In de praktijk loopt de wijze waarop de werknemersvertegenwoordigers in
het bestuur van een ondernemingspensioenfonds benoemd worden
uiteen. Zo zijn er statuten en reglementen op grond waarvan het benoemingsrecht
toekomt aan de deelnemers, aan de deelnemersraad, aan de
ondernemingsraad of aan de werkgever.
De regering is van mening dat aan de belangenbehartiging van de werknemers
het meeste recht wordt gedaan als de benoeming van de
werknemersleden in het bestuur van het ondernemingspensioenfonds
plaatsvindt door de deelnemers in het pensioenfonds. Een procedure
waarbij de werkgever zelf de werknemersleden in het bestuur van het
ondernemingspensioenfonds benoemt zonder de OR of de werknemers
daarbij te betrekken, kan de belangen van de werknemers schaden, omdat
deze werknemersbestuursleden vanuit het belang van de werkgever zijn
aangesteld en niet vanuit hun eigen achterban. De positie van de werknemers
in het bestuur is dan zwak te noemen. Deze wet legt – in lijn
met het SER-advies – vast op welke wijze de werknemersleden in het
bestuur van een ondernemingspensioenfonds benoemd kunnen worden.
De regering wil de positie van werknemers in het bestuur van ondernemingspensioenfondsen
versterken en duidelijkheid creëren over de toegestane
wijze waarop de samenstelling van de werknemersvertegenwoordigers
in het bestuur van ondernemingspensioenfondsen tot stand
komt. Daartoe bepaalt deze wet dat de benoeming van werknemersvertegenwoordigers
in het bestuur van een ondernemingspensioenfonds
op vier manieren kan plaatsvinden. Deze regels voor de
benoeming van werknemersvertegenwoordigers hebben alleen betrekking
op de benoeming van deelnemers, niet op de eventuele benoeming
van bijvoorbeeld gepensioneerden of gewezen deelnemers in het bestuur.
De vier toegestane benoemingsprocedures voor werknemersbestuursleden
zijn:
1. | na verkiezingen door en uit de deelnemers, of
| 2. | op voordracht van de vertegenwoordigers van de werknemersgeleding
van de deelnemersraad van het pensioenfonds, of
| 3. | op voordracht van de ondernemingsraad, of
| 4. | op een andere wijze, mits de ondernemingsraad hiermee instemt.
|
Deze vier toegestane mogelijkheden waarborgen dat de werknemersvertegenwoordiging
in het bestuur daadwerkelijk hun achterban vertegenwoordigt.
De vierde optie – met een beslissende rol voor de ondernemingsraad
– creëert voldoende mogelijkheden om een benoemingsprocedure
te kiezen die het beste past bij de desbetreffende onderneming
of groep en het daaraan verbonden ondernemingspensioenfonds. Met
instemming van de ondernemingsraad kunnen dan bijvoorbeeld vertegenwoordigers
van werknemersorganisaties één of meer zetels bezetten
van de werknemersvertegenwoordiging in het bestuur van het pensioenfonds.
De vierde optie biedt ook de mogelijkheid om alle leden van de
deelnemersraad (actieve deelnemers én pensioengerechtigden) hun stem
te laten uitbrengen op werknemersbestuursleden indien een ondernemingspensioenfonds,
of de partijen betrokken bij de totstandkoming van
de pensioenregeling, van mening zijn dat aanwijzing door alleen de
werknemersleden van de deelnemersraad onvoldoende recht doet aan de
belangen van de in de deelnemersraad vertegenwoordigde pensioengerechtigden.
De instemming van de ondernemingsraad is de waarborg dat
de actieve werknemers achter de gekozen wijze van benoemen staan.
Een eenmaal gekozen benoemingsprocedure kan nadien gewijzigd
worden. Daarvoor kan bijvoorbeeld aanleiding zijn indien de ondernemingsraad
niet langer kan instemmen met een procedure die via de
vierde optie tot stand is gekomen. In een dergelijke situatie ligt het in de
rede dat de ondernemingsraad in overleg met de werkgever treedt over
een nieuwe benoemingsprocedure.
In geval van nieuw op te richten ondernemingspensioenfondsen ligt het
initiatief om een keuze te maken voor één van de vier benoemingsmogelijkheden
bij de partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming van de
pensioenregeling: de werkgever en de ondernemingsraad dan wel de
betrokken vakbonden.
Deze wet schrijft niet voor wie de leden van het bestuur formeel
benoemt. Het is aan pensioenfondsen om in statuten of reglementen vast
te leggen hoe en door wie de benoeming van de leden van het bestuur
plaatsvindt.
Tijdens de behandeling van een vorig wetsvoorstel tot wijziging van de
Wet op ondernemingraden en titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het
nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 24 615, 1996/97, nr. 27) is door
de heer heer Middel van de PvdA een amendement ingediend tot wijziging
van artikel 6 van de PSW. Die wijziging had betrekking op de betrokkenheid
van de ondernemingsraad bij de benoeming van leden van het
bestuur van pensioenfondsen. De toenmalige minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer bij brief van 14 mei 1997
toegezegd om dit amendement te betrekken bij de discussie over de
toekomst van de medezeggenschap bij pensioenfondsen (Kamerstukken II
1996/97, 24 625, nr. 29). Met de hiervoor beschreven vier mogelijkheden
voor benoeming van de leden van het bestuur van ondernemingspensioenfondsen
wordt in deze wet expliciet de mogelijkheid
opgenomen van betrokkenheid van de ondernemingsraad of de deelnemersraad
bij de samenstelling van het bestuur van het ondernemingspensioenfonds.
|