid, van de PSW en het daarop gebaseerde Besluit verstrekking nietvertrouwelijke gegevens pensioenfondsen (Stb. 2000, 333, gewijzigd bij besluit van 25 januari 2001, Stb. 2001, 62). Bij de beleidsvoorbereiding heeft de minister soms behoefte aan meer gedetailleerde informatie over de ontwikkelingen van de inhoud van pensioenregelingen, zoals de hoogte van de franchise of toeslag. Er kan daarom niet altijd worden volstaan met gegevens op geaggregeerd niveau. Bovendien zijn sommige pensioenfondsen dermate groot wat hun werkingssfeer betreft, dat het niet reëel is om informatie aangaande individuele fondsen buiten de beleidsinformatie te houden. Bij gegevens betreffende individuele fondsen die een openbaar karakter hebben gaat het bijvoorbeeld om gegevens uit de statuten en reglementen van de pensioenfondsen of uit de beslissingen die daaruit voortvloeien. Alle gegevens en bescheiden waarvan bij of krachtens deze wet publicatie is voorzien of die door een individueel fonds zelfstandig publiek zijn of worden gemaakt, kunnen niet als vertrouwelijk worden aangemerkt. Transparantie dient voorop te staan zolang legitieme individuele belangen daardoor niet onevenredig worden geschaad.

Door deze afzonderlijke taak bij DNB te leggen, wordt voorkómen dat er door pensioenfondsen en verzekeraars apart informatie moet worden aangeleverd aan het ministerie van SZW. Aangesloten wordt bij het principe van single information of «enkelvoudige gegevensverstrekking»: informatie wordt, indien enigszins mogelijk, slechts éénmaal opgevraagd en daarna (door bewerking en ontsluiting) voor verschillende doeleinden gebruikt, namelijk als beleidsinformatie, maar ook als statistische informatie voor bijvoorbeeld het CBS.

Op de geschetste wijze worden de administratieve lasten voor het pensioenveld zo beperkt mogelijk gehouden. Ook het periodiek actualiseren van de informatie dient, door een goede regievoering, zodanig te geschieden dat de informatielast voor de toeleveranciers niet groter wordt dan strikt nodig is.

Het is aan de toezichthouder om nader te bepalen hoe aan deze informatietaak praktisch gestalte zal worden gegeven binnen de kaders van de vigerende wet- en regelgeving. In deze wet (artikel 203) is het grondprincipe vastgelegd dat de informatie dient te worden opgeslagen in een, door DNB adequaat te beheren, databank. DNB zal de in de databank opgeslagen gegevens beschikbaar stellen aan de minister van SZWop diens verzoek. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instellingen worden aangewezen aan wie DNB de in de databank opgeslagen gegevens beschikbaar stelt; hierbij kan worden gedacht aan: de Sociaal Economische Raad, het Centraal Bureau voor de Statistiek, Eurostat en het Centraal Planbureau.

Op deze wijze wordt informatie betreffende pensioenen die relevant is voor beleidsvoorbereiding, politieke besluitvorming, statistiek e.d. met zo min mogelijk bureaucratie gedeeld. Vanwege de vraaggerichte opzet van de databank wordt zo veel mogelijk vermeden dat er per informatiewens van de minister een nader onderzoek moet worden ingesteld: veelal zal, door bewerking van beschikbare gegevens in de databank, de benodigde informatie daaraan rechtstreeks kunnen worden ontleend. Dit laat onverlet dat er situaties kunnen optreden, bijvoorbeeld bij het beantwoorden van Kamervragen of onvoorziene ontwikkelingen, waarin de minister aanvullende gegevens en informatie die niet in de databank zijn opgenomen moet kunnen opvragen. Ook dan heeft de toezichthouder het recht om die gegevens op te vragen bij pensioenuitvoerders, zonodig te bewerken en aan de minister beschikbaar te stellen.

Een goed geoutilleerde en gevulde databank zal ook van waarde kunnen zijn voor de uitwisseling van informatie op Europees niveau (Europese Commissie en afzonderlijke lidstaten) en met organisaties als OESO en IMF. Het belang van hoogwaardige internationale informatie-uitwisseling zal naar verwachting de komende jaren verder toenemen.

Ten slotte zal de databank ook een goede bron zijn om uit te putten ter vervulling van de publieksfunctie. De voortdurende maatschappelijke en publieke discussie over pensioenen en het toenemende pensioenbewustzijn creëren ook bij het publiek een informatievraag.

Wat betreft de inhoud van de informatie die in de databank aanwezig dient te zijn, kan worden gedacht aan beleidsrelevante gegevens over dekkingsgraden, toeslag, premies, franchises, maar ook aan achtergrondinformatie zoals de samenstelling van deelnemersbestanden (geslacht, leeftijd, aanstelling), gegevens over besturen en deelnemersraden, het schriftelijk vastgelegde beleggingsbeleid, vaste hoofdkenmerken uit de inhoud van de pensioenreglementen en gepubliceerde kerndocumenten van de toezichthouder e.d. Deze voorbeelden laten zien dat het onvermijdelijk om diverse informatie gaat, die geordend en toegankelijk zal moeten worden gemaakt. Hoewel geen sprake is van een geheel nieuwe taak voor de toezichthouder, zal de opbouw van de databank naar verwachting enige tijd vergen. De toezichthouder zal in staat moeten zijn om deze taak als een professioneel beheerder te verrichten en zal voor de toelevering van de informatie een beroep moeten kunnen doen op alle pensioenuitvoerders. Om dit proces te structureren zijn nodig:
a. Een informatieplan dat door de toezichthouder als beheerder wordt opgesteld en periodiek geactualiseerd. De basis hiervoor vormt een door de minister van SZWte treffen regeling die vastlegt welke informatie minimaal in de databank dient te zijn opgenomen. Het informatieplan bevat tevens de definities e.d. die uit een oogpunt van uniformiteit en vergelijkbaarheid onmisbaar zijn.
b. Een beheersplan, eveneens op te stellen door de toezichthouder als beheerder, dat de belangrijkste spelregels, procedures en aspecten van bedrijfsvoering aangaande de databank vastlegt. Het beheersplan beschrijft de geleidelijke ontwikkeling van de databank. Indien de beheerder ervoor kiest om ook ten aanzien van de verzamelde specifieke toezichtinformatie die niet openbaar is van dezelfde technische faciliteit gebruik te maken, regelt het beheersplan ook de afscherming van dergelijke informatie.

In zijn rol als beheerder ligt de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de informatie bij de toezichthouder. Voor zover het door anderen toegeleverde informatie betreft, kan de beheerder aan deze verantwoordelijkheid voldoen door ervoor in te staan dat de opgenomen gegevens overeenkomen met de bron.

Het opzetten, opbouwen en onderhouden van de databank zal uiteraard overleg vergen door de toezichthouder als beheerder met de meest betrokken (koepel)organisaties. Artikel 209 biedt hiervoor de mogelijkheid.
« terug
Pensioenwet: