Een pensioen waarbij de uitkering bestaat uit beleggingsunits is geen
pensioen in de zin van de Pensioenwet. Dit vloeit voort uit de zinsnede
«geldelijke, vastgestelde uitkering» in de definitie van ouderdomspensioen,
partnerpensioen en wezenpensioen (nabestaandenpensioen) en
arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze inperking van de definitie van
pensioen ten opzichte van de PSW wordt een jaar na inwerkingtreding
van de Pensioenwet van kracht. Tot die tijd wordt een pensioen, dat in
beleggingsunits is vastgesteld, op grond van dit wetsvoorstel als
pensioen in de zin van de Pensioenwet aangemerkt. Dit geeft sociale
partners en pensioenuitvoerders de tijd om – zo zij dat willen – pensioenregelingen
waarin de uitkering op units is gebaseerd aan te passen aan
het nieuwe wettelijke regiem. Na het verstrijken van die termijn is de
Pensioenwet niet langer van toepassing op bestaande pensioenregelingen
(en dus ook niet op de pensioenovereenkomsten die op die regeling zijn
gebaseerd) waarin nog steeds sprake is van een pensioenuitkering in
beleggingsunits. Vanaf dat moment is een dergelijk pensioen namelijk
geen pensioen meer in de zin van de Pensioenwet.
In deze wet wordt bepaald dat aanspraken op pensioen in
beleggingsunits, welke aanspraken reeds zijn opgebouwd voordat voornoemde
overgangstermijn van een jaar verstreken is, wel als pensioen in
de zin van de Pensioenwet worden aangemerkt, ongeacht of de betreffende
pensioenregeling aan de Pensioenwet is aangepast of niet. Deze
aanspraken kunnen te zijner tijd dus wel in beleggingsunits worden uitgekeerd.
Het staat sociale partners evenwel vrij om deze reeds opgebouwde
aanspraken mee te nemen in de aangepaste pensioenregeling.
|