Aanscherping voorlichtingsvoorschrift in het Burgerlijk
Wetboek over al dan niet doen van een aanbod tot het sluiten
pensioenovereenkomst, en het vermoeden van pensioenovereenkomst
Sinds 1 januari 1994 bevat het BW de verplichting voor de werkgever om
van de essentiėle onderdelen van de arbeidsovereenkomst (functie van
werknemer, loon, opzegtermijnen etc.) schriftelijk opgave te doen aan de
werknemer binnen een maand na aanvang van de werkzaamheden. In de
opsomming van schriftelijk te bevestigen gegevens is ook genoemd «of
de werknemer gaat deelnemen aan een pensioenregeling» (artikel 7:655,
eerste lid, onderdeel i BW). Niet helemaal duidelijk is of op grond hiervan
een werkgever een werknemer ook moet melden dat hij niet in de regeling
gaat deelnemen. De regering wenst dit te verhelderen. Het dient voor
nieuwe werknemers duidelijk te zijn of men al dan niet een aanbod krijgt
tot het sluiten van een pensioenovereenkomst. Met deze wet zal de
betreffende bepaling aangescherpt worden. In deze wet is opgenomen
dat een werkgever de werknemer binnen een maand na aanvang
van de werkzaamheden schriftelijk moet informeren «of de werknemer
een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst wordt gedaan
of niet en zo ja op welke termijn het aanbod wordt gedaan». Tevens dient
de werkgever die voornoemd aanbod doet, aan te geven bij welke
pensioenuitvoerder hij de pensioenovereenkomst onderbrengt. Indien de
werknemer wel onder een pensioenregeling valt, maar (nog) geen
pensioenaanspraken verwerft (bijvoorbeeld omdat hij de wachttijd nog
niet doorlopen heeft, of met zijn inkomen beneden de franchise blijft)
dient de werkgever aan te geven aan welke voorwaarden voldaan moet
worden om de verwerving van pensioenaanspraken te laten beginnen, en
welke diensttijd in het kader van de pensioenovereenkomst relevant is.
Door deze bepaling in deze wet op te nemen geldt deze bepaling
ook voor ambtenaren. Overigens zal in de meeste gevallen al ruim
voordat de eerste werkmaand verstreken is de arbeidsovereenkomst
(inclusief de afspraak over pensioen) schriftelijk zijn vastgelegd, en heeft
de werkgever daarmee voldaan aan het hier bedoelde voorschrift.
Indien de werkgever een werknemer niet binnen de gestelde termijn informeert
over het al dan niet doen van een aanbod tot het sluiten van een
pensioenovereenkomst, geldt dat er een vermoeden tot het hebben gedaan van een aanbod ontstaat wanneer deze werknemer behoort tot
een groep van personen aan wie de werkgever een aanbod tot een
pensioenovereenkomst heeft gedaan. Dit sluit aan bij artikel 2, tweede lid,
van de PSW waar het vermoeden geformuleerd is.
In deze wet zijn geen voorlichtingsvoorschriften opgenomen voor
de fase die aan het sluiten van een arbeidsovereenkomst, c.q. een
pensioenovereenkomst, vooraf gaat. Ook het arbeidsrecht legt partijen in
de sollicitatiefase geen informatieverplichtingen op. Dat neemt niet weg
dat het gebruikelijk is dat partijen elkaar in die fase over en weer relevante
en juiste informatie verschaffen, en dat de aspirant werknemer derhalve
altijd om informatie over de pensioenregeling kan vragen. Ook gelet op
het streven naar beheersing van administratieve lasten ligt het niet in de
rede informatieverplichtingen in de sollicitatiefase te creėren.
|