Memorie van Toelichting Art. 105 Pensioenwet
Eisen ten aanzien van beleid, deskundigheid en betrouwbaarheid
De tekst van deze bepaling is gebaseerd op artikel 5 van de PSW en artikel 2:36, 2:37 en 2:43 van het wetsvoorstel voor de Wet op het financieel toezicht (Wft).

Eerste lid
De inhoud komt overeen met artikel 5, eerste lid, van de PSW, met dien verstande dat uiteraard het spaarfonds niet meer wordt genoemd en gekozen is voor een iets andere formulering waarbij is aangesloten bij artikel 2:43, eerste lid, van het wetsvoorstel Wft. Onder dagelijks beleid wordt verstaan het beleid en de besluitvorming gericht op het dagelijks daadwerkelijk uitoefenen van de werkzaamheden van het pensioenfonds. Het wetsvoorstel schrijft niet voor of die twee personen al dan niet deel (kunnen) uitmaken van het bestuur. Gelet op de grote diversiteit in pensioenfondsen is het van belang dat zij zelf de structuur kunnen bepalen van de organisatie, en dus ook zelf kunnen bepalen of de dagelijkse leiding geheel in handen is van een directie, of ook (deels) belegd wordt bij leden van het bestuur.

Tweede lid
De tekst is gebaseerd op artikel 5, vierde lid, van de PSW. De opsomming is nader uitgewerkt zodat duidelijk wordt wie hier onder belanghebbenden moeten worden verstaan. Daaronder valt dus ook de werkgever (zie Kamerstukken I, 1988/89, 19 008, nr. 253c, blz 3). Onder het beleid bepalen wordt verstaan: het beleid en de besluitvorming gericht op de langetermijnstrategie.

Derde lid
De tekst is anders geformuleerd dan artikel 5, tweede lid, van de PSW, om aan te sluiten bij artikel 2:36 van het wetsvoorstel Wft dat op dezelfde wijze is gewijzigd ten opzichte van artikel 29, eerste lid, Wtv 1993. In verband met de implementatie van richtlijn 2003/41/EG is in het implementatiewetsvoorstel voorgesteld aan artikel 5, derde lid, van de PSW de begrippen beroepskwalificatie, beroepservaring en reputatie toe te voegen. De begrippen beroepskwalificatie en beroepservaring worden in het hier voorgestelde artikel niet meer uitdrukkelijk genoemd omdat deze bij nader inzien toch als een invulling van de term deskundig kunnen worden gezien. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2:36 van het wetsvoorstel Wft is ook aangegeven dat de deskundigheid wordt afgemeten aan de opleiding en ervaring. Het begrip reputatie houdt meer verband met betrouwbaarheid dan met deskundigheid en komt daarom niet in dit lid terug, maar gaat alshet ware op in de term betrouwbaarheid zoals genoemd in het vijfde lid.

Vierde lid
De tekst van deze bepaling is gebaseerd op artikel 6, vierde lid, van de PSW. Het begrip «bestuurder» wordt hier in gelijke zin gebruikt als in het Burgerlijk Wetboek, hetgeen wil zeggen dat daarmee gedoeld wordt op bestuursleden.

Vijfde lid
De inhoud is anders geformuleerd dan artikel 5, derde lid, van de PSW, om aan te sluiten bij artikel 2:37 van het wetsvoorstel Wft, dat op dezelfde manier is gewijzigd ten opzichte van artikel 29, tweede lid, van de Wtv 1993.

Zesde tot en met achtste lid
De tekst van deze leden is gebaseerd op artikel 5, vijfde tot en met zevende lid, van de PSW.

Negende lid
De tekst van dit lid is gebaseerd op artikel 2:37, tweede lid, van het wetsvoorstel Wft.

Tiende lid
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zal worden uitgewerkt welke informatie door het pensioenfonds moet worden verstrekt aan de toezichthouder om de deskundigheid en betrouwbaarheid te kunnen toetsen en daarnaast welke informatie moet worden verstrekt bij wijzigingen. Daarbij is van belang op welk moment en op welke wijze de melding plaatsvindt, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd (vergelijk artikel 2:57 van het wetsvoorstel Wft).

« terug