Par 3.4 Memorie van Toelichting: Informatieverplichting werkgever
De regering vindt het van groot belang dat deelnemers goed geïnformeerd worden over verschillende aspecten van de uitvoering van de pensioenovereenkomst. Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde die pas na verloop van tijd genoten wordt. Hierdoor ontstaat het gevaar dat werknemers zich pas op of vlak voor hun pensioendatum realiseren welke aanspraken zijn opgebouwd. Voor het nemen van eventuele aanvullende maatregelen in het kader van een financiële planning van de werknemer is het dan te laat.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat deelnemers de voorlichting over hun pensioenen nog steeds voor verbetering vatbaar vinden. Ook de EU hecht in toenemende mate belang aan informatieverstrekking door pensioenuitvoerders. De Richtlijn betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen verplicht pensioenuitvoerders deelnemers en gewezen deelnemers die naar een andere lidstaat gaan informatie te geven over hun opgebouwde rechten en de mogelijkheden die de regeling biedt. Deze richtlijn is geïmplementeerd bij wet van 21 juni 2001 tot Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten ter uitvoering van richtlijn 98/49/EG van de Europese Unie (Stb. 2001, 314). De Richtlijn betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen bevat ook een aantal voorschriften omtrent voorlichting (zie Kamerstukken II, 2004/05 30 104 nr. A herdruk). De gedachte dat de informatieverstrekking aan deelnemers verbeterd moet worden wordt door de SER in haar advies onderschreven. De SER wijst het voorstel van het kabinet in de adviesaanvraag voor uitwerking van de bestaande voorlichtingsvoorschriften evenwel af als niet wenselijk en noodzakelijk. De raad is van mening dat een goede informatievoorziening de primaire verantwoordelijkheid is van de pensioenuitvoerders en roept fondsen en verzekeraars en hun koepelorganisaties op tot zelfregulering. Dat moet leiden tot begrijpelijke, toegankelijke en voldoende informatie voor alle belanghebbenden. Deze informatie moet op maat gegeven kunnen worden. Mede omdat informatievoorziening kosten met zich meebrengt vindt de raad het van belang dat per pensioenuitvoerder een afweging kan worden gemaakt. De SER verwijst in dit kader naar de aanbeveling van de Stichting van de Arbeid de kwaliteit en de transparantie bij de uitvoeringspraktijk te vergroten. De koepelorganisaties zouden het voorlichtingsbeleid periodiek moeten monitoren.

De regering is verheugd te constateren dat de SER de mening deelt dat voorlichting van pensioenuitvoerders aan deelnemers verbeterd moet worden. Over de verdeling van verantwoordelijkheid voor een goede voorlichting en de wenselijkheid van het aanscherpen van wettelijke voorlichtingsvoorschriften verschilt de regering evenwel met de SER van mening. De SER vindt voorlichting primair een taak van pensioenuitvoerders. De regering is het hier in grote mate mee eens, maar vindt dat de overheid vanuit haar rol als hoeder van het algemeen belang, een medeverantwoordelijkheid in deze heeft. Deelnemers dienen recht te hebben op een minimumniveau aan voorlichting. De regering acht het aanscherpen van de voorlichtingsvoorschriften over de basispensioenregeling, een vrijwillige pensioenregeling en toeslagverlening gerechtvaardigd. Deze aanscherping zal zijn beslag krijgen in een algemene maatregel van bestuur.

De regering zou het toejuichen dat sociale partners zelf trachten zoveel mogelijk uniformiteit in de voorlichting tot stand te brengen. Vergelijkbaarheid van pensioenregelingen van verschillende werkgevers speelt onder andere een rol bij het vergelijken van arbeidsvoorwaarden bij baanwisselingen en bij de keuze al dan niet waarde over te dragen bij verandering van werkgever. Het initiatief van de sociale partners in het SER-advies om samen met de pensioenkoepels de voorlichting te verbeteren en te gaan monitoren kan dan ook positief worden ontvangen.

Wie informeert de deelnemers?
Voordat nader ingegaan wordt op de wijze waarop de voorlichting vorm moet worden gegeven, is de vraag van belang wie verantwoordelijk is voor de voorlichting aan de deelnemers, de werkgever of de pensioenuitvoerder? Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen informatieverstrekking over de inhoud van de pensioenregeling en informatieverstrekking over de uitvoering van de regeling.

Een werkgever komt met een werknemer arbeidsvoorwaarden overeen in het kader van een arbeidsovereenkomst, en bevestigt deze schriftelijk op grond van artikel 7:655 BW, en artikel 7 van deze wet binnen een maand nadat de werkzaamheden zijn begonnen (zie paragraaf 3.2.3). De regering is van oordeel dat de werkgever verantwoordelijk is voor informatieverstrekking over de arbeidsvoorwaarden aan de werknemer, waaronder informatieverstrekking over de inhoud van de pensioenregeling. Op grond van deze wet heeft de werknemer, binnen drie maanden nadat hij op grond van de pensioenovereenkomst daadwerkelijk pensioenaanspraken gaat verwerven recht op een «startbrief», waarin alle voor hem relevante informatie over zijn pensioenregeling is vervat. Om verschillende redenen heeft de regering ervoor gekozen dat de werkgever niet de verantwoordelijkheid krijgt deze initiële informatie zelf aan de werknemer te verstrekken, maar er wel zorg voor dient te dragen dat de pensioenuitvoerder deze informatie aan de deelnemer verstrekt. In de eerste plaats mag verondersteld worden dat in de meeste gevallen de pensioenuitvoerder, gegeven zijn specifieke deskundigheid, beter in staat is de betreffende informatie te verstrekken dan de werkgever. In de tweede plaats wordt, indien het de pensioenuitvoerder is die de informatie over de pensioenregeling verstrekt, voorkomen dat de werknemer van zijn werkgever andersluidende informatie krijgt dan van zijn pensioenuitvoerder. In de derde plaats is het houden van toezicht op deze initiële informatieverstrekking alleen (goed) mogelijk, indien die informatie van de pensioenuitvoerder afkomstig is. In de vierde plaats waarborgt deze regeling dat werkgever en pensioenuitvoerder gehouden zijn om sluitende afspraken te maken over een snelle aanmelding van nieuwe werknemers bij de pensioenuitvoerder. De concrete afspraken daaromtrent kunnen een plaats krijgen in de uitvoeringsovereenkomst.

Door in deze wet te bepalen dat de werkgever er zorg voor draagt dat de pensioenuitvoerder de betreffende informatie aan de werknemer verstrekt, is in feite een gedeelde verantwoordelijkheid gecreëerd voor werkgever en pensioenuitvoerder. Beiden kunnen er door de werknemer op worden aangesproken indien de werknemer de startbrief niet binnen de gestelde termijn ontvangt. Indien de pensioenuitvoerder namelijk ten aanzien van een nieuwe werknemer in gebreke blijft met het verzenden van de startbrief, kan de werkgever niet volstaan met een verwijzing naar de afspraken die hij met de pensioenuitvoerder heeft gemaakt, maar dient hij, indien de werknemer hem daarop aanspreekt, daadwerkelijk actie te ondernemen om de pensioenuitvoerder alsnog de startbrief te laten zenden. Met deze constructie van gedeelde verantwoordelijkheid van pensioenuitvoerder en werkgever wordt gewaarborgd dat de werknemer niet zelf hoeft uit te zoeken of de oorzaak van het niet ontvangen van de startbrief bij de werkgever moet worden gezocht – hetgeen het geval kan zijn indien de werkgever verzaakt heeft de werknemer aan te melden bij de pensioenuitvoerder – dan wel bij de pensioenuitvoerder.

De informatieverstrekking over de ontwikkeling van de aanspraken ziet de regering daarentegen primair als een taak van de pensioenuitvoerder. Hier zal in hoofdstuk 7 op worden ingegaan. [ zie hiervoor ook het hoofdstuk: 'informatieplicht' ]

Initiële informatie: de startbrief
In paragraaf 3.2.3 is beschreven dat in deze wet de informatieverstrekking rond het al dan niet doen van een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst aangescherpt wordt. In deze paragraaf komt aan de orde dat áls een pensioenovereenkomst is gesloten, de werkgever er vervolgens voor dient te zorgen dat de werknemer door de pensioenuitvoerder volledig geïnformeerd wordt over de inhoud van die pensioenovereenkomst. De werknemer moet in heldere en begrijpelijke bewoordingen worden geïnformeerd over zijn rechten en plichten, en over de risico’s die voor zijn rekening komen. De elementen waarover ten minste voorlichting gegeven moet worden zullen in een algemene maatregel van bestuur worden genoemd.

Naast het geven van een omschrijving van de wijze waarop pensioen verworven wordt, dienen in de startbrief ook eventuele keuzemogelijkheden in de pensioenregeling aan de orde te komen. Het gaat zowel om de eventuele mogelijkheid onderdelen van de regeling tegen elkaar uit te ruilen, als om de eventuele mogelijkheid als werknemer aan een vrijwillige pensioenregeling deel te nemen. Ook moet een nieuwe deelnemer gewezen worden op het wettelijke recht op waardeoverdracht.

Uit de startbrief moet expliciet blijken of het om een uitkeringsovereenkomst, een kapitaalovereenkomst, of een premieovereenkomst gaat. Van belang hierbij is dat premieovereenkomsten of kapitaalovereenkomsten niet gepresenteerd mogen worden als uitkeringsovereenkomsten door te melden dat gestreefd wordt naar een bepaald eindniveau. De deelnemer moet duidelijk worden geïnformeerd over de kern van de regeling en de eventuele voor zijn rekening komende risico’s. In dat kader is eveneens van belang dat de werknemer in de startbrief geïnformeerd wordt over het toeslagbeleid. Daarbij gaat het om de volgende aspecten. Kent de pensioenregeling een toeslagverlening? Zo ja, wat is het ambitieniveau van de toeslagverlening, en onder welke voorwaarden vindt toeslagverlening plaats. Voorts dient in de startbrief aangegeven te worden welke verwachtingen de pensioenuitvoerder heeft omtrent toekomstige toeslagverlening. Deze informatie komt overigens ook telkenmale terug in de jaaropgave (zie paragraaf 7.6.3).

Aangezien de informatie in heldere en begrijpelijke bewoordingen moet zijn vervat, kan de pensioenuitvoerder niet volstaan met verzending van een pensioenreglement. Bij algemene maatregel van bestuur zal worden geregeld dat de informatieverstrekking bovendien schriftelijk, dat wil zeggen op papier, plaatsvindt. Het gaat immers om informatie die na verloop van vele jaren nog van belang is en om die reden gemakkelijk bewaard moet kunnen worden.

Nieuwe werknemers waarmee wel een pensioenovereenkomst is gesloten, maar die (nog) niet aan de voorwaarden van de regeling voldoen (als gevolg van wachttijden, toetredingsleeftijden, of omdat ze een inkomen hebben dat lager is dan de franchise) moeten door de werkgever geïnformeerd worden over het feit dat zij wel een pensioenovereenkomst hebben, maar nog geen pensioen opbouwen. Het moet deze deelnemers duidelijk zijn als gevolg van welke voorwaarden dat het geval is, en wanneer verwacht kan worden dat zij wel aan deze voorwaarden voldoen. Tevens dient – voor zover relevant – te worden aangegeven welke jaren tellen als pensioenjaren.

Naast informatie in heldere en begrijpelijke bewoordingen krijgen werknemers op grond van deze wet de mogelijkheid kosteloos het pensioenreglement van de pensioenuitvoerder op te vragen. Werknemers dienen gemakkelijk inzicht te kunnen krijgen in het pensioenreglement om exact te kunnen bepalen wat hun rechten en plichten zijn om goed te kunnen bezien, eventueel met behulp van een deskundige, of een individuele aanvulling noodzakelijk is. De pensioenuitvoerder dient de werknemer in de startbrief te wijzen op het recht het pensioenreglement op te vragen.

In geval van een bedrijfstakpensioenregeling waarin de mogelijkheid is gecreëerd voor individuele werkgevers om aan werknemers een excedentregeling aan te bieden, dient het bedrijfstakpensioenfonds de werknemers in de startbrief ook over deze excedentregeling te informeren, tenminste voorzover daarover in de pensioenovereenkomst afspraken zijn gemaakt. Op grond van een algemene maatregel van bestuur kan geregeld worden aan welke minimale eisen de startbrief moet voldoen.

Premieovereenkomsten
Bij premieovereenkomsten is vooraf onduidelijk wat er zal zijn opgebouwd aan aanspraken op pensioendatum. Desalniettemin geldt de eis, dat de werknemer in de startbrief wordt geïnformeerd over de wijze waarop de pensioenaanspraken worden vastgesteld, ook voor premieovereenkomsten. Daartoe dient in de startbrief aangegeven te worden hoe het verloop in de tijd van de beschikbaar te stellen premies is. Het voorschrift voor evenredige opbouw in de tijd geldt niet voor premieovereenkomsten. Voor een werknemer is het evenwel van belang te weten of de beschikbaar te stellen premie gelijk blijft, stijgt in de loop der tijd, of eventueel een ander verloop heeft.

Daarnaast moet uit de startbrief blijken welk deel van de premie bedoeld is voor opbouw van pensioenaanspraken en welk deel gebruikt wordt voor kosten van de uitvoering. Een werknemer moet weten welk deel van de premie leidt tot aanspraken, waarbij tevens van belang is of die aanspraken op kapitaaldekking of op risicobasis worden gefinancierd. De regering wil daarom dat bij de informatieverstrekking over een premieovereenkomst de volgende driedeling gemaakt wordt.
1.Het deel van de premie dat beschikbaar is gesteld voor ouderdomspensioen en eventueel voor het kapitaalgedekte nabestaandenpensioen.
2.Het deel van de premie, voor zover aan de orde, dat bestemd is voor risicogefinancierde pensioenen. Arbeidsongeschiktheidspensioen, maar in toenemende mate ook het nabestaandenpensioen, is op risicobasis gefinancierd. Men bouwt hierbij dus geen premievrije aanspraken op, maar dit deel van de premie wordt wel gebruikt ten behoeve van pensioenen.
3.Het deel van de beschikbaar gestelde premie dat bedoeld is voor het financieren van de uitvoering van de regeling (beleggingskosten, provisie, administratieve kosten). Dit leidt natuurlijk niet tot aanspraken.
Deze aanpak leidt niet alleen tot duidelijkheid voor de deelnemer, maar leidt er ook toe dat er geen discussie kan ontstaan over de vraag welk deel van de premie leidt tot aanspraken.

Ook dient de startbrief in het geval van premieovereenkomsten een indicatie te geven van het te bereiken kapitaal als de deelnemer aan de regeling blijft deelnemen tot aan pensioendatum. Daarbij moet uitgegaan worden van de veronderstelling dat het salaris hetzelfde blijft als het aanvangsalaris en moet uitgegaan worden van het toekomstige verloop van de beschikbaar te stellen premies. Om de deelnemer duidelijk te maken dat een premieovereenkomst risico’s voor hem kan opleveren, moet daarbij gebruik gemaakt worden van de drie scenario’s die ontwikkeld zijn in het kader van de financiële bijsluiter (paragraaf 7.6.6 gaat hier verder op in het licht van de vrijwillige pensioenregelingen met beleggingsrisico voor de deelnemer). Door het voorschrijven van de scenario’s wordt voorkomen dat een deelnemer te gunstige prognoses voorgelegd krijgt. Voornoemde verplichte elementen in de startbrief zullen in een algemene maatregel van bestuur worden geregeld.

« terug