|
|
|
Dit artikel houdt verband met de fiscale begrenzingen voor het ouderdomspensioen,
het nabestaandenpensioen, het wezenpensioen, het overbruggingspensioen,
het nabestaandenoverbruggingspensioen en het prepensioen
in de Wet op de loonbelasting 1964. Deze uitzondering op het
afkoopverbod is op grond van de PSW geregeld in artikel 6a en 6b van de
Afkoopregeling en daarbij geformuleerd als een bevoegdheid van de
pensioenuitvoerder. Deze toets is met name van belang voor premieovereenkomsten
wanneer de uitkering wordt bepaald door de niet te
voorspellen beleggingsresultaten op de ingelegde premies. Het is daarbij
mogelijk dat gedurende de looptijd op het ene moment de begrenzing
wordt overschreden, terwijl op een ander moment de te verwachten uitkeringen
weer ver onder die grens dalen. In artikel 18a, negende lid, van de
Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat de genoemde toets zal
plaatsvinden op twee tijdstippen, namelijk het tijdstip waarop voor het
eerst aanspraak op ouderdomspensioen ontstaat (dat wil zeggen wanneer
de betrokkene in de pensioenregeling wordt opgenomen) en op het tijdstip
onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het
pensioen. Daarbij is tevens bepaald dat indien in fiscale zin sprake is van
bovenmatigheid op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip
van ingang van het pensioen, het meerdere zal worden uitgekeerd in een
uitkering ineens. Voor de andere pensioensoorten vindt de toets op overeenkomstige
wijze plaats. De fiscus beoordeelt per pensioensoort of er
sprake is van bovenmatigheid. Deze uitkering van het fiscaal bovenmatige
deel van pensioen is aan te merken als gedeeltelijke afkoop. Voor de
beoordeling van de vraag of er sprake is van bovenmatigheid kan een
pensioenuitvoerder uiteraard alleen uitgaan van de door hem uitgevoerde
pensioenregeling van de betreffende deelnemer.
Eerste lid
Onderdeel a regelt de afkoop als voor de pensioeningangsdatum blijkt dat
het desbetreffende pensioen bovenmatig is. Onderdeel b regelt de afkoop
als een persoon met pensioenaanspraken ophoudt binnenlands belastingplichtig
te zijn. Hoewel dit zich wellicht maar in een beperkt aantal
gevallen zal voordoen, kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van
een aanspraak die tot bovenmatig pensioen leidt.
Later toegevoegd:
Dit artikel ziet niet op de in de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen
maxima per dienstjaar. Het eerste lid heeft uitsluitend betrekking op de situaties waarbij op grond van
de Wet op de loonbelasting 1964 met betrekking tot op een beschikbarepremiestelsel
gebaseerde pensioenen bij overschrijding van de in die wet
opgenomen absolute maxima (behoudens de toepassing van artikel 18d,
eerste lid, onderdelen a, b en d, van de Wet op de loonbelasting
1964 100% voor een ouderdomspensioen, 70% voor een partnerpensioen,
14% voor een wezenpensioen (28% bij volle wezen) en 70% bij een
40-deelnemingsjarenpensioen) het meerdere wordt uitgekeerd.
Tweede lid
Niet in alle gevallen gaat de volledige afkoopsom naar de deelnemer of
gewezen deelnemer. Soms wordt bij premieovereenkomsten of kapitaalovereenkomsten
afgesproken dat een bepaalde premie opzij wordt gezet,
waarbij de aantekening wordt gemaakt dat áls het kapitaal zo groot is dat
het leidt tot een bovenmatig pensioen, dit eerst wordt besteed voor
andere pensioenen (zoals partner of wezenpensioen); als er dan nog geld
over is kan zijn afgesproken dat het terugvalt aan de werkgever of aan de
pensioenuitvoerder. Dat deel kan dan dus niet als bovenmatig worden
afgekocht ten gunste van de deelnemer of gewezen deelnemer.
Derde lid
Anders dan op grond van de PSW wordt in dit wetsvoorstel ook met
betrekking tot afkoop van een bovenmatig pensioen de eis gesteld dat er
sprake moet zijn van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en sekseneutraliteit
bij het vaststellen van de afkoopsom. Er is eigenlijk bij nader
inzien geen reden aan te geven waarom er op dit punt verschil zou
worden gemaakt tussen afkoop van kleine en van te grote pensioenen.
De eisen van sekseneutraliteit en collectieve actuariële gelijkwaardigheid
gelden niet per 1 januari 2005, maar per de datum van inwerkingtreding
van deze wet en hebben betrekking op de opbouw vanaf die
datum.
Later toegevoegd:
Vierde lid
Met het (later ingevoegde) vierde lid wordt bewerkstelligd
dat artikel 69, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige
toepassing is op onder de artikelen 38d, 38e en 38f Wet op de loonbelasting
1964 vallende pensioenaanspraken. Dit betreft onder het overgangsrecht
van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en
introductie levensloopregeling (Wet VPL) vallende aanspraken op prepensioen,
ouderdomspensioen en overbruggingspensioen.
|
|
-
Artikel 18d
1.In afwijking in zoverre van de artikelen 18a, 18b en 18c kunnen een ouderdomspensioen, een partnerpensioen en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van:
a. aanpassing van het pensioen aan loon- of prijsontwikkeling;
b. variatie in de hoogte van de uitkeringen waarbij de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75 percent van de hoogste uitkering en de mate van variatie ten laatste op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld;
c. waardeoverdracht van pensioenaanspraken;
d. gehele of gedeeltelijke onderlinge ruil van partnerpensioen, wezenpensioen en ouderdomspensioen, mits de ruil uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen plaatsvindt op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen
|